Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De aard van het schriftgezag (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De aard van het schriftgezag (III)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bekend is wat Groen van Prinsterer eens van de Dordtse Leerregels heeft geschreven (Het regt der Hervormde Gezindheid, Amsterdam, 1848, blz. 59). Hij erkende de voortreffelijkheid van deze onweerlegbare weerlegging gaarne, maar was het met de opstellers eens, „dat geenszins van eenvoudigen en ongeleerden een ingewijd worden in de geheimen dezer dialectische uiteenzetting moet worden gevergd; dat voor de meesten dit Theologisch Tractaat (ofschoon uitnemend en onwaardeerbaar voor het oogmerk waartoe het samengesteld is) zonder schade en zelfs tot hun voordeel een gesloten boek blijft".
Het zou ons lief zijn, wanneer we van het stuk over het Schriftgezag zouden kunnen zeggen, dat het uitnemend en onwaardeerbaar is voor het doel waarmee het werd vervaardigd. Maar dit kan niet worden gesteld. Des te meer moet men zeggen, dat het een stuk is, dat vele eenvoudigen zonder schade en zelfs tot hun voordeel ongelezen kunnen laten. De belangrijkste reden, waarom we dit zeggen ligt in het feit dat het in de grond der zaak een filosofische aanpak is, waarmee men het vraagstuk van de waarheid der Schrift aan de orde stelt. De uiteenzetting van de verschuivingen die zich in het waarheidsbegrip hebben voorgedaan is in vele opzichten moeilijk te volgen, allereerst in die uiteenzetting zelf, maar dan ook in de doelstelling ervan. Misschien kan men wat dit laatste aangaat het beste spreken van onduidelijkheid in de bedoeling van de verhandeling.
Wil men het nieuwe waarheidsbegrip van toepassing verklaren op de waarheid in het algemeen? Of had de schrijver daarbij de waarheid van de Schrift zelf op het oog? Of ging het hem daarbij misschien om Hem, die de Waarheid is? Men krijgt van zijn bedoeling niet een helder beeld.
Wat is waarheid? Pilatus stelde de vraag op het beslissende moment, waarin hij geconfronteerd werd met Hem, die de Waarheid is. „Hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, om van de waarheid te getuigen. Een ieder die uit de waarheid is, hoort Mijn stem". Pilatus ontwijkt de beslissing, door een discussie over de waarheid, over het waarheidsbegrip, aan te snijden. Het is het gevaar waaraan ieder blootstaat, die over het begrip discussieert, in plaats van zich aan de waarheid gewonnen te geven.
Het grote gevaar waaraan de lezer van dit rapport wordt onderworpen is, dat hij in een discussie over de waarheid blijft steken, en dat hij zelfs met dit rapport in de hand de beslissing die van hem gevraagd wordt, n.l. om zich aan de waarheid gewonnen te geven, van zich schuift.
Maar zoals gezegd, de bedoeling van de wijsgerige uiteenzetting van het waarheidsbegrip is niet duidelijk. Voorshands wil ik aannemen, dat het stuk waarin veranderingen in het waarheidsbegrip worden beschreven niet allereerst bedoelt om Hem, die de Waarheid is en de waarheid openbaart, afhankelijk te stellen van ons begrip, van ons algemeen filosofisch begrip van de waarheid. Ik heb geen reden, om de opzet van de schrijver in deze richting te zoeken. Laat ik er meteen bij zeggen, dat ik ook niet zie, hoe hij, met zijn alomvattende beschouwing van waarheid dit kan voorkomen. En dan is inderdaad het allerergste geschied: dan is Hij, die de Waarheid is, getrokken binnen de kring van onze begrippen. Dan is Hem de eer ontnomen, dat Hij de Enige is, die waarheid en leugen onderscheidt, de absoluut Enige, die mij in een verleugende wereld de waarheid kan openbaren.
Toch zoek ik de bedoeling van de schrijver van dit stuk in een andere richting. De waarheidsvraag wordt aan de orde gesteld in verband met de kwestie van het gezag van de bijbel. Het gezag van de Heilige Schrift is een zaak, die samenhangt met de waarheid van de Heilige Schrift. Gezag is er nooit en nergens zonder waarheid. Maar ook hier is de bedoeling van het rapport niet duidelijk. Wanneer ik denk aan een oude onderscheiding, die zinvol blijft, n.l. die tussen het historisch én het normatief gezag van de bijbel, mag de vraag worden gesteld: moet ik het hier gehanteerde waarheidsbegrip op beide evenzeer van toepassing verklaren? Met andere woorden, moet ik de bijbel als norm voor leer en leven gevangen geven aan een „nieuw", wijsgerig waarheidsbegrip? Of laat het rapport deze onderscheiding vallen en geldt van de gehele Heilige Schrift in alle delen van haar gezag, dat zij gemeten dient te worden aan de nieuwe visie op waarachtigheid en betrouwbaarheid.
Mijn indruk is het laatste, hoewel het betoog toegespitst lijkt te zijn op de kwestie van de historische betrouwbaarheid van de bijbel. In het belangrijkste gedeelte van het rapport, waar het gaat over de historische waarheid van de bijbel komen de fundamentele gedachten uit het eerste hoofdstuk weer opnieuw naar boven. Maar nu min of meer in het kleed van een filosofie van de geschiedenis, waarbij het waarheidsbegrip, dat aan het geheel ten grondslag ligt van grote betekenis blijkt te zijn. Daarom zullen we bij het lezen van het eerste hoofdstuk voortdurend in het oog moeten houden, dat het blijkbaar geschreven werd om de nieuwe visie op het gezag van de Schrift, en daarbij vooral het historisch gezag, eens goed uiteen te zetten. Het komt dan, als ik het goed begrepen heb, vooral hierop neer: de bijbel biedt waarheid, historische waarheid.
Wat in de geschiedenis, die in de Schrift wordt geboden (het rapport spreekt liever en veelvuldig over de verhalen van de bijbel) ons bereikt is echter geen waarheid in de gewone, oudere zin van het woord. Het is wél waarheid, maar dan in de nieuwe, eerst in onze moderne tijd voor ons duidelijk geworden zin. De bijbel is waar. Zij is het ook voor de schrijvers van dit rapport. De waarheid van de Schrift wordt niet ontkend. Zij wordt niet bestreden. Daarom hebben zij, die zeggen, dat het rapport geenszins de waarheid van de bijbel ontkent, formeel gesproken ook gelijk. Men kan dit niet ontkennen. Het gaat in het rapport om waarheid en betrouwbaarheid van de Schrift. Maar dan dienen we goed in het oog te houden, dat het waarheidsbegrip zelf een andere inhoud heeft.

