Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De opstanding van Christus en onze rechtvaardiging

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De opstanding van Christus en onze rechtvaardiging

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abrahams paasfeest
Paulus heeft zijn betoog over de rechtvaardiging door het geloof alleen een verband gelegd tussen de opstanding van Christus en onze rechtvaardiging. Hij doet dit in Rom: 4:25. Christus is opgewekt om onze rechtvaardiging.
Hoe is de apostel daartoe gekomen. En wat is de zin van deze relatie?
Paulus komt tot deze woorden, omdat hij in de geschiedenis van Abraham had gelezen, dat deze God geloofde en dat hem dit tot gerechtigheid werd gerekend. Dat geloof is beproefd. Het is door de diepte van de dood heengegaan. Dat was eerst de diepte van het verstorven leven. Immers Abraham droeg een lichaam dat verstorven was. Honderd jaar oud was hij. Maar ook Sara's moederschoot was gestorven. Daar is het uitgebluste leven.
Het bezit geen innerlijke kracht meer om nieuw leven voort te brengen. Het mist elke hoop op een lachende toekomst. Is dat niet de diepte van de dood? Toch heeft Abraham aan God de eer gegeven. Hij heeft aan de belofte van God niet getwijfeld door ongeloof. Integendeel. Hij werd versterkt in zijn geloof en gaf God de eer. Hij was ten volle verzekerd dat God bij machte was hetgeen Hij beloofd heeft ook te volbrengen. Zeg niet dat dit eenvoudig was. Hij heeft tegen hoop op hoop geloofd. Hij ging niet alleen door de diepte van het verstorven leven. Hij moest ook door de dood van de wanhoop heen. Daarom staat er: tegen hoop op hoop. Gods kinderen heffen zichzelf niet gemakkelijk en eenvoudig uit deze dodelijke omklemming van de wanhoop. Dat gaat tegen elke vorm van de aardse hoop in. Tégen het aangrijpen van elke strohalm zelfs, die de aarde biedt. Maar op grond van de belofte was er een betere, een andere hoop: die, welke geboren wordt uit het woord van God. De belofte van God wekt hoop in een hopeloze situatie. En daardoor gaf Abraham aan God de eer die Hem toekomt. Een verstorven lichaam, een uitgebluste moederschoot betekent voor Gods belofte niet het einde.
Zo staat het van Abraham geschreven. Maar niet alleen om hem. Het geloof werd hem toegerekend tot gerechtigheid. Maar het staat er niet alleen voor hem. Het geldt voor allen die hun geloof vestigen op Hem, die Jezus onze Here uit de doden opgewekt heeft, die is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging. Zo legt Paulus verband tussen het geloof van Abraham en zijn rechtvaardiging. Abraham geloofde dwars tegen het gestorven leven en tegen de verstorven moederschoot in. Maar wat is dat vergeleken bij het gestorven leven van Jezus onze Here? Uit zijn dood en opstanding vloeit de kracht waardoor schuldige zondaren gerechtvaardigd worden. Wat van Abraham geschreven staat geldt hém niet alleen. Het geldt allen die geloven in Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt. In de belofte die zij geloven is de kracht van de opstanding, waardoor zij gerechtvaardigd worden.

