Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het ambt in discussie (VII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ambt in discussie (VII)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ambt en charisma
Het is interessant om op te merken, dat de belangstelling voor het charisma toeneemt. In de eerste en in de tweede druk van het gezaghebbend theologische woordenboek, Religie in de geschiedenis en nu (Religion in Geschichte und Gegenwart, 1926-1965) zoeken we tevergeefs naar een bijdrage over dit thans zo actuele begrip. Maar in een van de laatste theologische naslagwerken (De theologische Realenzyklopädie, 1981) die nog bezig is te verschijnen, is er een uitvoerig overzichtsartikel aan gewijd. Daarin weerspiegelt zich iets van de toenemende belangstelling, die men voor deze zaak aan de dag legt. Men heeft vooral in de laatste tijd de betekenis van de genadegaven opnieuw ontdekt en in het licht gesteld. Ook in het onderzoek heeft het begrip een geschiedenis doorlopen, die kenmerkend is voor de verandering in opvattingen. Uit die geschiedenis willen we nu iets mededelen. Vooral de kerkhistorici, die zich met de geschiedenis van de vroege kerk hebben bezig gehouden, waren er bij betrokken. Vervolgens traden de exegeten in het strijdperk. Ten slotte probeerden de dogmatici een oordeel uit te spreken.

