Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het ambt in discussie (VI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ambt in discussie (VI)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deed de gereformeerde traditie wel recht aan de Schrift?
Het „tekort" van de gereformeerde traditie en hoe daarover te oordelen.

Een bekende studie van vlak voor de oorlog, H. Asmussen, Die Kirche und das Amt (München, 1939), bevat aan het eind de constatering dat de leer van het ambt bij Calvijn in wezenlijke punten achter blijft bij het Nieuwe Testament. „Dit geldt voor afzonderlijke uitspraken van het Nieuwe Testament evenals voor de gehele strekking". Overigens geldt dit niet alleen van Calvijn. Hetzelfde wordt gezegd van Gerhard, een bekend Luthers theoloog. „Aan beider uiteenzettingen kleeft het toevallige al te zeer aan. Ook zijn beiden door de tegenstelling met Rome zo eenzijdig in beslag genomen, dat het niet tot een zelfstandige ontvouwing van hun inzichten en van hun visie op de Schrift kwam".
Dit oordeel over Calvijn berust echter op een te smalle basis, dan dat men er zo zonder meer mee zou moeten instemmen. Asmussen heeft zich slechts georiënteerd op enkele paragrafen uit de Institutie van Calvijn. Hij heeft bij zijn beoordeling geen gebruik gemaakt van het omvangrijke materiaal dat in zijn commentaren voorhanden is. Vanzelf had Calvijn te maken met een felle tegenstelling met Rome, evengoed als met een scherp conflict met de dopersen. En deze tweevoudige confrontatie is in al zijn geschriften, met name die der kerk en haar ambt terug te vinden. Maar naar de mogelijkheden waarover hij beschikte heeft Calvijn recht gedaan aan de gegevens van het Nieuwe Testament.
Hetzelfde kan men opmerken ten aanzien van Martin Bucer. Deze reformator uit Straatsburg heeft als een van de eersten grote aandacht besteed aan de Schriftgegevens. Met name die uit de evangeliën hadden zijn belangstelling. Vandaar dat in zijn ambtstheologie de sleutelmacht van de kerk een belangrijke rol speelt, een gedachte, die uit vele moderne opvattingen is verdwenen of nauwelijks ter sprake komt. Een tweede waardevolle bijdrage aan de reformatie van de kerk en haar ambt heeft Bucer geleverd door de gegevens van de Pastorale brieven in te bouwen in zijn ambtsopvatting. Hij was daarop attent gemaakt door de reformator van Bazel, Oecolampadius. Maar Bucer nam die gedachte over en verwerkte haar zelfstandig in zijn theologie. Sindsdien maakt de ouderling een onmisbaar bestanddeel uit van de gereformeerde ambtsleer en praktijk. Zo zelfs dat men met de naam presbyteriaal het gereformeerde systeem als zodanig kan aanduiden. Ook daarin is de reformatorische opvatting van het ambt vrij eenzaam. In moderne ambtsopvattingen verdwijnt de ouderling, zoals bijvoorbeeld blijkt in het rapport over Doop, Eucharistie en Ambt, uitgebracht door de Wereldraad van kerken. Men houdt daarin hele verhalen over apostolische successie, over de bisschoppelijke traditie. Maar de ouderling is er uit verdwenen. Blijkbaar is de gereformeerde inbreng in de Wereldraad niet zo heel sterk, of beperkt zij zich tot andere sectoren van de organisatie. Maar daarmee zet men dan wel een wezenlijk deel van een waardevolle traditie buiten spel.
Bucer en Calvijn hebben de ouderling teruggegeven aan de gereformeerde kerk. En zij konden dit doen, doordat zij de Pastorale brieven niet beschouwden als behorende tot de randgegevens van het Nieuwe Testament. Wat Paulus schrijft in de brieven aan Timotheüs en Titus heeft de gereformeerde traditie gehonoreerd als van wezenlijke waarde voor een kerk, die prijs stelt op een echt pastoraat. Hun beschouwing van de éénheid der Schrift verhinderde hen, om te doen alsof men hier met tweederangs gegevens te maken had, op het nippertje nog canoniek.
Daarbij komt nog, dat zowel Bucer als Calvijn meer dan welke reformatoren ernst hebben gemaakt met de charismatische gedachte, zoals deze vooral in 1 Cor. 12-14, en ook in Rom. 12 wordt gevonden.

