Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Calvinisme en het recht van opstand (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvinisme en het recht van opstand (II)

Ban, apologie en verlating

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Placaat van verlating
De Staten Generaal vaardigden op 26 juli 1581 het placaat van verlating uit, waardoor men de Koning van Spanje vervallen verklaarde van de overheid en heerschappij over de Nederlanden. Het stuk bestaat uit drie delen: de considerans, d.w.z. de verklaring van de rechten van vorst en volk; daarna de historische uiteenzetting van de tirannie, en tenslotte de vervallen - verklaring zelf.
Vooral het eerste deel is beroemd geworden. Het bevat de staatsrechtelijke theorie, die eigen was aan het strijdbaar calvinisme van die dagen. Een vorst is door God aangesteld tot hoofd van zijn onderdanen, om hen te bewaren, te beschermen tegen onheil, overlast en geweld. Hij moet als een herder zijn schapen behoeden. De onderdanen zijn niet door God geschapen ten behoeve van de vorst, om hem in alles wat hij beveelt, of het nu goddelijk of goddeloos, recht of onrecht is, onderdanig te zijn en als slaven te dienen; maar de vorst terwille van de onderdanen, zonder wie hij geen vorst is, om hen met recht en redenen te regeren en te verdedigen, lief te hebben, zoals een vader zijn kinderen en een herder zijn schapen, die zijn lichaam en leven inzet om hen te beveiligen.
Wanneer de vorst dit niet doet, maar in plaats van zijn onderdanen te beschermen hen onderdrukt, en van de vrijheden berooft, dan moet hij niet beschouwd worden als een vorst, maar als een tiran, en derhalve mag hij met recht en reden door zijn onderdanen, in het bijzonder door deliberatie van de Staten van het land voor geen vorst meer gehouden worden. Hij mag verlaten worden. Een ander kan in zijn plaats gekozen worden als Hoofd. Dit geldt te meer, wanneer de onderdanen hun vorst niet hebben kunnen vermurwen. Naar de wet der natuur zijn de onderdanen verplicht de vrijheid van vrouw en kinderen te beschermen.
Deze landen zijn altijd geregeerd met inachtneming van de eed op de privileges en oude rechten. Zo hebben zij hun vorst ontvangen op condities, contracten en accoorden. Wanneer deze verbroken worden is naar recht de vorst van zijn heerschappij vervallen.
Na dit principiële stuk volgt een historisch overzicht van alle wreedheden die in de Nederlanden door de Spanjaarden in naam van de koning zijn begaan. Deze tirannie betrof niet alleen persoon en goed van de onderdanen, maar de koning wilde ook heersen over de gewetens „waer van sy verstonden niemant dan aen Godt alleene ghehouden te wesen rekeninge te geven oft te verantwoorden". Men mocht zijn geweten niet meer volgen. Tot twee maal toe horen we dit argument. De vredesonderhandelingen te Keulen dienden er ook toe om „te vercrijghen eenen versekerden peys met eenige gracelicke vrijheyt, besondere van der religie, de conscientie ende Godt principalick raeckende". Maar alles was tevergeefs. Daarom heeft men „volgende de wet der natueren" tot bescherming van rechten, privileges, vrouwen en kinderen, andere middelen gezocht, opdat men niet zou vallen in de slavernij van de Spanjaarden. Met recht heeft men de Koning van Spanje verlaten.
Derhalve verklaart men hem in het derde deel „midts desen ipso jure vervallen van sijne heerschappije". Ieder is ontslagen van de eed, die hij aflegde op de Koning.
De naam, de titel, het zegel van Filips zal niet meer gebruikt worden. Geen munt zal geslagen worden met zijn naam. Elke vorm waarin het gezag van Filips tot uitdrukking kwam, dient gewijzigd te worden.
Radicaal hebben de Staten Filips als hun vorst verlaten en daarbij geen halve maatregelen genomen.

