Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De aard van het schriftgezag (VII, slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De aard van het schriftgezag (VII, slot)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het relationele waarheidsbegrip, dat in het eerste hoofdstuk van het rapport over het Schriftgezag werd uiteengezet, blijkt de sleutel te zijn voor een nieuw verstaan van de aard van dit gezag. In het eerste hoofdstuk valt daarmee de beslissing voor het gehele rapport. Het overzicht van de geschiedenis van het historisch-critisch bijbelonderzoek en ook de beschrijving van de Schriftbeschouwing in de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken vormen een interessant intermezzo, waarover wel het een en ander te zeggen zou zijn, maar zij zijn niet beslissend voor de uiteenzetting van de nieuwe visie. Deze laatste wordt beschreven in het vierde hoofdstuk dat handelt over de eigenlijke kwestie. En hier keert het relationele waarheidsbegrip terug. Wat daarbij gezegd wordt over de bijbel als norm en ook over de vrijheid van de theologie laat ik nu maar rusten, niet omdat het niet belangrijk genoeg zou zijn. Integendeel, juist die uiteenzetting over de theologie zou nog eens goed bekeken moeten worden. Maar nú gaat het om de eigenlijke kwestie: wij kunnen, zo stelt het rapport het gezag van de Schrift het meest adequaat beschrijven in termen van een relationeel waarheidsbegrip.
De uiteenzetting begint met een verhaal over Nathan de wijze. Ik kan dit niet een erg gelukkige inzet vinden. Het lijkt me een wijsheid van de wereld, die ook valt onder het oordeel, dat het dwaasheid voor God is. Maar misschien moet men er niet al te veel achter zoeken. Wanneer ermee gezegd wil zijn, dat wij de waarheid van de bijbel niet kunnen bewijzen, accoord. Dat de bijbel het werk van de Geest door middel van mensen is klinkt ons ook niet als iets nieuws in de oren, evenmin als de uitspraak, dat daarbij de volledige menselijkheid van de bijbelschrijvers in dienst werd genomen. De teneur van de schrijver van het boek Koningen is een andere dan die van de auteur van Kronieken. De opzet van de ene evangelist verschilt nog al wat van die van de andere. Ook daarin is niet veel wat nieuw wordt genoemd.
Maar het wordt anders, wanneer in het hele verhaal over de historische betrouwbaarheid van de bijbel en over de aard van de geschiedsschrijving, over de historische waarheid volgens de bijbel, opnieuw de relationele benadering van de werkelijkheid wordt gehanteerd als iets, wat wezenlijk nieuw is.
Nu moet men altijd oppassen wanneer van een bepaalde methode wordt gezegd, dat zij nieuw is, en dat zij ons de sleutel aangeeft voor het verstaan van de Schrift. Deze bewering zou ten overstaan van de vele eeuwen van bijbeluitleg niet bepaald van ootmoed getuigen. Stel je voor, dat wij eerst in staat zouden zijn om van onze methode te zeggen: dit is het. Het eerste wat we derhalve moeten doen, is de zaak te relativeren. We mogen immers niet vergeten, dat, wanneer het verstaan van de waarheid een zaak van een tijdgebonden filosofie is, die juist onze generatie bijzonder aanspreekt, de hele zaak over twintig jaar totaal anders kan liggen. Wij hebben geen reden om aan te nemen, dat de verschuivingen in het waarheidsbegrip een einde gevonden hebben in de teboekstelling van dit rapport.
Over twintig jaar is de zaak al weer zó verschoven in welke richting dan ook, dat ook dit rapport weer als zeer verouderd ter zijde zal worden gelegd. In die zin kunnen we ook in dit synodestuk niet een vast uitgangspunt hebben en dienen we het terdege te relativeren.
