Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het beginsel van de Afscheiding (VII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het beginsel van de Afscheiding (VII)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dit artikel dient uit te komen, dat het beginsel van de Afscheiding ten diepste een geestelijk beginsel was. Misschien zijn we het ontwend om dit geestelijk karakter in rekening te brengen. Wij spreken graag over het confessionele karakter van de beweging en ook over het kerkelijk karakter van de Afscheiding. Het beginsel van de Afscheiding kan inderdaad op deze punten hard gemaakt worden. Met de stukken kan men aantonen, dat de belijdenis in geding was en dat de hele kwestie van de binding aan de belijdenis van grote betekenis werd geacht. Niet voor niets heeft men die belijdenis terstond op de eerste synode weer centraal gesteld. En met dezelfde nadruk kunnen we zeggen, dat het bij en in dit alles niet om een gezelschap, een groep, een conventikel ging, maar om de kerk, om de kerk van Christus in deze landen. Maar het diepste geheim van de Afscheiding moet nog worden aangewezen.
Men kan over de belijdenis uiterst rechtzinnig, en zelfs bijzonder formeel spreken, zonder dat men dit geheim raakt. En men kan eveneens over de kerk confessioneel-correct, theologisch-zuiver spreken, eveneens zonder dat het geheim van de kerk wordt geraakt
Men zou zelfs verder kunnen gaan. Men zou zó ver kunnen gaan, dat men constateert, dat inderdaad confessioneel onberispelijk en kerkelijk onbevlekt gedacht, geleefd en gehandeld kan worden. En toch ontbreekt het geheim. Toch mist er iets, ja mist er alles aan: het geestelijk verstaan van de dingen.
Toen wij de laatste keer constateerden, dat het beginsel van de Afscheiding in geen enkel opzicht een repeterende breuk genoemd kan worden; toen wij vastgesteld hadden, dat de verdeeldheid en versplintering binnen de „Gereformeerde Gezindte" niet kon en niet mocht worden toegeschreven aan een separatistische trek binnen de Afscheiding, toen is de vraag blijven liggen: maar waar komt dan wel die verdeeldheid vandaan? Hoe moet men het dan toch verklaren, dat in zo oneindige mate de scheuren en de breuken zijn doorgegaan? En die vraag moet nu aangevat worden. Als het beginsel goed is, vanwaar komt dan de kerkelijke ellende?
Was het beginsel goed, maar het begin fout? Waren de idealen die gekoesterd werden hoogstaand, maar waren de dragers van die idealen kleine en zondige mensen, die het verkeerd gedaan hebben? Inderdaad, kleine en zondige mensen. Maar zij wisten dit. En zij beleden dit. En zij wisten nochtans tot deze dingen geroepen te zijn en niet in eigen kracht hebben zij hun werk gedaan, maar in Gods kracht. Hopend, dat anderen het zouden doen, dat anderen geroepen zouden worden om te verrichten, wat gedaan moest worden. Zó hebben zij de dingen gedaan, geestelijk bedoel ik nu. Geleid door Gods Geest. En in dit geestelijk verstaan der dingen lag hun kracht. In deze innerlijke band aan de materie van de belijdenis lag hun sterkte. In hun relatie met Christus, het Hoofd van de kerk lag hun geheim. En zó kon het gebeuren, dat er bij zó veel verscheidenheid toch een eenheid ontstond, die altijd weer boven kwam en altijd weer sterk bleek te zijn. En waar déze eenheid geestelijk van aard was, daar gaf zij aan de binding aan de belijdenis leven en aan het beleven van het kerk zijn tevens glans en kleur: o, wat hebben die eenvoudige, ongeleerde, door de wereld verachte afgescheidenen hun kerk liefgehad. Onverklaarbaar, want er was altijd wel wat. Maar zij hebben die kerk liefgehad en er voor geleefd. En hoe verklaren wij dit? Kunnen we ooit een geheim verklaren, uiteenleggen en ontleden? Zou het ons onder de handen niet sterven, dit geheim? Neen, verklaren kunnen we dit niet, maar het was er, in de binding aan de belijdenis en in de band met de kerk. En daarom viel de zaak niet uiteen. Ik zeg het nu negatief. Ik moet zeggen: daarom bleven zij bijeen. Hielden elkaar vast, konden en durfden elkaar niet los te laten; zij stootten elkaar soms af, maar ze trokken altijd weer naar elkaar toe
Waaraan dit lag? Hier werkte het geheim, dat nu toch omschreven moet worden. Was het de binding aan de belijdenis? Ja, zeker. Maar op een geestelijke manier. Daar stonden zij voor de letter, als het wezen moest. Maar het waren geen spiritualisten bij wie letter en geest uiteenvielen. In die formele binding (vergeef hier het woord) werkte een materiële zaak: de gebondenheid aan de genade. En daarom was het hun eenvoudig onmogelijk om het formele tegen het materiële uit te spelen en omgekeerd.
