Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rust

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rust

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Matth. 11: 28

Vakantie ... Rust... Het zijn woorden, die deze maanden weer actueel zijn. Wanneer we deze woorden verbinden met bovenstaande tekst, waarin de Heere Jezus zegt: „Ik zal u rust geven", dan is de toepassing doorgaans gauw gemaakt.
Toch doen we het Woord van God onrecht aan als we zo gemakkelijk de toepassing maken en zo snel „klaar zijn" met deze tekst. De pericoop, waarin deze tekst staat, begint met de woorden: „In dezelfde tijd". Dat dient ons attent te maken op het verband, waarin deze woorden gesproken zijn.

Mattheus 11 geeft ons allereerst een blik op Johannes de Doper. Hij was de wegbereider van de Heere. De man, die zo vol ernst gewezen had op de noodzakelijkheid van de bekering. De man, die mocht heenwijzen naar Christus als het Lam Gods. Wanneer deze Johannes in de gevangenis zit, laat hij zijn discipelen vragen: „Zijt Gij Degene, Die komen zou, of verwachten wij een ander?" Daaruit blijkt dus dat Johannes, die toch zo'n bijzondere positie innam, niet meer weet hoe hij Jezus van Nazareth moet zien.
Dan is er de publieke opinie, waar we in Matth. 11 iets van lezen. Van Johannes zeiden de mensen: „hij heeft de duivel". Maar van de Zoon des Mensen zei men: „Hij is een vraat en wijnzuiper, een Vriend van tollenaren en zondaren".
Het derde, dat ons opvalt' in Matth. 11, is de onbekeerlijkheid van de steden aan het meer van Gennesareth. In die steden had de Heere Zijn kracht zo duidelijk getoond. Menigmaal had Hij Zich er geopenbaard. Ondanks dat alles hadden zij zich niet bekeerd. Daarom moet het „Wee u" zo heel ernstig klinken. Kapernaüm, dat door 's Heeren tegenwoordigheid hemelhoog verheven was, zal tot de hel toe nedergestoten worden.

Zo is het bepaald geen opwekkend beeld, dat ons getekend wordt. Is dat nu de vrucht van het werk van Hem, Die het land doorgegaan is, goed doende en genezende? Is dat de vrucht van de prediking, waarin Hij sprak de woorden van het eeuwige leven?
Naar menselijke maatstaven bezien, zouden we het heel begrijpelijk vinden wanneer de Heere afgezien had van Zijn verdere werk. Dit is ploegen op de rotsen. Maar wat lezen wij juist? „In die zelfde tijd, antwoordde Jezus en zeide ... Komt herwaarts tot Mij ..." Tegenover onbekeerlijkheid, twijfel en ongeloof blijft de Heere roepen en nodigen. Dit tekent ons Zijn trouw en lankmoedigheid. Zo mag en moet Zijn boodschap ook vandaag nog klinken tot afkerige mensen. Bij de Heere worden ze zo maar niet afgeschreven. Hij blijft roepen en waarschuwen. Is het niet om klein onder te worden? Hoe lang volhardt u al in uw onbekeerlijkheid? Hoe lang verzet u zich al tegen de boodschap des Heeren? Nog roept en nodigt Hij!

De nodiging: „Komt herwaarts tot Mij" is duidelijk geadresseerd. Aan wie richt de Heere deze boodschap? Vermoeiden en belasten.
In gedachten zien we iemand, die een hele dag op de akker heeft gewerkt. Moe en beladen met z'n gereedschap zien we hem tegen de avond huiswaarts gaan.
Ook kunnen we denken aan een lastdrager, die met kisten of zakken op z'n rug een zware last heeft te torsen.
De Heere gebruikt nu dit beeld om daarmee de handelwijze van de farizeeërs te typeren. Zij legden de mensen een juk op. Stipte wetsbetrachting was hun devies. Daarom gebod op gebod en regel op regel om zich langs deze weg voor de Heere welbehagelijk te maken. Zo moest men een eigen gerechtigheid voor God zien op te richten. Nooit was het genoeg, altijd moest de zweep er over heen. In meer dan één opzicht betekende dit juk van de godsdienstige voorschriften voor de mensen een kwelling. Bovendien gaf het de mens geen rust. Integendeel alle rust werd de mens ontnomen.
Zo is het met deernis in het hart dat de Heere die vermoeiden en belasten aansprak. Hij ziet hoe zij pogen de kloof tussen de Heere en henzelf te overbruggen of te dempen. Al die pogingen falen jammerlijk.

