Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het toezicht op de prediking (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het toezicht op de prediking (II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gedifferentieerde ambtsuitoefening
Binnen het bestek van het onderwerp dat ons bezighoudt is het niet mogelijk uitvoerig in te gaan op het aspect van de ouderling en de apostolische successie. Ik volsta met te wijzen op de bekende stelling dat de heilige, algemene, christelijke kerk is gebouwd op het fundament der apostelen. Het speciale ambt van de apostelen was weliswaar niet overdraagbaar, hetgeen betekent dat de geestelijke autoriteit die aan hun ambt verbonden was tot hen beperkt is gebleven, maar het is met name het predikambt dat een verbinding legt tussen het apostolaat en het ouderlingenambt zoals het nu in de kerk van Christus functioneert. De brug van het oorspronkelijke predikambt van de apostelen naar het gewone predikambt zoals het nu wordt uitgeoefend sloeg de apostel Paulus toen hij in zijn tweede brief aan Timotheus, hoofdstuk 2: 2 schreef: „Gij dan mijn kind, wees krachtig in de genade in Christus Jezus, en wat gij van mij gehoord hebt onder vele getuigen, vertrouw dat toe aan vertrouwde mensen, die bekwaam zullen zijn om ook anderen te onderrichten". Even tevoren, in hoofdstuk 1:13, lezen we: „Neem tot voorbeeld de gezonde woorden, die gij van mij gehoord hebt, in het geloof en de liefde, die in Christus Jezus is".

Op verscheidene plaatsen in de apostolische brieven zien we zich de onderscheiding aftekenen tussen ouderlingen die het predikambt waarnamen en wat we dan gemakshalve maar de gewone ouderlingen zullen noemen. Herhaaldelijk wordt de titel „leraars" gebruikt. Leraars waren zij die niet allereerst, zoals met de apostelen het geval was, charismatische gaven hadden ontvangen maar die in het midden van de gemeenten na voorafgaande bezinning op de geopenbaarde waarheid woorden van kennis en wijsheid spraken. Soms trokken zij rond, terwijl het ook kon zijn dat zij werk in één bepaalde gemeente verrichten. Dan waren zij niet alleen leraar maar ook herder. Paulus noemt hen in Efeze 4: 11, waar hij verschillende categorieën ambtsdragers opsomt. „En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus."
Die leraars werden overigens tot het college van de ouderlingen gerekend. Dat blijkt uit het begin van de brief van Paulus aan de Filippenzen, waar alleen twee ambten worden genoemd, die van opzieners en diakenen. En in Filippi was toch wel degelijk sprake van verkondiging van het Evangelie. In hoofdstuk 1: 5 staan immers woorden van blijdschap, „wegens Uw deelhebben aan de prediking van het Evangelie".

Er kan moeilijk een andere verklaring worden gegeven dan dat de leraars, waarvan in de apostolische brieven sprake is, onder categorie van de opzieners vielen. Uit het gelid van deze opzieners, die blijkens 1 Timotheus 3 aan hoge eisen moesten voldoen, sprongen de leraars en de Evangelieverkondigers naar voren. Hoewel tot dezelfde categorie behorend ontwikkelde zich wel steeds meer een verschillend takenpatroon. De eisen die aan de verkondiging van het Evangelie naar het voorbeeld van de apostelen verbonden waren werden allengs zwaarder. Het spreken van gezonde woorden en het uiteenzetten van de gezonde leer bleken bepaald geen gemakkelijk werk te zijn. Daarvoor waren een gerijpt inzicht en vaardigheid in de ontvouwing van de Goddelijke boodschap onmiskenbare voorwaarden. Daar voegde zich dan nog bij de noodzaak van een zekere bekwaamheid in het polemiseren, want overal waar de kerk van Christus door de voortgang van het Evangelie voet aan de grond kreeg, daar deden zich ook dwalingen en ketterijen gelden

2 Petrus 2 geeft daar brede informatie over en ook Johannes in zijn tweede brief spoort aan tot standvastigheid tegenover misleiders. Al deze dingen ontwikkelden het besef dat een goede bediening van het predikambt alleen dan gewaarborgd kon zijn wanneer men daartoe door goede studie, duidelijke voorlichting en een systematische opleiding adequaat was toegerust. Uit wat de brieven in het Nieuwe Testament daarover zeggen is duidelijk af te leiden dat reeds in die tijd mensen de verkondiging van het Evangelie tot een full-time levenstaak maakten. Er was sprake van bezoldigde medewerkers in het Evangelie. Hun honorering geschiedde conform de regel dat de arbeider zijn voedsel waard is. In verschillende termen heeft de apostel Paulus over deze regel aan de gemeenten geschreven. In die tijd was dus al sprake van een gedifferentieerde ambtsuitoefening. Twee categorieën vormden zich, één opgeleide en gehonoreerde Dienaren van het Evangelie, zij dus die het predikambt waarnamen en als tweede die van opzieners die het gewone ouderlingenambt bekleedden. Het bestaan en de betekenis van de eerste categorie vinden we ook bevestigd in 1 Timotheus 5: 17 waar de apostel zegt: „De oudsten, die goede leiding geven, komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun die zich belasten met prediking en onderricht"

Apostolische successie
Even terug viel het begrip apostolische successie. Gesteld kan worden dat de Dienaar van het Evangelie die in leer en verkondiging van het Evangelie de voetstappen van de apostelen drukt, overeenkomstig de Schrift, de apostolische successie heeft. Dat geldt trouwens van het ouderlingenambt in het algemeen, mits ook dat wordt waargenomen op de wijze zoals de apostelen het zich oorspronkelijk tot taak rekenden.

