Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De oproep tot geloof en bekering (Uit de gemeenschappelijke verklaring XI)

Bekijk het origineel

De oproep tot geloof en bekering (Uit de gemeenschappelijke verklaring XI)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De gemeenschappelijke verklaring
Ook ditmaal schrijven we een paragraaf over uit de gemeenschappelijke verklaring, opgesteld door vertegenwoordigers van de Christelijke Gereformeerde Kerken en van de Nederlands Gereformeerde Kerken. Zij spreekt over de oproep tot geloof en bekering en luidt als volgt: „Het had de gereformeerde commissie getroffen, dat deze oproep typerend is in de christelijke gereformeerde prediking. Van christelijke gereformeerde zijde werd betoogd, dat deze oproep ligt in de lijn van Schrift en belijdenis (H.C. zondag 31 en 33).
De gemeente heeft de volmaaktheid niet bereikt; er is geen reden voor geestelijke gearriveerdheid; persoonlijk en gemeentelijk staan we in de spanning. Deze oproep geeft ernst, diepte en perspectief aan de prediking. Deze oproep, klinkend in de werkelijkheid van het leven der gemeente, bedoelt niet de gemeente tot onzekerheid te brengen, haar te sterken in haar twijfel of het fundament van Gods beloften onder haar weg te trekken.
Van gereformeerde zijde werd erkend, dat daar wel eens de zelfverzekerde gedachte leeft: wij zijn de gemeente des Heren en dus is het met ons in orde. Er is naar het oordeel van de commissie in de kring van de gereformeerde kerken na de jongste scheuring meer oog gekomen voor de bezwaren, die er van christelijke gereformeerde zijde werden aangevoerd op dit punt. Gezegd werd: we zijn minder zelfverzekerd geworden; er zijn andere accenten gekomen. Op basis van Gods verbond klinkt het sterkste appèl van geloof en bekering. Als over bekering gesproken wordt, mag de toespitsing op duidelijke aanwijsbare concrete zonden niet ontbreken".
Typerend voor christelijke gereformeerde prediking: de oproep tot bekering in de lijn van Schrift en belijdenis. De gemeenschappelijke verklaring volstaat hier met te wijzen op twee zondagen uit de catechismus; in de eerste (Z. 31) is sprake van de bediening van de sleutelmacht. Deze heeft niet eerst plaats wanneer de kerkelijke tucht in strikte zin bediend wordt. Elke preek moet die sleutelmacht bedienen. Er gaan deuren open in en door de preek. Er gaan ook deuren dicht. Voor de gelovigen is er een toegang. Voor de ongelovigen, die zich niet met een waar geloof en van harte bekeren is er een gesloten deur. Niet omdat het evangelie niet echt een blijde boodschap zou zijn. Niet omdat er bij God zelf enige beperking is in het aanbod en in de welgemeendheid van zijn genade. Maar wie gelooft, - zei Luther - die heeft. En wie niet gelooft, die heeft niet. De ongelovigen staan hier op één lijn met hen, die zich niet van harte bekeren. Voor hen gaat de deur dicht. En dit mag niet alleen, maar dit moet ook gezegd worden. Niet om daarmee de mensen bang te maken. Niet om daarmee de beloften te verdonkeren, of de zekerheid van het geloof weg te nemen. Niet om twijfel te zaaien. Maar enkel en alleen omdat de eis van bekering een eis is, die bij het evangelie behoort.

De grond van de oproep
De reformatoren werden niet moe, om daarop telkens te wijzen. Wat Johannes predikte gaf daarvan ook blijk: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. De nabijheid van het Koninkrijk met zijn krachten van genade en heil is een reden voor de oproep tot bekering. De boodschap luidde niet: Bekeert u en dan zal het Koninkrijk aanbreken. Dat was de Roomse gedachte. Door de bekering hebben wij het Koninkrijk nabij. Daarachter ging niet alleen schuil een optimistische kijk op de mens met zijn vermogens. Daarachter ging ook de gedachte verborgen van de verdienstelijkheid van de werken. De Reformatie bracht hier weer orde op zaken. Zij brak het optimisme stuk van de mens, die uit kracht van eigen vermogens het heil verwerkelijkt. En de Reformatie nam ook de ijdele waan weg van de werkheiligheid, van de verdienstelijkheid van de werken. De oproep tot bekering vindt haar grond niet in de vermogens van de mens en evenmin in een karakter van verdienste, dat aan eigen inspanning wordt toegekend. Neen, die oproep tot bekering vindt haar grond in de genade, en wel in de genade die vergeeft en geneest. Wie hier de vraag stelt, of de eis van bekering dan niet een zaak is van de wet, van Gods eisende gerechtigheid, die krijgt ten antwoord: ten dele. Ten dele is de eis van bekering een zaak van de wet. Want de wet op zichzelf is een blijk van genade, althans de wet, zoals zij na de zondeval opnieuw tot Gods volk kwam. Een zaak van genade, óók omdat zij voor genade plaats maakte. En vooral daarom is de eis van bekering niet los te maken van de wet, omdat God niet anders kan dan van ons stellig te vragen, dat wij Hem zullen dienen.
Maar die eis van de wet functioneert in het verbond der genade. God belooft in dit verbond eerst, en op grond daarvan eist Hij. Zó is onze ongehoorzaamheid oorzaak van een dubbele schuld. Eerst van de schuld, - waarmee wij aan God verplicht zijn Hem te gehoorzamen omdat wij zijn schepsel zijn. Krachtens onze goede schepping kan God eisen dát we zijn geboden houden. God had ons zo geschapen dat wij zulks doen konden, zegt de catechismus. Dat is geen vaststelling achteraf van een staat der rechtheid in het verleden - althans niet in de eerste plaats. Maar het is de felle en onverbloemde aanwijzing van onze schuld in het heden. Men zou anders die verloren staat der rechtheid kunnen gebruiken om zich aan de verantwoordelijkheid te onttrekken. Dat wij goed uit Gods handen kwamen is een feit waarvan wij krachtens openbaring kennis ontvangen, opdat wij ons zouden verootmoedigen.
Wij zijn zijn schepsel. En de wet zegt dat. Zij zegt dat in de eerste plaats. Daarin handhaaft God zijn recht en zijn eis. Zó is onze ongehoorzaamheid onze schuld, tegenover onze Maker.

