Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tweeërlei kinderen des verbonds (Uit de gemeenschappelijke verklaring IV)

Bekijk het origineel

Tweeërlei kinderen des verbonds (Uit de gemeenschappelijke verklaring IV)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de gemeenschappelijke verklaring ten aanzien van de toeëigening des heils, die tot nu toe aan de orde kwam, is ook sprake van tweeërlei kinderen des verbonds. Daarover willen we nu een paar opmerkingen maken.

Wat zegt de gemeenschappelijke verklaring?
We kunnen hier de letterlijke tekst van de gemeenschappelijke verklaring niet overnemen. Deze is daarvoor te uitvoerig. Wie het wil kan haar nalezen in de Acta van de synode van 1977, blz. 150. Er wordt een verklaring gegeven van de term: tweeërlei kinderen. „Er zijn verbondskinderen wie de belofte toekomt, maar die deze belofte niet gelovig aanvaard hebben, èn er zijn verbondskinderen, die dat wel gedaan hebben". Men maakt terecht onderscheid tussen Gods belofte en de geloofsbeleving. Dit zijn twee verschillende zaken.
Het geloof isgeloof in Christus en het is niet allereerst het geloof, dát men een kind van God is. Gewaarschuwd werd tegen wat genoemd wordt „de verzakelijking" van het geloof. Men bedoelt met deze term het gevaar te tekenen, dat we het kindschap niet meer als een wonder van genade zouden ervaren. Misschien was het wel begrijpelijk tegen de achtergrond van de strijd in de Gereformeerde Kerken, dat men op de realiteit van het verbond zelf een sterke nadruk liet vallen. Immers men onderscheidde toen wel tussen tweeërlei verbond, en tweeërlei belofte van het verbond. Daartegenover had het zin, om te wijzen op de eenheid van het verbond, waarin de waarachtigheid van de belofte Gods de volle nadruk moet hebben. Die belofte is betrouwbaar. Maar die belofte moet ook geloofd worden met een waarachtig geloof. Wanneer de bijbel spreekt over de kinderen Gods doet zij dat óók, wanneer het gaat om een ongehoorzaam en ongelovig volk. Christus zelf spreekt over de kinderen van het koninkrijk die zullen worden buitengeworpen. Twee zaken staan dus onverlet naast elkaar: de betrouwbaarheid van Gods belofte, én de noodzakelijkheid dat die belofte werkelijk wordt geloofd. Immers hier geldt, hetgeen geschreven staat in Joh. 1:12: „Doch allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven, om kinderen Gods te worden, hun die in zijn naam geloven". Dit impliceert, dat al Gods kinderen kinderen zijn van het verbond, maar dat niet alle kinderen van het verbond gelovende kinderen zijn. Onderscheidend preken is en blijft daarom nodig.
Met deze korte weergave willen we volstaan.
Hier en daar gaven we een citaat. En we proberen nu enkele momenten er uit te lichten om ze verder nog wat toe te lichten. Het eerste is, dat hier recht gedaan wordt aan de betrouwbaarheid van Gods verbondsbelofte. Het ligt niet aan die belofte, wanneer ze niet door allen wordt overgenomen. Gods belofte wordt door ongeloof niet tenietgedaan.
Het tweede is, dat de noodzakelijkheid van het geloof duidelijk wordt bepleit. Zonder geloof is men niet een wérkelijk kind van God. Die macht ontvangt slechts degene, die Hem heeft aangenomen. In de derde plaats wordt terecht besloten met de conclusie, dat onderscheidend preken noodzakelijk is en blijft.

De historische achtergrond van dit spreken over tweeërlei kinderen des verbonds
Het kan geen kwaad om een paar opmerkingen te maken over de achtergrond van wat we in de gemeenschappelijke verklaring vonden. Het is een manier van spreken, die men in de meeste gevallen aantreft, waar de verbondsleer een vrij gedetailleerde uitwerking heeft ontvangen. Niet overal was dit het geval. En binnen de gereformeerde traditie heeft men zich in het begin ook niet zo in bijzonderheden tredend over de kwestie uitgelaten. Het is bekend, dat de verbondsleer niet op Luthers erf is ontstaan. Wél kende Luther het begrip. Zelfs meer dan wij aannamen. Maar hij heeft zich er niet zo breed over uitgelaten als Calvijn. Voor Luther was het begrip van de belofte Gods eenvoudig genoeg. God gaat met ons om op de manier van de belofte. En wij kunnen slechts met God omgaan op de manier van het geloof in die belofte. Bij Calvijn liggen de zaken inhoudelijk niet anders. Maar bij hem, de man van de tweede generatie, ook de man van een meer systematische aanpak, en vooral de man van menig gesprek met de dopersen, liggen de zaken toch anders. Ofschoon men ook bij Calvijn niet kan spreken van een uitgewerkte verbondsleer, toch heeft Calvijn het begrip van het verbond wel gehanteerd in zijn conflict met de dopersen. Op die manier kon de eenheid van oud en nieuw verbond een element vormen voor het handhaven van de kinderdoop. Maar nog eens, een werkelijke verbondstheologie heeft hij ons niet nagelaten. Wél spreekt ook Calvijn op verschillende plaatsen over tweeërlei kinderen des verbonds, maar het spreken daarover is niet ingebouwd in een bepaalde systematiek. Anders kwamen de zaken te liggen, toen de gereformeerden in later tijd, vooral tegen het einde van de zestiende eeuw zich hadden te verweren tegen de dopersen op een aantal belangrijke disputen. Toen werden verschillende vragen dieper doorgedacht en zij hebben daardoor een geregelde behandeling gekregen in de dogmatieken van de zeventiende en achttiende eeuw. Toen daarbij de verbondstheologie zich doorzette en werd toegepast op een kerkelijk leven dat niet de volle kracht van de Reformatie had ondergaan kwamen de problemen. En deze schoven de kerk van de Afscheiding binnen, toen men in het jonge, bruisende kerkelijke leven der gescheidenen voor de vraag kwam te staan hoe de kerk moest worden ingericht. Het probleem werd toen: hoe verhoudt zich het verbond Gods tot de zichtbare kerk. De Cock en H. P. Scholte dachten daarover zeer verschillend. De kruisgemeenten trachtten duidelijkheid te scheppen door de belofte van het verbond alleen toepasselijk te verklaren voor de uitverkorenen. De Cock ging uit van de verbondsgedachte, waarin hij de belofte Gods in relatie zag met heel de gemeente, waarbinnen sommigen die belofte in aanbieding, en de anderen dezelfde belofte in toepassing hadden. Het komt ons voor, dat de hele problematiek rond deze vragen te herleiden is tot de speciale problematiek waarvoor de afgescheidenen zich geplaatst zagen. Eigenlijk is het de vraag naar de relatie tussen verkiezing en prediking, of nog anders gezegd: de vraag, die altijd weer opduikt; voor wie is de belofte van het evangelie?