Het tegoed van de gereformeerde traditie, en hoe dit te gebruiken is.
We raken hier aan een „tegoed" van de gereformeerde traditie. Daarmee bedoelen we de grote aandacht die zowel Bucer als Calvijn hebben besteed aan de charismata. Zij hebben m.a.w. de gedachte van de kerk als levend Lichaam van Christus het sterkst gehonoreerd. Uit verschillende typische opvattingen wordt dit duidelijk. Niemand in het Lichaam van Christus wordt van de gaven van de Geest uitgesloten. Ieder heeft zijn eigen genadegave. En ieder heeft die gave aan te wenden tot nut en tot zaligheid van de anderen. Men moet zijn eigen plaats in het Lichaam innemen. Zo wordt de gemeente een echte gemeenschap, een gemeenschap der heiligen.
Bucer heeft deze sociale gedachte, zoals men haar zou kunnen noemen vanaf het begin van zijn werkzaamheid ontwikkeld. Wij leven niet voor ons zelf. Wij zijn er voor de ander: het is de naam van een van zijn eerste tractaten. „Dat niemand voor zichzelf moet leven maar voor de anderen, en hoe een mens zo ver kan komen". Zo heeft God ons geschapen. En dit scheppingsdoel wordt door de genade hersteld, en in principe binnen de gemeente verwezenlijkt. Dat was voor Bucer de gemeente: gemeenschap der heiligen, waarin niemand kan zeggen, dat hij wel gemist kan worden. In 1 527 heeft Bucer die gedachte in zijn commentaren uitgesproken. Hij stelde als ideaal een soort wijkgemeente, waar men in alle opzichten elkaar hielp en tot een hand en voet was. Twintig jaren later, aan het eind van zijn werkzaamheid in Straatsburg, kort voor zijn vertrek naar Engeland, heeft hij dit ideaal gestalte willen geven in de Christelijke gemeenschappen, die in Straatsburg wijksgewijs werden opgezet. Hier werd de bijbelse opvatting van de charismatische gemeente in praktijk gebracht. Niet dopers, zodat het op een revolutie moest uitlopen zoals in Munster (1533), maar als maatregel, die toch de hele stad Straatsburg op het oog had: theocratisch en in grote stijl.
Die charismatische gemeente stond Calvijn voor ogen, toen hij in Straatsburg een kleine gemeenschap van Franse vluchtelingen te verzorgen kreeg. En dit ideaal bleef hem vergezellen ook toen hij in 1541 zijn werkzaamheid in Genève weer kon hervatten.
Maar het ideaal werd getemperd door de overheid, en verder door de realiteit van het gemeentelijke leven zelf, dat soms vér beneden het niveau van de charismatische gemeenschap bleef. De overheid in de meeste gereformeerde steden hield veelal de hand aan de rem. Men was bevreesd voor al te charismatische uitingen, die de algemene vrede in gevaar zou kunnen brengen. Het doperse experiment in Münster en elders had een vertragende invloed op de hele ontwikkeling.
Maar ook de gemeente zelf kon veelal niet op het niveau blijven staan van het begin. Toen de derde generatie aantrad, b.v. in Straatsburg, was er over het geheel genomen van het oorspronkelijk élan, van de bezieling van het begin weinig overgebleven. Een charismatische gemeente kan slechts wèl varen bij een gezonde orde en bij een voortdurende geestelijke vernieuwing. Daaraan begon het wel te schorten in Straatsburg, later in Genève, in feite bijna overal. Maar dit neemt niet weg, dat we kunnen spreken van een tegoed van de reformatorische traditie, dat vandaag gebruikt kan worden.
Wellicht is dit laatste zelfs eenvoudiger voor ons, dan het was voor de reformatoren in hun dagen. Zij leefden in een Christelijk Gemenebest. Het z.g. „Corpus christianum" was voor hen een werkelijkheid, met alle voordelen, maar ook met alle nadelen ervan. Wij leven in een geseculariseerde wereld. De overheid zal - zo geldt het althans voor ons nog - niet vertragen, of tegenhouden. Het laat onze overheid veelszins onverschillig wat de kerken doen of zeggen, als ze maar binnen de democratische orde blijven. Daarbij zijn de grote volkskerken aan het uitsterven. De gemeente, die bewust aantreedt krijgt een kans, meer dan voorheen. En die kans moet aangegrepen wórden. Oorspronkelijk erfgoed van de gereformeerde traditie kan daarbij gebruikt worden. Het materiaal ligt er om zo te zeggen. Het ligt voor het grijpen. Het ideaal is boeiend genoeg: een gemeente, die als een levend lichaam, geleid door de Geest, ieder op eigen plaats dát laat doen wat tot dat Lichaam behoort. Daarbij moet een ieder worden ingeschakeld.