Christus' dood en onze overtredingen
Over het lege graf van Christus, de Zoon van God, valt nog de schaduw van het kruis. Willen we de opstanding in haar volle zin verstaan, dan mogen we die zware schaduw niet wegdenken. Daar staat: overgeleverd om onze overtredingen. De dood van Christus is een dood geweest, waaraan Hij werd overgeleverd, prijsgegeven.
Daarachter staat de overgave, de Zelfovergave, het is de dood. Hoe sterk de liefde van de Zoon is, blijkt uit deze overgave. Hij heeft de verschrikking van het lijden en van de dood niet geschuwd. Hij heeft haar gezocht. Hij heeft er van geweten. En toch is Hij die bittere weg gegaan. Hij boog het hoofd. Hij gaf de geest. Uit een volmaakte liefde tot zijn Vader. En uit een volmaakte liefde tot de zondaren, die Hem gegeven waren, voor de grondleggers der wereld. Nóg valt over het lege graf die schaduw van het kruis.
Hoe zwart en zwaar die schaduw wel is blijkt echter nog veel meer uit wat in de tekst staat. Daar is maar geen sprake van overgave, maar van overlevering: die overgeleverd is. En dat wijst op een daad van de Vader. De Vader stoot Hem, de Zoon, van Zich af. In de diepte van de dood. Dat wijst op de nacht, waarin en waaraan Christus verraden werd. Judas verried Hem in die nacht. Door hem werd Hij overgeleverd. Wij noemen die overlevering terecht verraad, een onheilig schenden van het vertrouwen.
Maar niet alleen de verradelijke mens geeft Hem over. De Vader doet het ook. Toch is dit niet een schenden van het vertrouwen. Het is de uiterste consequentie van het vertrouwen, dat de Vader in de Zoon heeft. Het is het gevolg van dat vertrouwen, dat in de Raad der Verlossing tussen Vader en Zoon bleek. In het verband van Vrede. Zó geeft de Vader Hem over. Hij levert Hem uit aan de dood.
Want achter die dood staan onze overtredingen. De straf die ons de Vrede aanbrengt was op Hem. Onze genezing kan slechts verkregen worden door Zijn striemen. Eer God de zonde ongestraft heeft willen laten, heeft Hij ze aan zijn lieve Zoon Jezus Christus willen straffen, daar wij anders de eeuwige dood hadden moeten sterven. Daarom is Hij overgeleverd om onze overtredingen. Op Hém kwamen ze aanlopen. Hém hebben ze verbrijzeld.
Wie dit op het Paasfeest reeds vergeten mocht zijn, kan de vreugde van de opstanding van Christus niet verstaan. Over het lege graf valt de schaduw van deze overgave, van deze uitlevering van de Zoon door de Vader aan het graf. Elke vreugde, waaraan dit besef ontbreekt, is oppervlakkig. Zij is niet vermengd met de enige troost in leven en sterven. Wie wil spreken over Christus' opstanding en ónze rechtvaardiging zal eerst zich herinneren Zijn dood en onze overtredingen. Dat voert, evenals bij Abraham, langs de diepte van het verstorven leven. Daar wordt elke aardse, ook elke vrome aardse hoop radicaal afgesneden. Eerst daar bloeit de belofte van God in haar volle levenwekkende kracht open. Maar dan ook zo onstuimig, zo overvloeiend, zo dodelijk voor alle vormen van de dood, dat we verstaan gaan wat Paasvreugde is.

