Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over het afstaan van organen (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over het afstaan van organen (III)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het lichaam afstaan aan de medische wetenschap
Soms wordt door artsen gevraagd of zij het lichaam van een overledene voor nader wetenschappelijk onderzoek mogen gebruiken. De gestorvene leed aan een heel bepaalde ziekte. Men zou door onderzoek dingen op het spoor kunnen komen, die bestrijding van dezelfde ziekte bij anderen vergemakkelijkt.
Er zijn in de loop der eeuwen heel wat lichamen van overledenen gebruikt voor de opleiding van medische studenten. Men kan zonder overdrijven stellen: als de studenten in de snijkamer van een academisch ziekenhuis niet over lichamen van gestorvenen hadden kunnen beschikken, zou hun opleiding nooit dit niveau (en resultaat) hebben kunnen bereiken. Uiteraard kan niemand gedwongen worden zijn lichaam ter beschikking te stellen van de medische wetenschap. Dit is een uiterst persoonlijke beslissing van de mens zelf of van zijn nabestaanden. Toch zal niemand het goed recht van de beslissing aanvechten. Men zal in respect er verder over zwijgen.
Dienstbetoon in de vorm van het verder brengen van medische hulpverlening aan andere mensen is het motief. Het stof waartoe de mens wederkeert, wordt dan gebruikt ten dienste van medemensen.
Men kan deze daad als een zingeving aan eigen dood beschouwen. Dat behoeft echter niet het geval te zijn. Een gelovige die zich in Christus geborgen weet en belijdt dat het weinige dat van zijn lichaam als stoffelijke rest overblijft (eigenlijk alleen het gebeente) wacht tot de dag der opstanding, behoeft niet terug te schrikken voor de gedachte dat met zijn lichaam of zijn organen na zijn dood nog iets gedaan kan worden ten dienste van medemensen.
Hiermee heb ik de vraag eigenlijk beantwoord. De organen vormen geen deel meer van een functionerend lichaam. Hun aanwending ten dienste van anderen verminkt dat lichaam ook niet. Een orgaan wordt voor enige tijd aan het ontbindingsproces onttrokken om ten dienste van de gezondheid van een medemens voorlopig verder te kunnen functioneren. Dit behoeft allerminst een poging te zijn om zich aan het oordeel van de dood te onttrekken. Het is een daad van dienstverlening waartoe we bij ons leven volop geroepen worden. Zou dit dan niet meer geoorloofd zijn in het uur van ons sterven? Er zijn zelfs mensen van wie voor de zaak van God of het vaderland het offer van hun leven wordt gevraagd. Zouden wij organen die gedoemd zijn om te vergaan, dan niet ten dienste van medemensen mogen stellen?

Het humanistische denkklimaat
Wat nu te zeggen van de tegenwerping, dat de donorcodicil voortkomt uit een humanistisch denkklimaat? Dat verwijt is ten onrechte. Ongetwijfeld kan men vanuit een humanistische levensovertuiging over het afstaan van organen denken en spreken. Men kan het echter ook vanuit een christelijke levensovertuiging doen. Wie in geloof een beschikking treft over zijn organen, doet daarmee geen zonde! Al wat uit het geloof niet is, is zonde (Rom. 14:23). Het zou te veel gevraagd zijn, als men zou eisen dat bij de propaganda van het donorcodicil de christelijke levensovertuiging als enig motief werd aangevoerd. Wie als Christen daartoe besluit, zal het niet buiten zijn levensovertuiging om doen.

Grenzen die geëerbiedigd moeten worden
Toch zou ik enkele grenzen willen aanwijzen, die bij transplantatie van organen in acht genomen moeten worden. Nimmer mag de dood bespoedigd worden teneinde de organen in zo goed mogelijke staat in handen te krijgen. Nimmer mag de gemeenschap zich eigenaar achten van de organen van de overledene. In Frankrijk is dat het geval. Daar wordt slechts niet getransplanteerd als er een uitdrukkelijke verklaring anti is. Dan is er voor een donorcodicil geen plaats. De daad van het geven wordt vervangen door de burgerlijke plicht om te geven. Men heeft hoogstens nog het recht om bezwaar te maken. Dan is er alleen nog van een anti-codicil te spreken. Deze gedachtengang heeft meer met een socialistische mens- en maatschappijbeschouwing te maken dan met een christelijke.
De bijbelse gedachte van de mens als het Beeld van God impliceert een eerste en beslissende verantwoordelijkheid van de mens voor zijn lichaam; ook voor wat met zijn lichaam na de dood geschiedt, voorzover daarover beslissingen te nemen zijn. Als iemand vermist wordt (bijvoorbeeld door een ramp op zee), is elke beslissing krachteloos. Ze kan niet uitgevoerd worden.
Ook valt te wijzen op de grens, dat met organen niet geëxperimenteerd mag worden. Proeven zullen soms nodig zijn. Experiment om het experiment lijkt me af te wijzen. Daarvoor hoeft niemand donor te zijn.
Tenslotte moet de identiteit van de ontvangende persoon gewaarborgd zijn. Stel dat het mogelijk zou blijken hersenen te transplanteren. Met de hersenen is de persoonlijkheid van de mens nauw verweven. Bij transplantatie wordt, zo meen ik, de identiteit van de ontvangende persoon aangetast. Hier zie ik een grens waarvoor we moeten halt houden. Het komt mij voor dat het afstaan van organen een daad van christelijke liefde en hulpbetoon aan de naaste genoemd kan worden.
Niemand moet er toe gedwongen worden of zich ertoe gedwongen voelen. Dan is de positieve toon uit het begrip donor verdwenen. Het is een beslissing die men persoonlijk moet nemen, en moet kenbaar maken. Vandaar dat het codicil van betekenis is. Transplantaties mogen niet zonder toestemming van de persoon verricht worden. Ons lichaam mag ons niet onverschillig laten; evenmin wat er met ons lichaam na ons sterven gebeurt. De positieve opdracht van een Christen in deze wereld kan ook in het ondertekenen van het donorcodicil tot uitdrukking worden gebracht. De vraag naar de ethische rechtvaardigheid van het donorcodicil beantwoord ik volmondig positief; wel moet ieder die vraag voor zich beantwoorden. Wellicht dat deze artikelen de lezer daarbij van dienst kunnen zijn!
Het mag geen eigenmachtige beslissing zijn. Het moet een beslissing voor Gods aangezicht zijn.

W.H. Velema

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1982

De Wekker | 12 Pagina's

Over het afstaan van organen (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1982

De Wekker | 12 Pagina's