Waarom deze vrij uitvoerige terugblik in het bijbelse verleden? Wel, om vast te stellen hoezeer de Here God hechtte aan goede zorg onder Zijn volk voor het zuiver bewaren van Zijn Woord.

Na de reformatie
Aan de donkere periode van het na-apostolische tijdvak tot aan de reformatie ga ik voorbij. Bekend is dat het met de prediking in die tussenliggende periode, met name in de middeleeuwen, diep treurig was gesteld. Hetzelfde gold in die tijd van het toezicht op de prediking. Maar de reformatie heeft de bediening van het Woord van God weer gemaakt tot het centrale bestanddeel van de eredienst en het zijn met name Calvijn en zijn aanhangers geweest die naar uitwijzen van de Schrift het ouderlingenambt naar zijn oorspronkelijke bedoeling in ere hebben hersteld. En in dat spoor zijn in ons land de gereformeerde kerken gegaan. Zij hebben hun kerkelijke leven ingericht naar Calvinistisch model, in de overtuiging daarmee het dichtst bij de Schrift te staan. Ook het toezicht op de prediking en op de wandel van de Dienaren des Woords is op deze wijze geregeld.
De roeping daartoe is in een wat indirecte formulering vastgelegd in artikel 30 van de Nederlandse geloofsbelijdenis en in zeer directe bewoordingen in de kerkorde en in het formulier tot bevestiging van ouderlingen en diakenen.
Calvijn heeft gezegd dat de kerk op geen andere wijze wordt gebouwd dan door de uiterlijke prediking van het Woord Gods. Prof. W. Kremer heeft de prediking aangeduid als een beschikking Gods. Aan die prediking zei Ds. H. Biesma op 22 april 1978 is de zaligheid gebonden. „Het gepredikte Woord wordt genoemd een onvergankelijk zaad dat wedergeboorte werkt. Het woord is genademiddel en Gods communicatiemiddel. Het Woord Gods is het Woord der genade, het Woord des levens, het is het Woord des kruises, dat ons als woord der verzoening is toevertrouwd."
En de bediening daarvan is toevertrouwd aan Dienaren des Woords die zich daartoe hebben bekwaamd door middel van de opleiding die van de Kerken uitgaat en die bij hun bediening onderworpen zijn aan het toezicht van de ouderlingen, die zich daarin hebben op te stellen als hun medewerkers.
Deze artikelen hebben tot doel te kijken naar de vraag of dit toezicht vandaag in de kerk van Christus, met name binnen onze eigen kerken, werkelijk functioneert. Functioneert op de wijze zoals de Schrift het aangeeft en zoals onze vaderen het hebben bedoeld.

Hoe laat dat toezicht zich omschrijven?
De Heilige Schrift maakt op menige plaats duidelijk dat de wijze waarop het predikambt in de gemeente van Christus functioneert van groot belang is. Ik denk aan 2 Timotheus 2: 15, waar de apostel schrijft: „Maak er ernst mee U wel beproefd ten dienste van God te stellen, als een arbeider, die zich niet behoeft te schamen, doch rechte voren trekt bij het brengen van het Woord der Waarheid".
En dat het tot de taak der ouderlingen behoort het oog langs die voren te laten gaan vloeit onder meer voort uit wat de apostel blijkens Handelingen 20: 28 e.v. tot de oudsten van Efeze sprak: „Ziet dan toe op U zelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest U tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij zich door het bloed van Zijn Eigene verworven heeft".

Wat houdt dat concreet in? Allereerst dat de ouderlingen onder de prediking gespitst zijn op de vraag of in de verkondiging aan de volle waarheid van het Evangelie recht wordt gedaan en of geen verkeerde bijgeluiden worden gehoord. Zij dienen te beoordelen of de prediking doelmatig is, doelmatig in deze zin dat de gemeente er onder Gods zegen ook werkelijk geestelijk profijt van ondervindt en daarvan naar binnen en naar buiten de blijken van vertoont. Zij dienen bedacht te zijn op het gevaar van structurele eenzijdigheden in de prediking en niet minder op de vraag of de prediking genoegzaam inspeelt op de geestesgesteldheid van de gemeente waartoe men behoort en waarvoor men verantwoordelijkheid draagt.

Zij dienen de geestelijke liggingen en de in de gemeente heersende denkwijzen te peilen en te analyseren, om vervolgens samen met de Dienaar des Woords na te gaan of en op welke wijze de prediking daarop correctie moet geven. Het is aan hen om vast te stellen of de prediking in deze zin onderscheidend is dat de echt gelovige zich daarin als gelovige en de ongelovige zich als onbekeerd herkennen kan. Er zou meer te noemen zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 november 1980

De Wekker | 8 Pagina's

Het toezicht op de prediking (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 november 1980

De Wekker | 8 Pagina's