Christus' opwekking en onze rechtvaardiging
„Opgewekt om onze rechtvaardiging", zo staat er. Ook hier valt de volle nadruk op het werk van de Vader. Christus zelf is opgestaan. Maar zijn opstanding is het gevolg van de opwekking. In die daad van de Vader spreekt Hij uit dat het werk volbracht is. Dat de gehoorzaamheid volkomen was. Zijn passieve gehoorzaamheid in het dragen van onze overtredingen. Maar ook zijn actieve gehoorzaamheid in het volbrengen van de wet. Zó is die opwekking het goddelijk amen op Christus' eigen prediking: „Het is volbracht". Daarom is Christus gerechtvaardigd. Voor het oog van hemel en hel komt Christus uit als de volkomen schuldloze. Niets is meer van Hem te eisen. Alles is voldaan.
In die zin heeft men vaak de woorden van de tekst verstaan. Om onze overtredingen werd Hij overgeleverd. Maar om onze rechtvaardiging werd Hij opgewekt. De nadruk valt dan op het borgtochtelijk karakter van zijn lijden en sterven. De zonden van zijn volk brachten Hem in de dood. En de schuldeloosheid van zijn volk hergeeft Hem het leven. Dat Christus borg is voor zijn volk wordt zo wel heel duidelijk geaccentueerd. Een borg wordt immers niet eerder in vrijheid gesteld dan wanneer alles betaald is, tot de laatste penning toe. Het is dan ook begrijpelijk, dat deze opvatting vele verdedigers vond. Zij doet recht aan die gedachte, die voor ons belijden van Christus als borg zeer wenselijk is. Op geen sterkere manier kan worden uitgedrukt, dat de schuld van Gods volk uit Gods boek is weggedaan. Niet één van hun zonden kan nog worden toegerekend. Bovendien lijkt op deze wijze aan de tekst het meeste recht te zijn gedaan. Paulus gebruikt tweemaal hetzelfde woordje: ons. Dat betekent dan beide keren ook hetzelfde. Onze zonden brachten de dood voor Christus. Onze rechtvaardiging brengt Hem op gelijke wijze het leven. Heilig en onbesmet staat het volk van God nu voor de Here. En een sterke troost is er dan, dat al de schuld vergeven is. Maar nog sterker wordt die troost als we letten op het woordje rechtvaardiging. Dat is een actief begrip. Het is die daad van God waardoor de zondaar wordt vrijgesproken van schuld en straf en een recht ontvangt op het eeuwige leven. We kunnen zeggen, dat dit een daad van Gods liefde van eeuwigheid is. Dan komt heel het heil vast te liggen in de eeuwigheid zelf. Vaster kan het niet. Wie zich door eeuwige liefde gedragen weet is aan de aardse zorgen en zelfs aan de aardse zonden ontheven. Maar die eeuwigheid is zo ver weg. Hoe kan een mens daar ooit bij komen?
Dichter komt het heil ons nabij, wanneer we het gefundeerd weten in kruis en opstanding van Christus. Dat geschiedt tenminste in de tijd. Zo is het heil ons meer nabij gekomen. Maar ook dan blijft nog de vraag, hoe wij vandaag bij het kruis en bij het lege graf kunnen komen. Wie kan die afstand in de tijd overbruggen? Zou het, juist op het Paasfeest, ons niet van alle vreugde beroven, wanneer wij die vrucht van Pasen moesten binnenhalen? Daarom is de troost van onze tekst zo rijk. Met het oog op onze te geschieden rechtvaardiging is Christus opgewekt. Zijn opwekking had geen ander doel, dan dat Hij door de kracht ervan ons zou opwekken tot een nieuw leven. In die zin spreekt de catechismus in Zondag 17 over de vrucht, of het nut van de opstanding van Christus. „Ten eerste heeft Hij door zijn opstanding de dood overwonnen opdat Hij ons de gerechtigheid, die Hij door Zijn dood ons verworven had kon deelachtig maken".
Twee zaken zijn dat: de verwerving en de deelachtigmaking. Het dragen van de overtredingen behoort zo bij de verwerving van het heil.
Door Zijn lijden en sterven verwerft Christus waarachtig heil. Uit Zijn dood komt het leven. En Hij zegt nu niet: grijp dit leven! Eigen het u toe! Neen, Christus laat niets over aan de actieve mens. Hoe zou ook het verstorven leven nieuw leven kunnen voortbrengen? Hoe zou uit een gestorven moederschoot een nieuwe heilrijke geboorte kunnen ontstaan? We zouden van het Paasfeest een lentefeest maken. En de natuur, ook de menselijke natuur, heeft geen aanknopingspunt voor de genade.

