Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over het laatste bijbelboek gesproken (VI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over het laatste bijbelboek gesproken (VI)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Leven bij het ongekend bekende
Het is hier de plaats om aan het voorafgaande enkele opmerkingen toe te voegen teneinde een enigszins afgerond beeld te geven van het eigenaardige van profetische voorzeggingen.
De bijbelse toekomstprediking drukt de eenheid van Gods werk op nóg een eigen wijze uit. Telkens tekent zij wat komt als herhaling van wat reeds was, speciaal als herhaling van de exodus, maar met veel groter luister. Weer zal Jahwe een weg banen door het water (Js. 11: 15, 16), een wolkkolom en een vuurzuil scheppen (Js. 4: 5), een verbond sluiten (Jr. 31: 31), tot Zijn volk spreken in de woestijn (Hs. 2: 16, var.: 13), Jeruzalem verkiezen (Za. 1: 17). Weer zal het lied van Mozes worden gezongen (Opb. 15: 3), zal Babylon vallen (Opb. 14: 8; 18: 2), zullen „Gog en Magog" worden verslagen (Opb. 20: 8, 9). Uitspraken, waardoor de profetie te meer haar beperktheid toont: zij kan geen bijzonderheden van de toekomst vermelden. Wat voorzegd wordt, is niet iets nieuws, iets geheel anders, maar het vertrouwde in nieuwe heerlijkheid. Straks manifesteert zich Gods vroegere handelen rijker en breder en voller, ja zo radicaal en totaal en finaal als geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, geen mens heeft bedacht. Leven bij de geprofeteerde toekomst wil zeggen: leven bij het ongekend bekende.
Het samenvattend spreken van de profetie bezit behalve een temporeel ook een locaal aspect. Zoals het de toekomst gewoonlijk concentreert in één punt van de tijd, concentreert het haar gewoonlijk ook in één punt van de ruimte, te weten in Jeruzalem en omgeving. Daar zullen de twee getuigen dood op straat liggen (Opb. 11: 8, 9); daar, buiten de muren, zal de wijnpers van Gods toorn getreden worden (Opb. 14: 20); daar zullen alle volken aan het feestmaal op de Sion deelnemen (Js. 25: 6). Het samenvattend spreken van de profetie onthult met andere woorden niet slechts haar historische maar ook haar geografische beperktheid.
De engte van het profetische gezichtsveld heeft men soms overdreven. De nabijheid van het toekomstgebeuren betekent zeker niet dat het terstond zal plaatsvinden; de compactheid van het voorzegde sluit zeker niet uit dat het verloopt in fasen; de locatie van het toekomstgebeuren in Jeruzalem en omgeving impliceert zeker niet dat het joods-nationalistisch gedacht is. De profetie spreekt mede over vertoeven, over eerder en later, over de volken (zie bv. Js. 2: 2-4; Mk. 13: 7, 10; 2 Ts. 2: 1-8; Opb. 5: 9, 10; 6: 10, 11; 7: 9; 17: 10). Niettemin blijkt telkens duidelijk haar beperktheid. Dat de profeten spreken als boodschappers van God, houdt geenszins in, dat zij putten uit de alwetendheid van God. Ook Jezus deed dit niet.
De geschetste eigenaardigheden van de bijbelse toekomstprediking vormen beslissende argumenten tegen haar opvatting als een journalistiek verslag vooraf. Wat zij in uitzicht stelt, om verder alles duister te laten, is de ongekend bekende werkelijkheid van Gods komende, ja definitieve triomf.
