Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De genezing van de maanzieke jongeling (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De genezing van de maanzieke jongeling (II)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Jezus ziende, dat de schare gezamenlijk toeliep, bestrafte den onreinen geest, zeggende tot hem: Gij stomme en dove geest! Ik beveel u, ga uit van hem, en kom niet meer in hem." Marcus 9:25

De Heere gaat een groot wonder aan de maanzieke jongeling verrichten. Een majesteitelijke kalmte spreidt de Heere ten toon als de satan zijn krachten inspant de maanzieke jongeling onder zijn inwerking te houden. Toen de maanzieke jongeling bij de Heere gebracht werd liet de boze geest zich gelden. We lezen immers in vs. 20 „en als hij Hem zag scheurde hem terstond de geest; en hij vallende op de aarde, wentelde zich al schuimende". Ieder zou ontdaan zijn bij zo'n aanblik, maar de Heere toont een majesteitelijke kalmte. Hij vraagt slechts hoelang de toestand van de jongen al zo is.
Als de Heere gaat werken zal de satan zich laten gelden. De satan zal alles doen teneinde onder zijn macht te houden. Hebt u dat ook ervaren in uw leven? Was het zo dat de satan zijn inspanningen verdubbelde? Was het om bang van te worden, maar heeft het de Heere behaagd Zijn almacht te tonen?
De vader van de maanzieke jongeling legde alles aan de Heere voor en sprak onder meer deze woorden, tot tranen toe bewogen: „Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp". Hij gaf er blijk van te geloven in de almacht en ontferming des Heeren. Maar het volmaakte was bij hem niet te vinden. Het was een worsteling in zijn binnenste tussen geloof en ongeloof. Verstaan wij deze woorden: „Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp"? Zien wij het dat de Heere geloof eist en moet tevens beleden worden dat het hart zo vol van ongeloof zit? Kunt u de twijfel niet uit het hart rukken? Maar is het net zoals met de vader van de maanzieke jongeling dat u ondanks die ongelovigheid de toevlucht tot de Heere neemt? Zij die dat mogen doen zullen daar niet beschaamd mee uitkomen.
De Heere gaat de onreine geest bestraffen. Hij zeide tot die onreine geest „Gij stomme en dove geest! Ik beveel u, ga uit van hem, en torn niet meer in hem." „Ik beveel u". Het was geen verzoek van de zijde des Heeren, het was ook geen vriendelijke vraag en het Was noch minder een smeekbede. Het was een bevel van de zijde van de Zone Gods. Hij Die boven alles staat sprak.
De Heere beval: „Ga uit van hem, en kom niet meer in hem". De dove en stomme geest zal voorgoed moeten wijken. Toen ondernam de satan een laatste aanval. We lezen in vs. 26 „En hij, roepende en hem zeer scheurende, ging uit; en het kind werd als dood, alzo dat velen zeiden, dat het gestorven was". De satan wilde de almacht des Heeren weerstaan.
Maar hij kon het bevel des Heeren niet weerstaan. Hij moest op het machtswoord des Heeren uitgaan. De Heere greep de jongeling, waarvan velen zeiden dat hij gestorven was, bij de hand en richtte hem op. Hij werd volkomen genezen. Hij was niet langer stom en doof. Hij kon spreken en hij kon horen zoals ieder ander.
Deze volkomen genezing laat ons iets zien van de geestelijke verlossing van de Gegevenen des Vaders. We hebben de vorige keer gezien dat de mens van nature stom en doof is. Door eigen schuld ligt de mens onder de toorn Gods. Door ontdekkende genade wordt dit onderschreven. Het wordt beleden en beweend geestelijk doof en stom geworden te zijn. Wat kan er dan geroepen worden om verlossing. Wat een smekingen kunnen er dan opstijgen. Het drijft uit tot Hem bij Wie verlossing te vinden is. De Heere werkt die verlossing.
