Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het ambt in discussie (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ambt in discussie (II)

Luther

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Woord en het geloof
Het ambt waarover wij spreken is het ambt, zoals dat in onze kerken functioneert of althans behoort te functioneren. Dat betekent zoveel als het ambt naar reformatorische opvatting die door de reformatoren vanuit de Schrift is gewonnen en die gestalte heeft gekregen in de kerkelijke structuur, die de Reformatie daaraan heeft verleend.
Als we de zaak zo stellen is het duidelijk, dat de Reformatie vrijwel over de hele linie de rooms-katholieke opvatting van het ambt heeft afgewezen. In dit opzicht is er sprake van een grote eensgezindheid bij de reformatoren. Dit betekent echter niet, dat Luther, Zwingli en Calvijn in dit opzicht precies dezelfde opvattingen hadden. Er is zelfs sprake van een opmerkelijk verschil in de argumentatie waarmee men Rome op dit punt weerstond. Bij Luther is die afwijzing ten diepste gefundeerd in hét belangrijke thema van heel zijn theologie: de rechtvaardiging door het geloof alleen. De rechtvaardige zal door zijn geloof leven. Niet door het geloof van een ander. Niet door het geloof van de kerk of van de priester, maar door zijn eigen geloof. Dat geloof richt zich op de belofte van het evangelie. Zó handelt God met de mens. Bekend is de uitspraak die te lezen is in Luthers geschrift over de Babylonische gevangenschap van de kerk (1520): „Waar het Woord is van de belovende God, daar moet noodzakelijk het geloof zijn van de mens, die ontvangt, opdat het duidelijk zou zijn, dat het begin van onze zaligheid gelegen is in het geloof, dat afhangt van het Woord van de belovende God, die zonder al onze inspanning uit genade en onverdiend ons in zijn barmhartigheid voorkomt en ons het Woord van zijn belofte aanbiedt. Want Hij zond zijn Woord, en zó genas Hij hen . . . Het Woord Gods is altijd het eerste. Daarop volgt het geloof. De liefde volgt op het geloof".
„Want God heeft, gelijk ik gezegd heb, nooit anders met de mensen gehandeld en Hij handelt ook nu niet anders dan door het Woord der belofte. Omgekeerd kunnen wij nooit anders met God handelen dan door het geloof in het Woord van zijn belofte".
Het beloftewoord en het geloof zijn op elkaar afgestemd, aldus Luther in een van de meest fundamentele uitspraken van zijn theologie. En daaruit volgen nu met betrekking tot ons onderwerp twee dingen. In de eerste plaats, dat de rechtvaardiging, waardoor wij voor God kunnen bestaan, een zaak van het geloof is. En in de tweede plaats, dat dit geloof gebonden is aan het Woord van God. Zó komt het tot het priesterschap van alle gelovigen, maar zo blijft voor de kerk in alle opzichten en in alle tijden het Woord, en de prediking van het Woord noodzakelijk. En hier staan we derhalve voor de twee brandpunten van Luthers ambtsopvatting: het priesterschap van alle gelovigen én het predikambt, dat in de kerk noodzakelijk is.

Het priesterschap van alle gelovigen
Alle christenen zijn priesters. Ze behoren allen tot de geestelijke stand. Voorzover wij christenen zijn zijn we allen priesters. In het nieuwe testament geldt alleen de priesterlijke offerande van Christus. Maar uit het priesterschap van Christus volgt het priesterschap van alle gelovigen. „Dit is een geestelijk priesterschap, aan alle christenen gemeen, waardoor wij allen met Christus priesters zijn, dat is: wij zijn kinderen van Christus, de allerhoogste Priester". Bij de uitleg van 1 Petr. 2:9 schrijft Luther: „. . . allen zijn wij priesters voor God, indien wij christenen zijn. Aangezien wij op de Steen gelegd zijn, die de hoogste Priester voor God is, zo hebben wij allen alles, wat Hij ook heeft".
Door Christus staat iedere Christen onmiddelijk voor God. In dit verband kan Luther de doop ook de rechte priesterwijding noemen. „Derhalve zo worden wij allen tezamen door de doop tot priesters gewijd". Een priester maakt men in het nieuwe verbond niet, hij wordt geboren. Hij wordt niet geordineerd, hij wordt geschapen. Luther kán een zo sterke nadruk op de doop leggen, omdat hij altijd in het geloof over de doop spreekt. Een onuitsprekelijke schat is ons in de doop geschonken. Maar die schat wordt door het geloof ontvangen. „Wie niet gelooft is geen priester". Het feit van de doop ligt er. Men kan ook altijd tot de doop terugkeren. „Wie op Gods Woord en belofte gedoopt werd, ook al zou daar geen geloof zijn, zo zou de doop toch recht en zeker zijn, want zij geschiedt zoals God haar bevolen heeft. Zij is weliswaar de ongelovige dopeling niet tot nut, ter wille van zijn ongeloof. Maar daarom is ze niet ten onrechte onzeker, of niets".
Zij heeft kracht door en voor het geloof. En zo kan Luther staande houden: „Want wat uit de doop gekropen is, dat mag zich beroemen, dat het reeds tot priester, bisschop en paus gewijd is ".
Luther trekt ook de consequentie uit deze opvatting. Ieder die dit priesterschap bezit, heeft daarin ook de macht (potestas) om Woord en sacrament te bedienen. „Wanneer ik u een Christen noem, zeg ik tegelijk dat u een priester bent, die het sacrament mag geven, bij God tussenbeide mag treden en mag oordelen over de leer". Bij 2 Cor. 3:6 (Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn dienaars van het Nieuwe Testament) tekent de reformator aan, dat de woorden van de apostel „tot alle christenen zijn gesproken, opdat hij uit hen allen dienaren van de Geest zou maken". Alle christenen zijn volgens Joh. 6:45 van God geleerd. Zij hebben zeker allen de Geest en het Woord Gods. Ook de vrouwen, aan wie Paulus volgens Gen. 3:16 het preken in de gemeente verbiedt, hebben in principe krachtens het priesterschap der gelovigen het recht om te prediken, welk recht onder bepaalde omstandigheden ook in functie kan treden. Luther is er van overtuigd, dat er maar één ambt is, n.l. om Gods Woord te prediken, aan alle christenen gemeen, zodat een ieder mag spreken, prediken en oordelen, terwijl de anderen verplicht zijn om te luisteren". Luther spreekt van een macht (potestas), die eigen is aan alle christenen; aan de gemeente; aan de gelovigen. Daarom mogen en moeten de christenen elkaar ook onderling vertroosten. Die troost is het sterkst in de vergeving der zonden, waarmee de christenen elkaar krachtens en door het Woord der belofte, de zonden vergeven. „Deze macht om de zonden te vergeven, is niets anders, dan dat een priester ja, wanneer de nood dringt een ieder christenmens aan de ander mag zeggen: wees getroost, u zijn de zonden vergeven. In het Nieuwe Testament heeft ieder christenmens, wanneer er geen priester is, door de belofte van Christus, de sleutelmacht.

