Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gezag in onderwijs en opvoeding (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gezag in onderwijs en opvoeding (I)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gezag = te zeggen hebben - komt van God. Gezag komt van zeggen. Wie gezag heeft, heeft het te zeggen. God heeft het eerste Woord gesproken. „Want Hij sprak en het was er. Hij gebood en het stond er", lezen we in Psalm 33:9. Het gaat in die verzen over de schepping. „Door het woord des HEREN zijn de hemelen gemaakt, door de adem van zijn mond al hun heer". Psalm 33:6. God schept door te spreken. Hij heeft het te zeggen over wat Hij heeft geschapen. Op een prachtige manier vinden we dat uitgedrukt in Psalm 147:18-20: „Hij zendt zijn woord en doet ze smelten. Hij doet zijn wind waaien - daar vloeien de wateren. Hij heeft Jakob zijn woorden bekend gemaakt, Israël zijn inzettingen en zijn verordeningen. Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan en zijn verordeningen kennen zij niet. Hallelujah."
God heeft gezag in de schepping en over de mensen. Dat gezag ontleent Hij aan Zijn spreken. Zijn scheppend spreken is tegelijk de oorsprong van Zijn gezag.

Aan mensen wordt gezag verleend
God oefent zijn gezag op aarde rechtstreeks uit door Zijn woord. God oefent Zijn gezag vol uit door middel van mensen. Dat gezag wordt hun verleend met het oog op een bepaald doel.
We lezen in Genesis 1:26 dat de mens geschapen is naar het beeld van God. In dat beeld van God zijn ligt zeggenschap over de schepping opgesloten. „Opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte dat op de aarde kruipt". De echo van deze hoge taak horen we in Psalm 8:6 en 7: „Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt en hem met eer en heerlijkheid gekroond. Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd".
Deze heerschappij is er niet tot glorie van de mens. Zij moet in dienst staan van de verheerlijking van God. Daarom opent en sluit deze psalm ook met de lofverheffing: „O HERE, onze HERE hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde" (vs. 2 en 10). Het gezag dat de mens van God ontvangt, moet de heerlijkheid van Gods naam dienen. Dat gezag is de mens verleend opdat de aarde geregeerd worde naar Gods wet; opdat de geschiedenis zal zijn tot eer van Gods naam.
De mens heeft het te zeggen op aarde. Dat is het hem door God verleende gezag. De mens kan niet maar zeggen wat hij zelf wil. Hij moet zeggen wat God hem voorzegt. Hij moet in de uitoefening van het gezag zelf aan God gehoorzaam zijn. Hij heeft niet maar te zeggen. Hij moet ook iets te zeggen hebben. Wat hij te zeggen heeft is een verwijzing naar wat God heeft gezegd. Gezag uitoefenen betekent God vertegenwoordigen op aarde; de normen en de regels die God gesteld heeft voor het leven van mensen te doen gehoorzamen.

Gezag is dienst
Zo komen we bij gezag in de opvoeding en het onderwijs. Uit het vijfde gebod leiden we af, dat God ouders, en ook opvoeders op school, met gezag heeft bekleed. Exodus 20:12 is daarvoor een beslissend Bijbelwoord. Het wordt aangehaald in Efeze 6:1. We herinneren ook aan Colossenzen 3:20 en Leviticus 19:3. Ongehoorzaamheid aan dit gezag wordt veroordeeld en bestraft. Men zie teksten als Exodus 21:15 en 17; Leviticus 19:3 en Spreuken 20:20 en 30:11 en 17. Het gezag van ouders wordt hun verleend om de kinderen op te voeden in de vreze des Heren. Gezag geeft niet het recht tot brute willekeur. Het is niet maar doen datgene waarin zij zelf ten opzichte van hun kinderen plezier hebben.
Gezag wordt gegeven met het oog op een bepaald doel. Men kan ook spreken over de functie van het gezag. Ouders moeten hun kinderen opvoeden tot volwassenheid. Ze moeten hun kinderen ertoe brengen zelfstandig te kunnen handelen en zich hun verantwoordelijkheid tegenover God en mensen bewust te zijn. Het ouderlijk gezag is verleend met het oog op deze taakvervulling.
Men kan dus niet maar zeggen: ik heb gezag, en daarom moet gebeuren wat ik wil. Elke gezagsdrager is aan God onderworpen die het gezag verleent. Hij zal ook rekenschap moeten afleggen van de wijze waarop hij gezag heeft uitgeoefend. Gezag komt van God en is aan God gebonden. Paulus schrijft in Efeze 6:4: „En gij vaders verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de tucht en de terechtwijzing des Heren". Paulus laat duidelijk weten dat hij niet leeft uit de gedachte: gezag is gezag en daarmee uit. Hij geeft voorschriften over hoe het gezag niet uitgeoefend moet worden. Het gezag moet het doel dienen, met het oog waarop het verleend is. Het gezag is dienend van aard. Het is iets anders dan heerschappij voeren om de heerschappij. Een goed gezagsdrager zal zich bewust zijn van de dienst die hij heeft te vervullen.
We mogen daarvoor wel heel in het bijzonder verwijzen naar de Here Jezus Christus. Hij heet het hoofd van de gemeente, die Zijn lichaam is (Ef. 5:23). Hij heeft dat hoofd-zijn voorgeleefd. Wat dat inhoudt omschrijft Paulus in vers 25: „evenals Christus zijn gemeente liefgehad en zich voor haar overgegeven heeft, om haar te heiligen". Het doelgerichte, het functionele van Christus' gezag komt uit in de dienst die Hij voor zijn gemeente heeft vervuld.
Er kan geen sprake van zijn dat iemand met een beroep op het feit dat hij gezag heeft, zich aan beoordeling onttrekt. Gezag is nimmer onbeperkt. Het is functioneel. God heeft mensen met gezag bekleed, opdat zij Zijn doel zouden dienen. Zij moeten mensen leren Zijn normen en regels gehoorzaam te zijn. In die gehoorzaamheid ligt ontplooiing van het leven opgesloten.