Zij die de Heere mogen vrezen gaan in beginsel weer spreken ter ere Gods. Zij ontvangen een mond om goed en groot van de Heere te spreken. Zij gaan in beginsel de stem des Heeren weer vernemen. Het oor wordt afgewend van de ijdele dingen van beneden en gericht op de eeuwige dingen.
De genezing van de maanzieke jongeling was geen gedeeltelijke genezing, maar het was een volkomen genezing. De onreine geest kwam niet meer in hem. Aan deze zijde van het graf is de genezing van de geestelijke doofheid en stomheid niet volkomen. Dat geeft stof zichzelf telkens te verootmoedigen voor de Heere en reikhalzend uit te zien naar de volkomen genezing die eenmaal ten deel zal vallen.
Eenmaal volkomen genezen naar het soevereine welbehagen Gods. Eenmaal volkomen genezen door het werk van Hem Die als een zondaar gerekend wilde worden. Die als een geestelijk dove en stomme gerekend wilde worden. Die gerekend wilde worden als een schuldige. Die de straf dragen wilde en gedragen heeft. Genezing door het toepassende werk van de Heilige Geest.
In de jammerlijke toestand van de maanzieke jongeling zien wij ons aller beeld. Door eigen schuld is de mens geestelijk doof en stom geworden. De mens staat daar machteloos tegenover. Wat zou het erg zijn als wij in beginsel nooit hersteld zouden worden aan deze zijde van het graf. Hoe erg nooit last te krijgen van die doofheid en stomheid. Hoe erg daar nooit gebukt onder te gaan. Hoe erg doof en stom te blijven. Dan zal eenmaal de veroordelende stem des Heeren vernomen moeten worden. Bedenk het toch dat de bezoldiging der zonde de dood is. Het loon op gehoorzaamheid aan de satan is een eeuwige ondergang. Het is nog het heden der genade, ook voor de grootste zondaar of zondares. Voor de Heere zijn er geen hopeloze gevallen. Niets is voor Hem te wonderlijk. Luister toch naar deze welmenende woorden: „Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! want Ik ben God, en niemand meer".
Zij die zich tot de Heere mochten wenden, zijn daar niet beschaamd mee uitgekomen. Zij hebben het ondervonden dat er voor Hem geen hopeloze gevallen zijn. Zij hebben het bemerkt dat het Hem niet aan macht ontbrak. Deze woorden werden tot de hunne: „Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp". Dit zijn woorden die de schriftgeleerden niet verstonden. Zij meenden genoeg te hebben aan hun godsdienst en uitwendige plichtsbetrachting. Het geslacht van deze mensen is ook vandaag nog niet uitgestorven. Bedenk het dat eigengerechtigheid en uitwendige vroomheid voor de Heere niet kan bestaan. Buiten de Borggerechtigheid van Christus is er geen leven.
Eenmaal zullen zij die de Heere mogen vrezen niet meer zeggen: „Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp". Hier een worstelen tegen het ongeloof en een klagen en zuchten vanwege de ongelovigheid. Hier een vragen of de Heere de ongelovigheid al meer wil wegnemen. Maar eenmaal een volkomen verlossing, waardoor ook alle ongelovigheid zal zijn uitgebannen. Nooit meer last van die ongelovigheid. Nooit meer doof en stom in geestelijk opzicht. Alles, naar ziel en lichaam zal zijn ter ere Gods, voor eeuwig. We kunnen er hier slechts van stamelen. Het is niet onder woorden te brengen wat dat zal zijn. Dan is er alleen stof tot roemen in de Heere, zoals de dichter van Psalm 89 dat mocht doen:
„Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht;
Uw vrije gunst alleen wordt d'ere toegebracht;
Wij steken 't hoofd omhoog, en zullen d'eerkroon dragen,
Door U, door U alleen om 't eeuwig welbehagen;
Want God is ons een schild in 't strijdperk van dit leven,
en onze Koning is van Isrels God gegeven."
(Psalm 89:8 ber.)

Werkendam, A. van Heteren

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1982

De Wekker | 8 Pagina's

De genezing van de maanzieke jongeling (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1982

De Wekker | 8 Pagina's