Is de verbondstheologie in staat om deze vragen recht te beantwoorden?
Wij zijn van oordeel, dat het spreken over de belofte van het verbond zeer waardevol is. De gedachte wordt zo tot uitdrukking gebracht, dat Gods beloften maar geen toevallige, incidentele toezeggingen zijn, Nee, de belofte zelf neemt de vorm aan van een verbond. Het is een woord Gods, waarin Hij zich als God openbaart, doordat Hij zichzelf proclameert als de God van zondaren. Daarvan is de bijbel vol. Wanneer God gaat spreken, is het eerste woord, dat Hij zegt: IK. Ik richt mijn verbond op. Ik ben de HEERE uw God. Wat voor mensen zeer onbeleefd is, ofschoon het niet altijd vermeden kan worden, is een zin met „ik" te beginnen. We houden daar niet van en het hoort ook niet zo. Maar zou God anders kunnen? In dit goddelijke IK schuilt heel het heil. En Hij treedt niet met ons in overleg, zoals het Arminianisme van allerlei snit wil. Hij handelt niet met ons op voet van gelijkheid, zoals de moderne verbondsopvattingen ons willen doen denken. Hij treedt in de vrijmacht van zijn genade op ons toe, en Hij legt de hand op ons, en Hij stelt ons onder zijn belofte en eis. Een zondaar die zijn eigen „ik" leert afschrijven (bekering is immers niet anders dan het sterven van dit zondige en schuldige „ik") en zijn heil vindt in Hèm, de HERE, willigt, door Gods genade en Geest, het verbond in.
Overal waar men de zaak gaat schematiseren of systematiseren, overal waar men het kloppend maakt, verdwijnt het geheim der genade er uit. Op twee manieren is dit heel eenvoudig mogelijk. We verbinden de verkiezing door middel van een rechtstreekse lijn met het verbond. Kuyper en Kersten deden het op hun manier.
De eerste liet verkiezing uitvloeien over de brede schaar van de gehele gemeente. Wie duidelijk blijk gaf (het tegendeel) er niet bij te behoren, had geen enkele belofte. Voor onbekeerde mensen blijft er op de duur geen woord meer over. Ze horen er eenvoudig niet bij. Kersten had hetzelfde standpunt. Maar loste de zaak op, door precies omgekeerd te stellen, dat er niemand bij hoorde, bij de echte gemeente, dan degenen, die door duidelijke kenmerken bij zichzelf en bij anderen waarneembaar, blijkbaar behoorden tot de schare der uitverkorenen voor wie de belofte pas geldt. Ook hier geen enkele wezenlijke beloftevolle prediking voor onbekeerde mensen. Men moet eerst bij zichzelf waarnemen, dat er tekenen zijn die op iets anders wijzen. Alsof dat „andere" niet beloofd is, toegezegd aan schuldige en verloren mensen.
Welnu, binnen dit klimaat kan het goed zijn, wanneer we ons een ogenblik te binnen brengen, dat deze speciale problematiek van de Nederlandse gereformeerde gezindte en haar buitenlandse verwanten, grotendeels op déze manier niet in de Reformatie voorkomt. Het is iets eigens van de Nederlandse theologie. Of moest ik schrijven: het was iets eigens? Is de hele problematiek ons ontvallen niet uit een gezond reformatorisch besef, maar uit een oorzaak, die geheel negatief is te beoordelen?
Nu reeds zou het niet verkeerd zijn om op te merken, dat een uitgebalanceerde theologie, welke ook, niet in staat is om het hart werkelijk te raken. Dit geschiedt door het Woord des geloofs - dat wij preken, zegt de apostel. Dat is door het belofte-Woord. Want God handelt met ons op geen andere manier, dan op die van de belofte. En wij kunnen met Hem niet anders handelen, dan door het geloof in die belofte. Een belofte in de vorm van een verbond.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1983

De Wekker | 12 Pagina's

Tweeërlei kinderen des verbonds (Uit de gemeenschappelijke verklaring IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1983

De Wekker | 12 Pagina's