Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het ambt in discussie (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ambt in discussie (III)

Bucer

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Efese bij Zwingli en Bucer
Reeds in 1525 verscheen van de hand van Zwingli een geschrift over het predikambt van de kerk. Het is een werk waarin de reformator van Zurich het ambt van de kerk verdedigt tegenover de wederdopers, met hun beroep op de Geest. Uitgangspunt voor de christelijke gemeente-organisatie is voor Zwingli Efese 4:11 - 14. Daarmee komt aan Zwingli de eer toe om het denken over het kerkelijk ambt voor het eerst gezet te hebben op het spoor van de brief aan Efese. Zo belangrijk in de Lutherse traditie de brief aan de Galaten is, zo belangrijk is binnen de gereformeerde traditie de brief aan Efese geworden. Bucer, de reformator uit Straatsburg heeft de lijn van Zwingli voortgezet. Ook hij bouwde zijn ambtsleer op uit de gegevens van Paulus' brief aan Efese. In 1527 verscheen van zijn hand een korte verklaring van deze brief, waarin hij op de betekenis van de ambten wees voor de opbouw Man de hele gemeente. „We moeten hier in het oog houden dat Christus met dit doel zijn apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars en wat er verder ook maar aan geestelijke functies en ambten mag zijn voor zijn gemeente heeft gezonden, opdat in haar de enkelingen in de Here zouden opwassen en zouden toenemen in de kennis en in het geloof. Derhalve is het gevoelen van hen die het uiterlijk gebruik van het Woord Gods verachten, als goddeloos aan te merken. Zie ook, dat het een gave van Christus en zijn zending is, wanneer iemand recht onderwijst of vermaant, of ook een andere bekwaamheid bezit om de gemeente op te bouwen".
Evenals bij Zwingli vinden we bij Bucer een sterk argumenteren tegen de opvattingen van spiritualisten, of dopersen, die het „uiterlijke woord" verwierpen. In aansluiting aan de tekst van Paulus wijst Bucer er op, dat de ambten of geestelijke functies in de gemeente er zijn ten behoeve van de opbouw van de gemeente in kennis en geloof. Opbouw van de gemeente dus. Maar deze geschiedt door de wasdom in geloof en kennis bij de enkelingen. Geestelijke groei is groei in de kennis en in het geloof. De Here werkt door middel van het uiterlijk gebruik van het Woord.
De gaven van het ambt aan de gemeente zijn gaven van Christus. Achter het ambt staat Christus zelf. Maar achter Christus staat zijn Vader en ook de Heilige Geest. „Het is het werk van de Drieënige God om zijn dienaren aan de gemeente te geven".
Deze gave van God staat in verband met de orde die de Geest in acht pleegt te nemen bij de toepassing van het heil. Was het begrip orde in de roomse kerk een aanduiding van de geestelijke stand, die hoger stond dan de leken, bij Bucer is het begrip orde verbonden met de goddelijke beschikking of verordening om het heil te bedienen. God had dit ook wel op een andere manier kunnen doen. Maar het heeft Hem behaagd, om mensen te gebruiken in dit werk. „Hoewel Hij ook door een engel zou kunnen onderwijzen, zoals Hij voorheen deed, is dit nu Gods orde, dat Hij niet door wonderen, maar op een bepaalde wijze en door middelen ons wil onderrichten.
Daarom zijn de predikers noodzakelijk met een conditionele noodzakelijkheid".
God werkt de dingen door Zijn Woord en Geest. Van grote betekenis is daarom de verhouding tussen Geest en ambt.

Ambt en Charisma
De dopersen hadden een sterke neiging om ambt en Geest tegen elkaar uit te spelen. De ambten behoorden volgens hen tot de sfeer van de wereld, van de overheid, van het grote christelijke cultuur lichaam, dat zijn wortels had in de kinderdoop. Met hun verwerping van de kinderdoop kwamen ze ook tot een andere structuur van de gemeente. Hun spiritualisme hing samen met een visie op de Heilige Geest, die voor een werkelijke bemiddeling van het heil geen ruimte bood.
Bucer had mogelijk in het begin van zijn kerkelijk denken ook wel iets van dit spiritualisme. Daarom kan hij de dopersen ook wel verstaan. Maar hij wees steeds sterker hun ideeën af. En zo kon Bucer ook op een harmonieuze manier Geest en ambt met elkaar verbinden.
Het meest uitgesproken geschiedt dat in zijn visie op de genadegaven. Christus heeft Zijn Geest gegeven aan zijn kerk. Charisma's zijn naar Bucers mening de gaven, die Christus door Zijn Geest uitstort in zijn gemeente tot opbouw van zijn Lichaam. De gemeente is voor Bucer een charismatische werkelijkheid. Lichaam van Christus. Binnen dat Lichaam heeft werkelijk iedereen een taak en een roeping ten opzichte van de anderen. Niet alleen de dienaren hebben deze opdracht. Allen zijn er toe verplicht om hun gave aan te wenden, in de meest omvattende zin van het woord: om te onderwijzen, aan te sporen, te vermanen; om te berispen, af te schrikken, te vertroosten en te sterken. Het zijn allemaal uitdrukkingen die bij voorkeur voor de ambtsdragers worden gebruikt. Maar ze worden niet voor de ambtsdragers gereserveerd. Het is niet alleen hun taak. Het is de taak van heel de gemeente.
En al die functies komen op een bepaalde manier tot uitdrukking in het éne centrale en alles beheersende gegeven: dat van de sleutelmacht van de kerk. Deze ook is niet gereserveerd voor de ambtsdragers. Zij komt toe aan allen, en aan een ieder in de gemeente. Het volgende citaat stelt dit in een helder licht: „Wie zijn broeder ziet zondigen, dient hem te waarschuwen. Hij moet hem binden tot boete en hem van de heilige dingen afhouden, wanneer hij weigert tot berouw te komen, of wanneer hij zwaar heeft gezondigd. Anderzijds zal hij hem ontbinden en hem troosten met de genade van Christus door een voorafgaand heilig getuigenis, wanneer hij tekenen van berouw vertoont. Elke willekeurige broeder is de priester van zijn broeder en een dienaar van bekering en vergeving der zonden".
Dit is de roeping van alle leden ten opzichte van elkaar. Iedere christen heeft een eigen gave. En niemand mag of kan zeggen: ik heb geen gave. Er is verschil in genadegaven. De een heeft meer soms dan de ander. De gaven zijn ook anders geaard. Er is een groot onderscheid. Maar dit onderscheid wil niet zeggen, dat er ook maar één lid van de gemeente zou zijn vrijgesteld, alsof hij aan zichzelf genoeg zou hebben en alsof hij geen naaste zou nodig hebben.
Al die charisma's vloeien voort uit de grote gave van Gods genade in Christus. Juist daarom kan ook niemand zeggen: ik heb geen gave. Tenzij hij de grote gave zou missen.
Overigens dient een ieder zijn gaven voor anderen aan te wenden.
Voor Bucer bestaat er geen tegenstelling tussen ambt en charisma. Wat Paulus leert in 1 Cor. 12, Rom. 12 en in Efese 4 staat niet op gespannen voet, - met wat hij schrijft in de pastorale brieven. Bucer eerbiedigt de eenheid van de Schrift. En hij speelt de gegevens niet tegen elkaar uit. In het midden van de gemeente functioneert het ambt, niet op een mechanische, maar op een organische manier. Het charisma van de ambtsdrager kan pas tot zijn recht komen, wanneer elk lid zijn eigen plaats inneemt. De roeping van de ambtsdrager is om al de anderen te helpen, om hen toe te rusten tot dienstbetoon.