Relatie gezin en school
We willen nu wijzen op het verschil in levenskringen waarbinnen gezag wordt uitgeoefend. Het gaat ons nu met name om de verhouding van gezin en school. Beide hebben met kinderen te maken, omdat beide zich met vorming en opvoeding van kinderen bezig houden.
De ouders hebben de meest omvattende opdracht. De school heeft een beperkter taak. Wat op school gebeurt kan niet door de ouders worden gedaan. Zij missen daartoe de tijd, de opleiding en veelal ook de bekwaamheid. We willen de eenheid van opvoeding en onderwijs goed vasthouden, en tegelijk op het verschil wijzen.
De eenheid brengt mee dat ouders niet onverschillig mogen staan tegenover wat op school met hun kinderen gedaan wordt. De eerste verantwoordelijkheid van de ouders ligt reeds in de keus van de school die de kinderen zullen bezoeken. Die verantwoordelijkheid gaat verder. De ouders hebben het recht met onderwijskrachten te spreken over de leiding en begeleiding, vooral ook naar de geestelijke kant, die op school wordt gegeven. Onderwijs omvat ook een stukje opvoeding. Om die reden hebben ouders het recht over het hoe van de opvoeding op school met onderwijskrachten te spreken.
Het verschil tussen gezin en school brengt mee, dat de ouders zich niet zomaar kunnen bemoeien met alles wat op school gebeurt. Onderwijskrachten en ouders hebben naar de eigen aard van school en gezin gezag over de kinderen. Door het zo te stellen wijs ik de gedachte af, dat ouders hun gezag aan de school delegeren. Alsof zij zouden zeggen: voor die uren dat de kinderen op school zijn, staan wij ons gezag aan het onderwijs af.
Daarvan kan geen sprake zijn. Alleen al het feit dat de ouders verantwoordelijkheid behouden voor wat de kinderen op school leren, maakt het onmogelijk van een delegatie van gezag aan de school te spreken. Anderzijds hebben ouders ook niet het recht zomaar in het leven van de school in te grijpen. Zij hebben het recht onderwijskrachten aan te spreken op wat er in de school met de kinderen wordt gedaan. Hun gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door zich verantwoordelijk te tonen voor wat op school gebeurt. Die verantwoordelijkheid beleven ouders door meeleven en overleg, door eventueel kritische vragen te stellen of zelfs bezwaren in te brengen tegen wat op school gebeurt.
Samenvattend: gezag wordt met het oog op een bepaald doel verleend. Het is geen macht, die naar willekeur kan worden uitgeoefend.
Het is een opdracht voor de uitvoering waarvan ook ouders tegenover God verantwoordelijkheid dragen. Ze kunnen aangesproken worden op hun verantwoordelijkheid. Er mag gevraagd worden, hoe ze die verantwoordelijkheid nakomen. Dat geldt ook van de leerkrachten op school.

W.H. Velema

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1983

De Wekker | 8 Pagina's

Gezag in onderwijs en opvoeding (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1983

De Wekker | 8 Pagina's