Terugkerend naar de nabijheidswoorden, wijzen we tenslotte op hun praktische doel: zij willen de hoorders bewegen, met de toekomst ernst te maken. De boodschap dat het eindgebeuren ontwijfelbaar nadert, vindt haar spits in het dringende en ieder persoonlijk rakende appel, steeds waakzaam te zijn. Zo maant het nieuwtestamentische nabij tot wakker worden en opstaan (Rm. 13: 11), tot vriendelijkheid (Flp. 4: 5) en onderlinge aansporing (He. 10: 25), tot standvastigheid (He. 10: 36-39) en geduld (Jk. 5: 7, 8), tot bezonnenheid en nuchterheid (1 Pt. 4: 7), tot bekering (Opb. 2:16) en trouw (Opb. 3: 11). Kortom: de nabijheidswoorden signaleren, dat de grote toekomst waarvan de dag niet berekend kan worden, een reeds actuele zaak is waarmee dagelijks gerekend moet worden.
Dat Johannes' profetische toekomstprediking een reeds actuele werkelijkheid verkondigt, blijkt intussen niet alleen uit haar nabijheidswoorden. Er valt met name ook te wijzen op haar hoofdverdeling. Johannes krijgt immers het bevel: „Schrijf dus op wat u waarneemt, zowel wat er gaande is als wat hierna gebeuren moet" (1: 19). Overeenkomstig dit bevel heeft de Openbaring twee hoofdstukken. Het eerste vraagt speciaal de aandacht voor „wat er gaande is", het heden (1: 9-3: 22), en het tweede voor „wat hierna gebeuren moet", de toekomst (4: 1-22: 11; vgl. 4: 1). Kennelijk werkt de toekomst zozeer in op het heden, dat tot Johannes' toekomstprediking tevens behoort het uitdrukkelijk spreken over het heden met zijn door de toekomst bepaalde ernst en roeping, gevaren en vooruitzichten.
Bijzonder treffend is in dit verband het hoofdstuk over „wat er gaande is." Het meldt dat Christus, de geadresseerden vermanend en bemoedigend, verschijnt in Zijn nog verborgen koninklijke luister (1: 9-20) en spreekt in Zijn nog verborgen koninklijke waardigheid (2: 1 - 3: 22). Hij Die straks zonder verberging gericht houdt en naar ieders daden straft of beloont, doet nu reeds uitspraak over de daden van de zeven gemeenten; Hij Die reeds nu de zeven gemeenten beoordeelt en naar Zijn bevindingen laakt of prijst, is Dezelfde Die straks zonder verberging het eindoordeel velt. Duidelijker dan zo kan wel niet verkondigd worden dat de toekomst niet los van het heden, en het heden niet los van de toekomst staat.
In de loop van de tweede eeuw begint de actualiteit van de toekomst voor het besef van de christenheid te vervagen. Men past zich gaandeweg aan bij het blijvende; men ontwent de appellerende taal van de boodschap, dat het „de laatste dagen" zijn (Jk. 5: 3), dat „alles waarmee deze wereld zich aan ons vertoont, bezig is te verdwijnen" (1 Kor. 7: 31; vgl. 1 Jh. 2: 17), dat „de grote dag" nadert (He. 10:25); men verschuift langzamerhand het komende naar een onbestemd verschiet.
Sindsdien zijn er heel wat christenen voor wie de geprofeteerde toekomst pas van ogenblikkelijk belang wordt bij opzienbarende gebeurtenissen. Plotseling ontdekken zij tekenen die het naderen van de voleinding klemmend onder de aandacht brengen en vragen zij fel geïnteresseerd naar wat oud- en nieuwtestamentische profetieën nu te zeggen hebben. Een interesse, die dan evenwel vaak meer getuigt van nieuwsgierigheid en berekeningslust dan van bekering tot gedurig waken.
Intussen zet God Zijn voltooiingswerk voort, naar de gelegenheid en de maat van elke periode die Hij al werkend doet aanbreken, en klinkt het nabij steeds krachtiger. Paulus schrijft daarover in zijn eigen situatie: „Het is hoog tijd voor u om wakker te worden en op te staan, want het heil is nu dichterbij dan toen wij voor het eerst geloofden" (Rm. 13: 11).

Heerde, J. de Vuyst

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1981

De Wekker | 12 Pagina's

Over het laatste bijbelboek gesproken (VI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1981

De Wekker | 12 Pagina's