Ambt of charisma - een keuze
De kerkhistorici die zich het eerst met de zaak van het charisma hebben ingelaten dwongen hun lezers tot een keuze. Zij construeerden een tegenstelling tussen het ambt en de genadegaven, die in de eerste christengemeente werden gevonden. Men speelde de gegevens uit de brief aan Corinthe (1 Cor. 12-14) uit tegen die uit de pastorale brieven.
Hier moeten vooral de namen worden genoemd van R. Sohm en van A. von Harnack. De probleemstelling werd aangegeven door de eerste. En zij heeft jarenlang de literatuur beheerst. Men kan geen principieel boek over de kerk en haar organisatie, over de kerk en haar recht lezen, of men vindt uiteenzettingen over de opvattingen van Rudolph Sohm. Zijn gedachten kwamen op het volgende neer. De gemeente in het Nieuwe Testament is een liefdesgemeenschap. Binnen haar gelden niet de normen van het recht, maar van de liefde. In de kerk hebben kerkordelijke of kerkrechtelijke structuren geen betekenis. Alleen de pneumatische, de door de Geest gewerkte structuren gelden er.
De organisatie van de kerk is van charismatische en niet van juridische aard. Bijzonder sterk kwam dit inzicht van Sohm naar voren in de uitdrukking, dat het wezen van de kerk met het wezen van het recht in strijd zou zijn. Het wezen van de kerk is geestelijk. Het wezen van het recht is in strijd met het wezen van de kerk.
Onder hen die in Nederland het standpunt van Sohm fel hebben bestreden valt vooral F.L. Rutgers te noemen. In 1894 verscheen van zijn hand een rede die als titel droeg: „Het kerkrecht in zoover het de kerk met het recht in verband brengt". De argumenten die Rutgers noemt zijn nog steeds de moeite van het overwegen waard.
Sohm stelde dat de gemeente een liefdesgemeenschap is, waarop de rechtsbeginselen niet kunnen worden toegepast. Zijn gronden waren, dat het recht van nature formeel is. In de kerk moet er maar geen sprake zijn van een formele gehoorzaamheid, maar van een werkelijke overeenkomst met Gods Woord en wil. Het recht eist, dat iedereen zal buigen. De onwilligen moeten gedwongen worden. Maar in de kerk gaat het om een vrijwillige gehoorzaamheid uit liefde. Het recht behoort tot de wereld, tot het aardse, natuurlijke leven. Maar de kerk van Christus is juist geestelijk. Haar inrichting is charismatisch. Zij is het tegendeel van een rechtsinstituut. De kerk is een goddelijke organisatie. Die organisatie is charismatisch, niet ambtelijk, niet institutair. Zij ontvangt haar gaven van Christus, haar Hoofd. Door die gaven of charismata zelf bestuurt Christus zijn gemeente. Wie gaven ontving dient deze dan ook alleen te gebruiken volgens de opdracht van Christus en niet volgens een opdracht van een plaatselijke samenkomst. In die samenkomst en zo lang zij duurt kunnen alleen die gaven erkend worden. Vaste ambten of diensten zijn er in de gemeente niet en zij kunnen er ook niet zijn. Alle menselijke regeling wordt uitgesloten. Het kerkelijke leven is voor geen rechtsorde vatbaar. Het verschilt van alle andere vormen van samen leven in deze wereld. Het wezen van het recht is met het wezen van de kerk in strijd. „De ware kerk, de kerk van Christus kent geen kerkrecht. Daarom heeft de ontwikkeling van een kerkelijk recht voor de kerk van Christus (de Ekklesia), hetwelk alleen door middel van een zogenaamd goddelijk geopenbaard kerkrecht mogelijk was, het christendom in katholicisme veranderd".
Sohm zag deze zelfde ontwikkeling in de geschiedenis van de ambten. Zij hebben de vrije ontwikkeling van de genadegaven overwoekerd. De vorming van dit ambtelijke kerkrechtelijke regiment heeft het wezen van de kerk opgeheven, zo stelde Sohm.
Zijn radicale aanpak van het probleem had te maken met het feit, dat in Duitsland het kerkrecht een zaak was van de juridische staatsfaculteiten. En ook hing deze samen met een spiritualistische opvatting van het wezen van de gemeente. Zijn stellingen hebben lange tijd de gehele probleemstelling beheerst.
In de historische theologie werd Sohm fel weersproken door de grote geleerde Adolf von Harnack. Hij opperde de gedachte van een dubbele structuur van de kerk, die de oorspronkelijke zou zijn geweest, een charismatische én een ambtelijke, die in later tijd ineengevloeid zouden zijn. Sporen daarvan zouden dan in de brief aan Efeze te vinden zijn. Ook andere beoefenaars van de kerkgeschiedenis onderzochten de verhouding van ambt en charisma. Karl Holl trachtte een synthese tot stand te brengen door het onderscheiden van tweeërlei kerkbegrip: een charismatisch kerkbegrip, teruggaande op Paulus en een juridisch kerkbegrip waarvan de Apostel Jacobus met de moedergemeente in Jeruzalem de auteur zou zijn.
Van het terrein van de geschiedenis werd de kwestie nu overgebracht naar dat van de exegese. Scherp heeft H. von Campenhausen de zaak omschreven (Kirchliches Amt und geistliche Vollmacht in den ersten drei Jahrhunderten, Tubingen 1953, S. 324): de grote moeilijkheid ligt in het bepalen van de juiste verhouding tussen het geordende ambt en de geestelijke volmacht. Von Camphausen schrijft terecht dat ambt en charisma beide ondergeschikte begrippen zijn, ondergeschikt aan Woord en Geest, ondergeschikt aan de persoon van Jezus. Christus is als het levende Woord tegenwoordig, en die tegenwoordigheid loopt gevaar wanneer het ambt, óf het charisma wordt uitgeschakeld. Dit moet dan leiden tot een autoritaire óf dweperse karikatuur. Slechts in Christus vallen ambt en genadegave volledig samen. Paulus heeft charismatische gemeenten gesticht. Naast dit type ontwikkelden zich tegelijk presbyteriaal geleide gemeenten. Deze twee typen zijn vroeg in elkaar overgegaan, en het ambtelijke element is steeds sterker geworden ten koste van de vrije uitingen van de Geest. Het gezag van het ambt is daardoor ook losgemaakt van de charismatische bevoegdheid. Het clericalisme kan zich zelfstandig ontwikkelen.
Andere exegeten namen hier de draad op. Ambt en charisma blijven tegenover, of naast elkaar staan, ook al zijn over het algemeen de tegenstellingen niet meer zo fors. Na de exegeten kwamen vanzelf de dogmatici aan het woord. Ik noem er nu slechts een, die min of meer invloed heeft gehad of nog heeft.