Calvinisme en recht van verzet
Het is opmerkelijk dat het Franse calvinisme in de theorie van het verzetsrecht een grote rol heeft gespeeld. Calvijn zelf heeft zich met deze vragen bezig gehouden b.v. in zijn Institutie (IV, 20, 25 - 32). Maar hij doet dit op een zeer voorzichtige manier. Men mag het gezag van overheden niet schenden. God wil de teugeloze dwingelandij bestraffen met zijn wraak, maar „daarom moeten wij niet terstond menen, dat ze ons is opgedragen. Ik spreek steeds over particuliere personen. Want indien er nu enige volksmagistraten zijn aangesteld, om de willekeur der koningen te bedwingen . . . dan is het er zo ver vandaan, dat ik hun zou verbieden in overeenstemming met hun plicht de woedende ongebondenheid der koningen tegen te gaan, dat ik veeleer beweer, dat indien zij het door de vingers zien, wanneer de koningen met gewelddadigheid optreden en het arme volk kwellen, hun veinzen, dat zij het niet opmerken, niet vrij is van misdadige trouweloosheid: want dan verraden zij bedriegelijk de vrijheid van het volk, van welke ze weten, dat ze haar volgens Gods ordinantie behoren te beschermen". (Inst. IV, 20, 31). Calvijn denkt hier aan de oude voorbeelden van de ephoren, die gesteld waren tegenover de Spartaanse koningen, de volkstribunen tegenover de Romeinse consuls. Hij vergelijkt deze met de macht die de drie stenden hebben in de koninkrijken van zijn tijd. Zulke volksorganen werden door Calvijn serieus genomen. Zij zouden hun verantwoordelijkheid niet verstaan, wanneer zij de willekeur van de koningen niet zouden bedwingen. Daarom kunnen we zeggen, dat wat de Staten Generaal deden toen zij Filips afzwoeren geheel in de geest van Calvijn was. De lagere magistraten hebben ook hun ambt van God ontvangen. Wanneer zij de rechten van het volk verdedigen, handelen ze slechts naar goddelijke roeping.
Het is wel duidelijk dat zo een vorm van verzet tegen de tiran gewettigd is. Het volk zelf heeft bij Calvijn in geen geval het recht tot het plegen van een revolutie. Slechts één uitzondering kent Calvijn, als het gaat om de gehoorzaamheid aan de vorst: deze mag ons niet afvoeren van de gehoorzaamheid aan Hem aan wiens wil alle begeerten der koningen behoren onderworpen te zijn (Inst. IV, 20, 32). Dit betekent, dat men altijd God meer moet gehoorzamen dan de mensen. Wij moeten dan liever lijden, dan dat we afwijken van de vroomheid.
Hoezeer Calvijn tegen een vorm van individueel verzet was kan blijken uit een brief aan de predikanten van Lyon, die in onbeheerste ijver in de kerken verwoestingen hadden aangericht: „Het is geen behoorlijk optreden, wanneer een dienaar des Woords als soldaat of als aanvoerder optreedt, maar het is nog veel erger, wanneer men de preekstoel verlaat om de wapenen te voeren". Calvijn berispt degenen die zich aan dergelijke dingen hadden schuldig gemaakt bijzonder streng. Hij deed dit omdat hij een verklaard tegenstander was van individueel verzet. Zijn opvattingen werden echter bijgesteld door Beza en met name na de Bartholomeusnacht (1572) door een aantal Franse theologen, die in relatie stonden met Willem van Oranje.

De verzetsideeën van de monarcho machen
De Parijse bloedbruiloft markeerde een beslissende verscherping in de calvinistische opvattingen van het recht van verzet. Beza, Languet, Duplessis Mornay en Hotman.
Men noemt doorgaans deze theoretici van het verzet de Monarcho machen, d.w.z. de bestrijders van de monarch. Maar eigenlijk klopt die naam niet. Zij bestrijden niet de monarch, maar de tiran. Beza schreef een tractaat over het recht van de overheid ten opzichte van de onderdanen (1574). Jan van Nassau kende het en Willem van Oranje bracht de principes in praktijk. In tweeërlei opzicht kan men van een noodzakelijke consequentie spreken van Calvijns gedachten.
In de eerste plaats is er een uitwerking van de gedachte, dat de lagere overheden het recht bezitten om de vorst te corrigeren en in ieder geval te controleren. In de tweede plaats is er een uitwerking van de idee der relatie tussen vorst en volk in natuurrechtelijke zin. Vooral dit laatste is interessant. De lex naturae, de natuurwet eist sommige dingen, die geen vorst met billijkheid mag veronachtzamen. De koning is door God gesteld - maar het volk heeft ook zijn eigen vrijheden. Die zaken strijden niet met elkaar. De leer van de macht der staten (standen of stenden), die bij Calvijn al een rol speelde, werd uitgebouwd en ook de grenzen van de wederzijdse bevoegdheden, die men in acht had te nemen, werden duidelijker omschreven. „De Staten hebben tegenover de koning lankmoedigheid te betrachten; zij moeten hem desnoods, wanneer hij de grenzen van zijn macht te buiten gaat, veel en dikmaals vermanen, maar wanneer hij weigert naar hen te horen en van zijn tyrannie niet aflaten wil, dan komt ten laatste het ogenblik, waarop de Staten, de rechtmatige vertegenwoordigers van het volk, zich tegen de koning in verzet begeven (Z.W. Sneller)".
Jan van Nassau was reeds in 1578 een voorstander van deze zienswijze. In dat jaar schreef hij aan de Staten van Holland en Zeeland: „De Staten van het land zijn degenen, die de almachtige God uit het volk verkiest en roept, om immediate (onmiddellijk) naast Hem te verkiezen een koning of gouverneur, wetten en statuten te ordonneren .. . De heerlijkheid en majesteit van de Staten van het land wordt des te meer bekend door de macht, die hun gegeven wordt, om koningen en gouverneurs aan te stellen, die volgens hun wetten, ordonnantiën en onder gezag van de Staten regeren. Alle ingezetenen van het land, van de hoogste tot de laagste, zijn afhankelijk van de Staten en de Staten van God".
Ook al sprak Willem van Oranje zijn broer deze woorden niet zo snel na, toen eenmaal de overtuiging zich van hem had meester gemaakt, was hij niet minder zeker dan zijn broer.

In de apologie is het dit geluid, dat wij vernemen. Het tractaat van verlating is niets anders, dan een positieve reactie van de Staten op de apologie. Zij lag voor de hand en kon daarom als iets vanzelfsprekends zonder veel vertoon worden afgekondigd op 26 juli 1581. Het recht van de opstand was ermee vastgelegd. Zo werd de grondslag gelegd voor de nieuwe staat, waarin vrijheid van religie én vrijheid van geweten een onvervreemdbaar goed zouden blijven tot op heden. Laten we evenwel niet vergeten, dat dit calvinistische recht van opstand iets geheel anders is dan de moderne roep om permanente revolutie.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juli 1981

De Wekker | 8 Pagina's

Calvinisme en het recht van opstand (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juli 1981

De Wekker | 8 Pagina's