Vermoeid en belast is toch wel wat anders dan „aan vakantie toe zijn". Door deze afval van God is er een grote kloof tussen Hem en ons.
Wij mensen zijn zeer gehaaid en zo hebben we ook hiermee geleerd te leven. Of we zetten het van ons af of we proberen met onze redeneringen deze kloof te overbruggen.
Maar als de Heere met Zijn Geest gaat werken, dan kunnen we er niet meer rustig onder blijven. Kreeg u zo al weet van uw zonden en schuld? Kreeg u al te maken met de vraag hoe het zou komen als het sterven zou worden en u voor God moet verschijnen? Werd u onrustig onder de heiligheid van God? Wat kan dan de satan influisteren: „er is voor u geen heil bij God" of: „u moet uitverkoren zijn, anders is toch alles nutteloos". Ja, zo probeert de vorst der duisternis ook de leer van de praedestinatie als een struikelblok voorop te plaatsen. De Heere Jezus spreekt ook over het welbehagen, leest u het maar in de voorafgaande verzen. Maar juist daarom laat Hij hier deze ruime nodiging horen: „Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijn". Zo weet de Heere met de moeden een woord ter rechtertijd te spreken. Hij weet van uw zorgen, kommer en moedeloosheid.

De oproep van de Heere luidt: „Komt tot Mij". Dit komen tot Hem sluit in dat we de plaats dienen te verlaten, waar we ons bevinden. Staat u nog op het standpunt van de farizeeërs, d.w.z. bent u nog bezig uzelf te handhaven en met uw godsdienst zelf de kloof te overbruggen? U wordt dan door de Heere geroepen die pogingen te staken. U wordt tot bekering geroepen. Of staat u op het standpunt dat u nog niet genoeg beladen bent, of dat uw schuld te zwaar is, of dat uw begeerte tot heil nog niet krachtig genoeg is? Hoort de Heere roepen. Verhardt u dan niet, maar laat u leiden! In het volgende verklaart de Heere Zich nader. Het komen tot Hem is Zijn juk opnemen. Zijn zeggingschap en leiding aanvaarden. Komen tot Hem is tegelijk ook van Hem leren: „leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart". Van Hem leren, dat is de ware theologie! Dat is eigen onkunde en dwaasheid erkennen en door Hem onderricht worden in de weg des behouds. Dat betekent dan ook Hem aanlopen als een waterstroom: „Heer', ai, maak mij Uwe wegen door Uw Woord en Geest bekend".
Hij is geen wrede tiran, die een hard juk oplegt, neen. Hij is zachtmoedig en nederig van hart. Hij is de barmhartige Hogepriester. Daarom wijst de Heere op Zichzelf. Met nadruk staat er daarom ook: „Ik zal rust geven". „IK", dat is Hij, Die in vs. 27 zegt: „Alle dingen zijn Mij overgegeven van Mijn Vader". Hij is de grote Rustaanbrenger. Hij heeft die rust verworven in de weg van Zijn dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid als Borg en Middelaar. Daartoe trok Hij rusteloos voort. Hoe zien we Hem in Gethsemané niet als een vermoeide! Terwijl Hij geen zonde gekend noch gedaan heeft, werd Hij beladen met zonde, ja, met het vloekhout. Daarom moest Hij van God verlaten worden. Daarom ging Hij dood en graf in. Maar Hij overwon. Hem is daarom gegeven alle macht in hemel en op aarde. Door Zijn striemen is er genezing. Zijn bloed reinigt van alle zonden. Daarom is er de rust der verzoening voor de verdrukte, door onweder voortgedrevene en ongetrooste. Zo is er door het geloof in Hem vrede met God. De kloof is gedempt, de gemeenschap met God kan gesmaakt worden. Voor Gods volk en kinderen is die rust hier op aarde nog niet storeloos. Duivel, wereld en eigen vlees zijn de grootste vijanden. Maar er blijft een rust over voor het volk van God. De Heere laat niet varen de werken Zijner handen. Zijn belofte staat vast: „Ik zal rust geven". In Openb. 21 lezen we van de heerlijk vervulling.
Zo komt deze boodschap met veel klem op ons af. Het „Wee u" moeten we ten volle handhaven. Buiten Christus om zult u die rust nooit verwerven. Het zal op een eeuwige onrust uitlopen. Maar hoor hoe de Heere nu (nog) nodigt en roept. Het zou veel geweest zijn als de Heere had gezegd: „Ik kan u rust geven". Het zou nog meer zijn geweest als hij had gezegd: „Ik wil u rust geven". Is het dan niet alles overtreffend nu Hij belooft: „IK zal u rust geven"?

Z. (Zeist), vdW.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1981

De Wekker | 8 Pagina's

Rust

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1981

De Wekker | 8 Pagina's