Ambt en gemeente
Door het leggen van de relatie tussen Charisma en Ambt was Bucer nu verder ook in staat om op een harmonieuze wijze het ambt te binden aan de gemeente. Bucer heeft daarbij het dilemma: óf van boven af, óf van onderen op overwonnen. Christus gaf de ambtsdragers aan de gemeente. Efese 4 staat daarbij in vrijwel alle perioden van zijn kerkelijke werkzaamheid en van zijn theologische ontwikkeling centraal. De ambtsdragers zijn aan de gemeente gegeven. Maar zij staan niet boven de gemeente. Zij maken zelf van die gemeente deel uit. Dat moet ook hun hoogste voorrecht wezen, niet dat ze ambtsdrager zijn van de gemeente, maar dat zij van die gemeente een levend lidmaat mogen zijn. Men kan derhalve die gemeente nooit meer opsplitsen in geestelijken en leken, in leiders en geleiden of wat voor verdelingen men meer zou ontwerpen. Ieder heeft zijn eigen roeping en dient deze ook te vervullen. De ambtsdrager heeft ook een eigen specifieke roeping, of opdracht. Hij blijft radicaal op de gemeente betrokken.
De relatie tussen ambt en gemeente wordt gelegd en bepaald door het Woord van God. Het Woord van God vormt door de macht van de Geest een verbindingsschakel, zo sterk, dat er geen sterkere band kan bestaan. Zowel het ambt als de gemeente staat ónder het Woord.
Dat maakt beiden ootmoedig voor God. In het Woord is de ambtsdrager gevangen. Maar door hetzelfde Woord is ook de gemeente gebonden. Wasdom van het Woord betekent wasdom van de gemeente. Samen begeert men ook onder het Woord te buigen. Daarin ligt ook het gezag van het ambt: het gezag van het Woord.
Maar de relatie tussen ambt en gemeente wordt niet alleen gelegd door het Woord, zij wordt er ook door bepaald, of gekarakteriseerd. De ambtsdragers mogen met het Woord de gemeente onder kritiek stellen. De macht is aan Christus, door het Woord. Dit is volgens Bucer het eerste, het belangrijkste theologische principe: Zo spreekt de Here!
Men mag dit het Schriftbeginsel noemen. Maar dan werkt het naar beide kanten. Vanuit het Woord is het ambt in staat om een gezaghebbende correctie aan te brengen op de gemeente. Maar de gemeente mag met het Woord in de hand ook de ambtsdragers onder correctie stellen. Bij voorbaat zullen beide gewillig zijn om zich door het Woord en de Geest van Christus te laten onderwijzen.
~Waar ligt nu volgens Bucer ten diepste dan het onderscheid tussen ambt en gemeente? Het ligt in de roeping, ieder heeft een roeping. Dit geldt in het algemeen. Maar er is voor de ambtsdragers een bijzondere roeping, gegrond in hun bijzonder charisma.
Men zou ook kunnen zeggen: er is verschil in orde. Niet in rangorde, van hoger of lager. Maar in rangschikking, krachtens goddelijke beschikking. Er is een algemene orde. Maar daarbinnen is er een bijzondere, ten dienste van de algemene.
Men kan ook zeggen: er is verschil tussen macht en bevoegdheid (potestas en autoritas). De gemeente bezit de sleutelmacht. Maar de bevoegdheid om deze voor allen uit te oefenen berust niet bij de enkeling maar bij de ambten. De uitoefening van de sleutelmacht is een zaak van de ambten, die daartoe bevoegd zijn. Zo oefent Christus Zijn macht uit door zijn Geest via de bemiddeling door het ambt.
Calvijn is op vele punten door Bucer beïnvloed. Maar vooral op dit punt. Daarover een volgende keer D.V.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1983

De Wekker | 8 Pagina's

Het ambt in discussie (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1983

De Wekker | 8 Pagina's