De plaats van de belofte
Eigenlijk zou dit voldoende moeten zijn om de eis van de bekering duidelijk te laten klinken. Het gaat daarin om de rechten, die God als Schepper nooit heeft prijs gegeven. Maar het is niet voldoende. God heeft deze fundering van de eis der bekering onvoldoende geacht. Niet alsof zij niet terecht gesteld werd. Maar omdat het zo is - ook hier gaf Luther een zuivere formulering - dat een eis op zichzelf nog niets geeft. Dát God eist, en Zijn eis niet laat vallen, vindt zijn grond niet in de mogelijkheid van onze kant om aan die eis te voldoen. Wij kunnen niet. Wij zullen ook nooit zo ver komen dat daarin verandering komt. Daarom komt Slons verlossing uit Sion en niet van de Sinaï. Daarom moet de hemel gescheurd worden en God zelf nederdalen, om wat Mozes niet vermocht nu zelf te realiseren. Wat voor de wet onmogelijk was (niet vanwege haar gebrek of tekort, maar vanwege haar ongeschiktheid om ten leven te brengen) dát heeft God bewerkt, door zijn Zoon te zenden in de gelijkheid van ons zondige vlees. Zo spreekt Paulus daarover in het begin van Rom. 8. En in het begin van zijn evangelie, heeft de Paulus onder de evangelisten het zó gezegd: De wet is door Mozes gegeven. De genade én de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen (Joh. 1:17 ). En Johannes de Doper zegt op grond van deze stand van zaken: Bekeert u. Dat zei Mozes ook. En wel in alle toonaarden. En ook voor héél het leven, vanuit ceremonieel, zedelijk of burgerlijk aspect bezien. Over heel het leven lag de eis der bekering. Maar Johannes kan nu een ander, een méérder, een nieuw fundament schuiven onder die eis der bekering. Hij legt er het fundament van de genade én de waarheid onder. Bekeert u: want er is genade. Bekeert u: want er is een goddelijke waarheid en trouw. Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.

Oproep in tweeërlei zin
Die eis komt tot de gemeente van het verbond. Want zó ziet Johannes haar: Abrahams kinderen! Maar dan zal dat ook in wáárheid zo zijn, dan zullen het geen naam-gelovigen moeten zijn, maar ware gelovigen, geen adderengebroed maar oprechte kinderen van de Here. En daartoe wordt de eis van de bekering aan het hart van de gemeente gelegd, op grond van de belofte.
De vraag die hier nog gesteld moet worden is nu, hoe men die eis heeft te beschouwen. Komt zij tot de gemeente van vandaag nog op dezelfde manier als tot de kerk in het Oude en in het Nieuwe Testament? Bestaat de gemeente niet uit gelovigen? En is het daarom niet verkeerd om binnen die gemeente nog eens de oproep tot geloof te laten horen? Dient deze dan niet beperkt te blijven tot de oproep om in het geloof te leven en om niet achteruit te gaan in de genade?
Inderdaad is de vraag van de beschouwing der gemeente hier beslissend. De oproep tot geloof en bekering klinkt in de werkelijkheid van het leven der gemeente. Zij moet ook heel concreet zijn. Zij moet de zonden aanwijzen. Dit mag niet ontbreken. Maar dan is het begrip bekering in tweeërlei zin op te vatten. Als een bekering n.l. in de ruimere zin van het woord én als bekering van de dood naar het leven. De oproep tot bekering zal beide aspecten hebben. Zij zal de dode zondaar roepen om op te staan. Om te ontwaken uit de slaap en Christus over zich te laten lichten! Het mag iemand, die God niet vreest en Hem niet van harte gelooft niet gemakkelijk worden gemaakt, om onbekeerd te blijven. Op alle manieren zal men aan de mensen die boodschap van de bekering moeten brengen. Men moet zelfs zeggen, dat dit primair is - en dat het ook van blijvende betekenis is.
Maar daarna en daarnaast is het even belangrijk om de oproep tot bekering te laten uitkomen in de werkelijkheid van het leven van alle dag. En daarbij zal de zonde concreet genoemd moeten worden, en de zonden ook. Twee aspecten zijn het derhalve, die hier aan de orde komen. Zij zijn in overeenstemming met de twee woorden, die het Nieuwe Testament kent voor bekering. Eén in de betekenis van zinsverandering, een innerlijke verandering in de manier van denken en zijn. Maar ook één in de betekenis van duidelijk waarneembare ommekeer van heel het leven.
Die twee aspecten zijn ook in overeenstemming met de twee kanten van het heil: de rechtvaardiging én de heiliging; de vergeving én de vernieuwing. In die volle zin moet de oproep geplaatst worden midden in de gemeente, opdat de zondaar van alle sluipwegen wordt gebracht naar Hem, die de enige betrouwbare levensweg is, Jezus Christus. En opdat hij op die Weg gaande het leven zou hebben in Zijn Naam.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1984

De Wekker | 12 Pagina's

De oproep tot geloof en bekering (Uit de gemeenschappelijke verklaring XI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1984

De Wekker | 12 Pagina's