En dan had men, als ik een bekende uitspraak mag gebruiken, om dit te zeggen de dingen ánders moeten zeggen. Men had dan niet, om het doel, dat men zich stelde te bereiken, de filosofie te hulp moeten roepen. De bijbel is waarheid, ook voor de schrijvers van dit rapport. Niemand mag dit ontkennen. Alleen maar: zij is waar op de manier, waarop in de moderne filosofie over waarheid wordt gedacht.
En nu wordt de onduidelijkheid alleen nog maar groter. Die onduidelijkheid is er in het eerste hoofdstuk. Waar mikt het op? Waar wil het heen? Geldt het moderne waarheidsbegrip Hem, die de waarheid is? Of geldt het de waarheid van de Schrift? En dan nog weer: geldt het het historische gezag van de bijbel? Of heeft het ook betrekking op het normatieve gezag van Gods Woord? Dit alles blijft in het eerste hoofdstuk onduidelijk. Maar het kan alles toe te schrijven zijn aan het ontbreken van een duidelijke doelstelling.

Erger wordt de zaak echter, theologisch gezien een ergernis, een skandalon, in de bijbelse zin van een valstrik, wanneer de moderne filosofie het materiaal moet aandragen voor een theologische manier van denken en spreken, waarbij men hetzelfde zegt, en nochtans wat ánders bedoelt. Dat is een programmatische onduidelijkheid, die in een theologisch tractaat niet is te dulden. Op zichzelf is het een bedenkelijke zaak om een theologisch tractaat in handen van de gemeente te geven. Zij moet er over spreken en oordelen. Maar zij mist het theologisch apparaat om dit zakelijk te kunnen doen. Mag men dan vertrouwen, dat zij filosofisch genoeg geschoold is, om met nieuwere begrippen omtrent de waarheid om te gaan? En moeten de theologen zelf dan de gemeente daarin voorgaan, en zeggen: eigenlijk gesproken zijn wij als theologen niet in staat om te zeggen wat waarheid is. Maar wij weten wel wat wij willen. Daarom laten wij de filosofen de kastanjes uit het vuur halen. Zij zullen zeggen wat waarheid is en dan zullen wij wel vaststellen dat - hoe verrassend - de bijbel in die zin waar is. Dat is de grootste onduidelijkheid die men zich wensen kan.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1981

De Wekker | 8 Pagina's

De aard van het schriftgezag (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1981

De Wekker | 8 Pagina's