De correctie van de gereformeerde traditie en hoe die niet veronachtzaamd mag worden
De gereformeerde traditie heeft een open oog gehad voor de charismata in de gemeente van Christus. Zij heeft in ieder geval meer dan welke traditie dan ook recht gedaan aan de gegevens van het Nieuwe Testament. Of zij alles heeft verwerkelijkt, wat daaromtrent aan materiaal in het Nieuwe Testament aanwezig is is echter de vraag. Het antwoord daarop is duidelijk ontkennend. De gereformeerde traditie beschikte niet altijd over de vrijheid van handelen, zoals we zojuist zagen. Maar zij stond ook voor een moeilijke taak. Bucer schreef daarover, toen hij opmerkte, dat het moeilijk, zo niet onmogelijk is voor de moderne exegeet, om precies te omschrijven welke functies met de verschillende aanduidingen in het Nieuwe Testament zijn bedoeld. Hij moest als kundig exegeet - dat was hij - toegeven in sommige opzichten machteloos te zijn. Laat dit ons niet verwonderen. Als Paulus reeds moeite had om orde te scheppen in de charismatische toestanden in Corinthe, zullen wij moeite kunnen hebben in het ontdekken van orde en de vele uitingen van de Geest en in de openbaring daarvan naar buiten. Waarschijnlijk hebben daarom de reformatoren het snoeimes gehanteerd en een keuze gedaan uit de veelheid van charismata door sommige daarvan als van blijvende betekenis te omschrijven. Dat is een vorm van correctie geweest.
Maar veel belangrijker nog was die andere correctie die zij hebben aangebracht door niet alleen de gegevens van de Pastorale brieven te honoreren, maar ook die uit de brief aan Efeze. Daarmee hebben zij ook nu weer recht gedaan aan de eenheid van de Schriften. Wie een ambtsteer zou willen opbouwen door alleen gebruik te maken van de gegevens omtrent een charismatische gemeente versmalt de ambtsgedachte. Er staat méér in de Bijbel over de ambtsgedachte, dienstig om een theologische visie op de ambten te ontwikkelen, dan in 1 Cor. 12-14 en Rom. 12. Wie van deze gegevens alleen uitgaat beschikt over een afgerond geheel. De moeilijkheden op zijn weg worden minder, naar mate hij andere Schriftplaatsen laat liggen. Maar op een blijvende en bevredigende oplossing mag hij niet rekenen. Hij kan zich zelfs van de schijn niet ontdoen volstrekt eenzijdig te werk te gaan. De reformatoren hebben deze eenzijdigheid gecorrigeerd, door ten volle te rekenen óók met de gegevens van Efeze 4. Daarom hebben zij het dilemma ambt of charisma overwonnen zodat er ruimte kwam voor een ontspannen verhouding van ambt en charisma.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1983

De Wekker | 12 Pagina's

Het ambt in discussie (VI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1983

De Wekker | 12 Pagina's