Maar dan staan we tegelijk voor het diepste probleem van het rapport. Wanneer wij óns waarheidsbegrip terugprojecteren in de Schrift zelf, en we stellen dan dat de bijbelschrijvers de geschiedenis beschreven hebben vanuit hún verbondenheid, vanuit hun gelóófsinterpretatie, terwijl zij zich lieten leiden door de geloofsinzichten, waartoe zij al studerend in de bijbel waren gekomen, dan hebben we in de bijbel hooguit een neerslag van het gelovige denken van de profeten, van de redacteuren van de gemeente. En is de Heilige Schrift dan in feite niet een bron voor godsdienstgeschiedenis geworden, waaruit wij kunnen leren hoe sommige, laat ik zeggen hooggekwalificeerde mensen hun visie hebben gegeven op wat voor hén relevant was in het heilsgebeuren? Bron voor onze kennis van de theologie van de profeten, van de theologie van de evangelisten, van de theologie van Paulus, van de theologie van de gemeenten der eerste eeuwen. Misschien zullen de opstellers van het rapport zeggen: dat bedoelen we helemaal niet. En er staan ook zinsneden in het rapport, misschien van andere redacteuren, die daarvoor grond geven. Maar de teneur! „De relationele kijk op de werkelijkheid houdt de erkenning in dat de bijbelschrijver (het subject) zichzelf niet op de een of andere wijze buiten spel kon zetten. Ook in het Nieuwe Testament zijn daarvan de sporen te vinden. Het gaat de evangelisten natuurlijk om de geschiedenis van Jezus, maar toch altijd in directe relatie tot henzelf. Bepaalde woorden en daden van Jezus kregen door de loop der geschiedenis en onder invloed van de theologische ontwikkelingen binnen de eerste christelijke gemeenten, waarvan de evangelisten deel uitmaakten, achteraf als het ware extra gewicht, dat ook tot uitdrukking gebracht moest worden. Dan pas zou immers een waarheidsgetrouw beeld ontstaan".
Het is volkomen waar, dat de bijbelschrijvers zichzelf niet buiten spel konden zetten. De Heilige Geest deed dit ook niet. Hij schakelt hén ten volle in, met hun geloof én met hun ongeloof. Met hun kennis en met hun onkunde. Maar de Schrift is er niet om te laten zien, hoe sommige mensen God ervaren hebben in hun belevingswereld; en het Schriftonderzoek dient niet om deze religieuze kern er uit te pellen en dan te zeggen: daar gaat het om.
Dit klemt te meer, omdat zoals we zagen het verschil, tussen inspiratie en illuminatie is weggevallen in het rapport. Het inspirerende gebeuren, het waarheidsgebeuren, het openbaringsgebeuren gaat immers door. En derhalve staan wij op precies dezelfde lijn als de apostelen en de profeten. Ja, op dit standpunt kàn men verdedigen, dat wij minstens net zo veel weten, of misschien wel veel meer, dan apostelen en profeten. Het zal wel waar zijn. Maar het meerdere is daarom niet het ware.
De overstap op het relationele waarheidsbegrip maakte het mogelijk om de bijbelse „vertellingen" op hun religieus gehalte te onderzoeken. En het zal er in feite op neerkomen, dat wij de bijbelse „theologie" gaan beoordelen met de maatstaf van onze theologie. En wanneer we dan in de bijbel te doen hebben met gelovige interpretaties van gelovige mensen omtrent de waarheid Gods, dan zal alleen de theoloog in staat zijn om aan te geven welk religieus moment in die interpretatie overblijft en voldoende actueel is, om ons in onze situatie aan te spreken. En dan hebben wij ook het recht, om staande in die inspirerende stroom, onze eigen gelovige interpretatie te geven. En deze zal uitvallen zoals onze theologie het ons voorschrijft. Als ik mijzelf herken, zal ik zeggen: dit is authentiek gelovig. En als ik mezelf niet herken kan ik zeggen: heb ik niet even veel recht, om vanuit mijn relatie tot God, staande in mijn eigen contekst mijn eigen manier te hebben van uitleg?
Ik zit hier al op de lijn van dat gedeelte van het rapport, dat over de theologie gaat. Daarom houden we er nu mee op met een citaat van Kuyper, die soms geniaal was en de consequenties zag: de hedendaagse Schriftcritiek, aldus Kuyper in zijn gelijknamige rede (1881) randt het recht van de gemeente op vrijheid in Christus aan en werpt haar in de armen van het ergerlijkst, wijl intellectueel, clericalisme.
Inderdaad wordt de gemeente op deze wijze gebracht onder het juk van de theologie, die immers het instrumentarium bezit om aan te geven wat de religieuze kern, de diepste bedoeling van de verteller is in de bijbel.
Staat in de vrijheid, waarmee Christus u heeft vrijgemaakt.
Laat u niet door welk juk der dienstbaarheid ook gevangen houden.
Die vrijheid is er, „indien gij in mijn Woord blijft", als in het Woord van Hem, die de Waarheid is.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1981

De Wekker | 8 Pagina's

De aard van het schriftgezag (VII, slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1981

De Wekker | 8 Pagina's