En met de kerk net zo. Hun kerkbegrip was, theologisch gezien, bedroevend summier. Maar wie zegt, dat de theologie de dingen uitmaakt? Hun kerkbegrip was geen begrip, maar beleving. Zij leefden als kerk, zij leefden de kerk zelf, soms zonder zich de zaken van de kerk als duidelijk begrip voor ogen te stellen. Wanneer zij geroepen werden om dit te doen, bijvoorbeeld toen de spanningen tussen De Cock en Scholte al te fel naar boven kwamen, geraakten zij in grote moeilijkheden. Vandaar de onduidelijkheden in de betogen van De Cock, die daardoor ontstonden, dat men geen helder inzicht had, geen klaar bewustzijn van het wezen van de kerk en van het verschil tussen de zichtbare en de onzichtbare kerk. In hun formuleringen ontbrak het aan scherpte. Maar in hun leven en beleven van de kerk ontbrak het geenszins aan diepte en warmte en echtheid. Hier verstonden zij het geheim en leefden er uit, dat is uit de belofte, uit het Woord, uit de genade, uit de verkiezing, al werd de zekerheid daarvan niet altijd gekend. Nog eens zij hadden meer ervaring van de kerk dan een omlijnd begrip, ofschoon zij in het belijden omtrent de kerk zich geheel konden vinden. Meer blijdschap met Gods kinderen als kerk-in-de-beleving, dan doorzichtigheid in de uit-een-zetting, in de klare formulering.
En dit geheim was hun veel waard. Het raakte het wezen van hun vroomheidsbeleving, van hun geloofsleven. Die geloofsbeleving werd gekenmerkt door een religie van de belijdenis, die tegelijk een belijdenis van hun religie was. En niet minder werd hun vroomheid gekenmerkt door het kerkelijk stempel dat er op stond. Kerkelijk, niet in de zin van denominationeel, alsof hun kerkelijke denominatie het een en het al zou zijn, maar in de zin van een gezond kerkelijk besef, dat aansloot bij het historisch gereformeerde in ons vaderland.
Daarin lag, naar het ons voorkomt iets van het typische van hun vroomheid. Die vroomheid vormde niet een afzonderlijke zaak naast of tegenover de belijdenis en tegenover de kerk. Maar die vroomheid uitte zich op deze wijze binnen confessionele kaders en in een zoeken van kerkelijk denken.
Zeg niet, dat ik idealiseer. Als ik het doe, dan doe ik het, zoals zij het gedaan hebben en zoals ieder het doet, die iets verstaan heeft van de rijkdom van het gereformeerde belijden en van de roeping om een gereformeerde kerk te zijn.
Welnu, valt deze vroomheid weg, dan kunnen er twee dingen gebeuren. De belijdenis en de kerk kunnen steil overeind blijven staan en het zó ook nog wel volhouden voor een tijd. Maar dan valt de zaak uiteen. En de formele band houdt het niet. En het zuivere kerkbegrip biedt ook geen waarborgen. Men kan sectarisch worden naar de subjectieve kant en men kan het worden, evengoed, naar de objectieve kant. Het laatste is een grote bedreiging altijd weer, wanneer het geheim, als geheim niet meer verstaan wordt. Het geestelijk verstaan van belijdenis en kerk ging ontbreken en de kracht werd gezocht in scherpere definities, in werkelijkheid in middelen, die de Geest niet pleegt te gebruiken. Daar ontstaat het schisma. Niet het beginsel van de Afscheiding leidde tot separatie, maar het ontbreken van dit beginsel in zijn geestelijk, kerkelijk, confessioneel karakter.
Twee mogelijkheden doen zich voor, wanneer de echte vroomheid wegvalt. De tweede is dat met de vroomheid ook de kerk en de belijdenis zelf wegvallen. Gereformeerde vroomheid kan zonder geen van beide. De kerk, met haar kerkelijke structuur, is er om naar de uitdrukking van de belijdenis de ware religie te onderhouden en te maken dat de zuivere leer gepropageerd wordt. Er is een wisselwerking tussen deze drie factoren. Onderbreek deze werking en de zaak groeit scheef. De ware religie zelfs valt weg. De zuivere leer, d.i. de klare prediking van het evangelie valt weg. Het heidendom keert terug, ja inderdaad, het heidendom zelf.
Vandaar dat deze vroomheid in haar geestelijk beleven altijd het beste gedijt in de naaste omgeving van de kerk en in de gemeenschap met al de anderen rond dezelfde belijdenis. Zij kan er niet zonder. Waarom niet? Omdat de gereformeerde vroomheid de belijdende gemeenschap nodig heeft om die stap te doen, die haar als vroomheid van God, en niet slechts voor de mensen doet uitkomen. En daarover moet het dan de laatste keer gaan.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1982

De Wekker | 8 Pagina's

Het beginsel van de Afscheiding (VII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1982

De Wekker | 8 Pagina's