Het misverstand van de kerk
In 1951 verscheen van de hand van Emil Brunner een klein geschrift, waarvan de hoofdgedachten in zijn Dogmatiek werden overgenomen (Deel III, 1960). De titel van het boekje uit 1951 is veelzeggend: Het misverstand van de kerk. Brunner beroept zich op Holl voor zijn stelling, dat er in het begin sprake was van drie typen van gemeentestructuur: de Paulinische; rechts daarvan de Palestijns-Jeruzalemse; links daarvan de Johanneïsche. Men vindt volgens Brunner binnen het Nieuwe Testament de worsteling tussen deze drie typen. En daar ligt dan de oorzaak waarom men met een beroep op de Bijbel niet veel kan beginnen. „Dit is de grond, waarom met eenvoudige 'Schriftbewijzen' hier niets kan worden beslist, maar de bezinning op de zaak zelf, op het heilsfeit in Jezus Christus noodzakelijk is, om de 'eigenlijke, ware Nieuw-Testamentische opvatting' te vinden" (Missverstandnis, S. 32). De oorspronkelijke Geest-gemeente, de Ekklesia, is tenslotte kerk geworden: een instituut met ambten en met recht. Hoe deze heilloze transformatie mogelijk was, blijft een raadsel. Maar men kan deze verandering constateren in het ontstaan van plaatselijke gemeenten, die de huisgemeenten verdrongen. En in plaats van de charismatische leider of profeet kwam de bisschop, de ambtsdrager, die zich onderscheidde van de leken. In plaats van de geestelijke eenheid kwam de institutionele eenheid. Ambt, sacramentalisme en institutionalisme behoren bij elkaar. Uit de gemeenschap der heiligen groeit een kerkrechtelijk apparaat.
Aan de rand van het Nieuwe Testament - aldus Brunner - in de Pastorale Brieven dient zich deze ontwikkeling aan. De „pseudonyme Paulus" herinnert zijn leerling Timotheus er aan dat hij door de oplegging der handen de genadegave heeft ontvangen, waardoor zijn ambt wordt gekwalificeerd. Deze laatapostolische ordinatie is een schrede van de „Pneumatocratie naar de Hierocratie van de kerk" (S. 80). Zó is het tot het grote misverstand gekomen, dat de kerk zich voor haar huidige structuur op het Nieuwe Testament zou kunnen beroepen.
Brunner heeft zich in zijn hoofdideeën laten leiden door Rudolph Sohm, wiens stelling Brunner niet te weerleggen noemt (S. 128). Ook in zijn dogmatiek heeft Brunner in een bredere uiteenzetting zich in dezelfde geest uitgelaten. Op het punt van het ambt blijkt, volgens Brunner wel het duidelijkst hoezeer het oorspronkelijke ideaal verlaten is: „Het meest direct blijkt het institutionalisme in het geestelijk ambt. . . Ook in de protestantse kerk bleef het geestelijke ambt, of men het nu ministerium of sacerdotium (dienst of priesterschap) noemde als iets constituerends voor de existentie van de kerk bestaan. Dat het Nieuwe Testament van iets dergelijks niets weet, hebben we boven gelezen. De diakoniai van de Ekklesia worden geheel en al verkeerd verstaan, wanneer men ze met „ambten" vertaalt. Maar het is dit ambtskarakter van de kerk dat vooral voor de mensen van onze tijd ongeloofwaardig en tot aanstoot is geworden . . . Omgekeerd is het ambt datgene dat het meest de vorming van een ware gemeenschap of broederschap in de weg staat. Dat aan het kerkelijk instituut zozeer het element van de broederlijke gemeenschap ontbreekt is voornamelijk in dit haar ambtskarakter gefundeerd". (Dogmatik III, S. 121 f.). Het standpunt van Brunner heeft het voordeel van een duidelijkheid. Hij trekt met een verwijzing naar Sohm diens lijn door en met een beroep op Von Campenhausen. Het charisma staat tegenover het ambt. De charismatische ekklesia staat tegenover de geïnstitutionaliseerde kerk. Dit standpunt verrast niemand. Wanneer we gaan selecteren in de gegevens van het Nieuwe Testament en alleen maar werken met de gedachte van de charismatische gemeente, kunnen we niet anders uitkomen. Maar belangrijke gegevens, die óók in het Nieuwe Testament een rol spelen, moeten dan wel onder de tafel verdwijnen, zoals bij Sohm, Brunner en ook, helaas, in het rapport van de studiegroep van Chr. Ger. Theologen te Utrecht. Het rapport heet: „Vrouwen in de dienst. Bijbelse studie naar de diensten in de Christelijke Gemeente en de plaats van de vrouw daarbij". Verkrijgbaar door ƒ 6,50 te storten op giro 5469469 van J. M. Baaij, Schimmelpennincklaan 32, 3571 BH Utrecht.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1983

De Wekker | 8 Pagina's

Het ambt in discussie (VII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1983

De Wekker | 8 Pagina's