Het predikambt
De macht, die iedere christen heeft kan echter niet door allen worden uitgeoefend. Luther geeft aan alle christenen de macht (potestas) om het priesterschap, ook de prediking uit te oefenen. Maar hij voegt er telkens aan toe: dat het niet aan een ieder betaamt om dit ambt uit te oefenen. „Want daar wij allen gelijkelijk priesters zijn, moet niemand zichzelf opwerpen en zich verstouten, om zonder onze bewilliging en verkiezing datgene te doen waartoe wij allen gelijke macht hebben. Want wat algemeen is, mag niemand zonder de bewilliging en het bevel van de gemeente op zich nemen. Wanneer het zou geschieden, dat iemand tot zulk een ambt werd verkozen, en door zijn misbruik ervan werd afgezet, dan zou hij weer net zo zijn als voordien".
Er is geen ander onderscheid tussen leken, priesters, vorsten, bisschoppen en dergelijke dan dat terwille van het ambt of het werk bestaat. Van dat ambt en werk had Luther een totaal andere opvatting dan de wereld waarin hij zijn boodschap bracht. Ieder christen heeft een ambt, een goddelijke roeping. Luthers ambtsleer is sterk met deze opvatting van roeping en beroep verbonden. Het priesterschap van alle gelovigen kan niet door allen op dezelfde wijze worden waargenomen. Het publieke karakter van de bediening van het Woord vergt, dat de uitoefening van het openlijke predikambt in de gemeente wordt gedelegeerd. Het priesterschap van alle gelovigen is daarin actief. Het functioneert in de roeping, verkiezing en bevestiging van de predikers. Het functioneert niet minder in het recht om alle prediking te beoordelen en ontrouwe dienaren af te zetten en door anderen te vervangen. En het priesterschap der gelovigen functioneert in elke uiting van het ambt, wanneer geen prediker te bereiken is. Luther sluit daarvan alleen de bediening van het avondmaal uit. Dit laatste is niet heilsnoodzakelijk. Al het andere wel. Het kan daarom in geval van nood worden uitgeoefend door de „leek".
Maar afgezien van noodtoestanden, waarin de normen anders worden toegepast, kent Luther alleen aan het geordende ambt toe, de bevoegdheid, om het Woord en de sacramenten te bedienen. De gemeente wordt uit het Woord geboren. Daarom behoren ambt en gemeente bij elkaar. Ze zijn wederzijds op elkaar betrokken. En ze staan beide op gelijke wijze onder Christus. Men kan daarom, volgens Luther niet van het primaat van de ene over de andere uitgaan. Ambt en gemeente kan men slechts in de juiste verhouding zien vanuit Christus. De gemeente wordt door het ambt niet onmondig gemaakt. Het ambt wordt door de gemeente gewaardeerd én beoordeeld als gave van Christus. Onder Christus die het Hoofd van de gemeente is functioneren beide. Leven beide ook van de belofte. En worden beide ook alleen door het geloof gerechtvaardigd.
De gang der gebeurtenissen heeft er toe geleid, dat de overheid in de kerk veel dingen aan zich trok. Luthers theologie schiep daarvoor ruimte. De uiterlijke organisatie van de kerk werd in veel gevallen door de overheid ter hand genomen. Omdat de leer van de rechtvaardiging door het geloof onverlet bleef had deze overheidsbemoeiing met de kerk een principiële verandering in de ambtsleer ten gevolge. Bij de gereformeerden lagen op dit punt de zaken anders. Zij hebben de leer van het priesterschap van alle gelovigen overgenomen en tegelijk anders - meer vanuit de Geest gedacht - opgevat.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1983

De Wekker | 8 Pagina's

Het ambt in discussie (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1983

De Wekker | 8 Pagina's