DeReformatie over opstanding en rechtvaardiging
Daarom komt de Levensvorst. En Hij geeft deel aan zijn leven. Hij maakt de gerechtigheid deelachtig. Daarvan hebben de reformatoren gesproken. En onder hen het meest duidelijk Calvijn. Luther verwijst reeds daarheen in zijn uitleg van Rom. 4:25: „De dood van Christus is de dood van de zonde en Zijn opstanding is het leven der gerechtigheid. Want door Zijn dood heeft Hij voor onze zonden genoeg gedaan. En door Zijn opstanding heeft Hij ons voor ons de gerechtigheid aangebracht. En zo betekent Zijn dood niet alleen de vergeving van de zonde, maar als de allervolmaakste voldoening, bewerkt zij die ook. En zijn opstanding is maar niet enkel een onderpand van onze gerechtigheid, maar zij brengt die ook in ons tot stand, wanneer wij haar geloven, en zij is daarvan de oorzaak. . .De scholastieke theologen noemden dit een en dezelfde verandering: „Het uitdrijven van de zonde en de ingieting van de genade".
Luther schreef deze woorden in zijn commentaar uit 1515/1516. Dan staat hij nog aan het begin van zijn theologische ontwikkeling. Daardoor is zijn verwijzing naar de scholastieke theologen te verklaren. Maar wél is duidelijk, dat hij de opstanding opvat als gericht op onze werkelijke rechtvaardiging. Die opstanding is maar niet alleen een sacrament van onze gerechtigheid. Zij komt tot haar volle uitwerking in onze rechtvaardiging. Onze rechtvaardiging is derhalve niet op te vatten als de oorzaak van de opstanding. Het omgekeerde is eerder het geval. Ten behoeve van en met het oog op onze rechtvaardiging stond Christus uit de doden op.
Luther heeft zich later niet meer op een uitgebreide manier met de brief aan de Romeinen bezig gehouden. Zijn vriend Melanchthon nam die taak over in zijn colleges te Wittenberg. In 1532 gaf hij zijn uitlegging in het licht. Wanneer we daarin zijn verklaring lezen valt ook bij hem op de nadruk op de rechtvaardiging, als vernieuwing van het leven door de opstanding van Christus. „Overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om de gerechtigheid", duidt aan, hoe het geloof moet wezen, n.l. niet een kennis van de geschiedenis, maar een vertrouwen op die weldaden die Christus verwierf, te weten een vertrouwen op de vergeving der zonden en de toerekening van de gerechtigheid. Voorts heeft de vergeving der zonden betrekking op de dood van Christus, omdat Zijn dood een offer voor onze zonde was en de prijs is, waarom onze zonde wordt vergeven. Maar de opstanding is de verheerlijking waardoor Christus opnieuw krachtig werd en ons ook levend maakt en inlijft in zijn rijk, opdat wij „mede-erfgenamen" zouden zijn, d.i. aangenomen bij God en behouden".
Door de opstanding van Christus wordt de verheerlijkte kracht van Hem levend in de Zijnen. Hij maakt ons levend. Hij lijft ons in in Zijn rijk. De zaligheid ligt in onze aanneming door God. Dat is een zaak die effect sorteert. Die effectiviteit beweegt zich in de sfeer van de deelachtigmaking. En dan is het maar niet een zaak van het historisch geloof, maar van vertrouwen op de weldaden van Christus. De opstandingskracht van Christus werkt door en werkt zich uit in het leven der zijnen.
Ook bij Bucer valt een sterk accent op deze levendmakende kracht van Christus: „De belofte die aan ons geschiedt door het evangelie, is, dat God zijn Zoon de Here Jezus heeft overgegeven in de dood tot verzoening van onze zonde en dat Hij Hem opnieuw uit de doden heeft teruggeroepen om onze gerechtigheid, n.l. die ons toegebracht moest worden. Geloven in Hem die de Here Jezus uit de doden heeft opgewekt is dus niet anders dan het vasthouden van de stellige overtuiging, dat God zijn Zoon uit de doden heeft opgewekt. En wel hiertoe, opdat gelijk Hij door zijn dood voor ons genoeg gedaan heeft. Hij evenzo, heersend in een onsterfelijk leven ons met zijn gerechtigheid zou begiftigen, gelijkvormig gemaakt aan zijn beeld. Dit betekent het evangelie vertrouwen". Door zijn opstanding maakt Christus degenen die in Hem geloven het hemelse leven deelachtig. Twee dingen zijn voor ons noodzakelijk, zonder welke wij niet hersteld kunnen worden: de genoegdoening voor onze zonden en het ontvangen van de gerechtigheid door de Geest.
Opmerkelijk is dat Bucer deze sterke nadruk legt op de Geest. Verzoening en vernieuwing behoren bijeen. „Beide volbrengt Christus. Het evangelie verkondigt ons beide over Hem. En wanneer wij van beide waarlijk overtuigd zijn, dan pas geloven we echt in Christus. Wij moeten altijd overdenken, als het gaat om de dood en het kruis van onze Here Jezus Christus, zowel wat onze zonden verdiend hebben, als dat we door zijn bloed verzoend zijn. In zijn opstanding moeten we overwegen dat Hij het hemelse leven is binnen gegaan, en dat Hij voor God leeft. Nimmermeer sterft Hij. Laten we bedenken dat wij tot een nieuw leven zijn geroepen, een leven dat Gode behaagt en dat Hem zelf gelijkvormig is. Hij is immers ons Hoofd geworden. Hij heeft ons in genade tot zijn leden, tot zijn vlees en beenderen aangenomen. Hij heeft ons gemeenschap gegeven aan zijn heilig vlees en aan zijn goddelijk bloed. Zelf immers heeft Hij zich voor genomen in ons te leven. Zó zijn wij één plant geworden met Hem in de dood en tegelijk in zijn opstanding, opdat wij in nieuwheid van leven zouden wandelen".
Voor Bucer is dit de rijkdom van de opstanding, dat de vrucht ervan in het leven der gelovigen zich openbaart. Dat leven komt in de belofte van het evangelie tot ons. Hier gaat het om de waarachtigheid van het geloof. Het hemelse, onsterfelijke leven van Christus doet zijn kracht gelden in de gerechtigheid: de nieuwheid van het leven, de gerechtigheid door de Geest. Verzoening én vernieuwing in gemeenschap met Christus: dat zijn de twee componenten van het vertrouwen, waarin het echte van 't geloof uitkomt.
Calvijn schrijft meer sober: aan de opstanding, waardoor de dood is verzwolgen, wordt de kracht der rechtvaardiging toegekend. In dit nieuwe leven blijkt de volmaaktheid der genade des te heerlijker. Toch buigt Calvijn de lijn hier radicaal terug. Hij wil niet gesproken
hebben - althans hier in Rom. 4:25 nog niet - over de nieuwheid van het leven. Rechtvaardigen betekent geen vernieuwing in de zin van het doden van het vlees. Christus bekleedt de Zijnen met gerechtigheid én leven. Calvijn spreekt over de rechtvaardiging op de manier van de toerekening. Dat is in overeenstemming met het verband van de tekst. En zó ligt dus de relatie bij hem tussen opstanding en rechtvaardiging vast in het oordeel Gods, dat Christus in de dood bracht. Maar datzelfde oordeel brengt Hem het leven. En het wordt ons toegerekend. Met die toerekening begint voor al de zijnen het leven, het nieuwe leven uit en met de Opstanding van Christus. Gelukkig de mens, die zich bij dat oordeel van God neerlegt. Hij kan zich laten toerekenen, wat God over zijn Zoon sprak: Het is volbracht. Aangenomen in Hem, wiens gerechtigheid ons wordt toegerekend zal het nieuwe leven uit Hem zich openbaren. Zo grijpt het geloof de belofte aan. En het wordt ons toegerekend tot gerechtigheid.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1983

De Wekker | 12 Pagina's

De opstanding van Christus en onze rechtvaardiging

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1983

De Wekker | 12 Pagina's