Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meer dan zilver en goud

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meer dan zilver en goud

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Petrus zeide: Zilver en goud heb ik niet, maar hetgeen ik heb, dat geef ik u; in de Naam van Jezus Christus, de Nazarener, sta op en wandel! Hand. 3:6

Het gebeurt kort na de dag van het grote Pinksterfeest te Jeruzalem. Ongeveer drie uur in de middag is het: de tijd van het avondoffer. Veel Israëlieten gaan op dat uur naar hun gewoonte op naar de tempel. Tot hen behoren ook Petrus en Johannes. Samen komen zij bij de Schone poort met zijn schitterende bronzen vleugeldeuren, die vanuit de voorhof der heidenen toegang geven naar het verdere gedeelte van de tempel. Bij die poort heeft men die ochtend, net als altijd, een ongelukkige stakker neergelegd: een man van ruim veertig jaar oud (zie 4:22), die al vanaf zijn geboorte verlamd is. Hij is volledig aangewezen op de hulp en offervaardigheid van anderen.
Bepaald geen aantrekkelijk bestaan! En al is hij heel dicht bij de tempel, binnengaan mag hij daar niet. Misschien heeft hij wel eens uit Psalm 27 gezongen, de regels die in onze berijming als volgt luiden: „Och, mocht ik, in die heilige gebouwen, de vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog. Zijn lieflijkheid en schone dienst aanschouwen!" Maar de Wet laat hem niet in die heilige gebouwen toe. Wat is dit een deerniswaardig lot, om zo afhankelijk te zijn van de gunst van mensen en om niet als anderen de gemeenschap met God in de tempel te kunnen smaken!
Bovendien is het feit dat deze kreupelgeborene daar zit, een teken van verval. Volgens de Wet in Deuteronomium mag er geen bedelaar zijn in Israël. De dagelijkse aanwezigheid van deze man bij de tempel is dus ook een dagelijkse schande voor het volk.
Deze man begeert ook van beide discipelen een aalmoes. Méér hoeft hij niet. De hoop op genezing heeft hij jaren geleden al opgegeven. Om het met een eigentijdse uitdrukking te zeggen: Hij heeft met zijn nood en moeite „leren leven". Als hij wat geld ontvangt om er brood voor te kunnen kopen, is hij allang blij. De aandacht die Petrus en Johannes aan hem schenken, geeft hem moed. Maar dan klinkt het uit de mond van Petrus: „Zilver en goud heb ik niet." Nu valt er - al is het dan maar voor eventjes - een schaduw over het opgeklaarde gezicht van de verlamde. Meteen mag hij echter die wondere uitspraak horen: „In de Naam van Jezus Christus, de Nazarener, sta op en wandel!" En dan vindt het grote wonder plaats: Petrus grijpt hem bij de rechterhand, richt hem op en terstond worden zijn enkels en voeten vast (vers 7).
Nee, hier wordt geen licht geworpen op Petrus, alsof Petrus een bijzonder mens zou zijn, met bijzondere krachten toegerust. Maar alle licht valt hier op Jezus Christus. Hij zet, ook na de uitstorting van de Heilige Geest, Zijn werk vanuit de hemel voort. Petrus heeft dit duidelijk laten uitkomen in de woorden: „in de Naam van Jezus Christus, de Nazarener." De apostel wil zeggen, dat hij dit wonder heeft verricht op gezag en in opdracht van Jezus Christus. De verhoogde Heiland is het. Die aan de onmachtige voeten kracht geeft en Die in dode ledematen leven wekt.
Zo openbaart Christus Zich hier als Degene Die leeft en door de kracht van Zijn Woord en Geest ook levend maakt.
Meer dan zilver en goud ontvangt de kreupelgeborene. De Heere onthoudt aan hem het mindere, om aan hem het meerdere te geven. Met een aalmoes zou de man tevreden geweest zijn, maar hij ontvangt veel méér, n.l. herstel in de Naam van Jezus Christus.
Handelt de Heere zo niet vaker in mensenlevens? Gelukkig wel! Zilver en goud zouden de nood van deze verlamde niet weggenomen, maar hoogstens voor enige momenten verzacht hebben. Zilver en goud en (meer in 't algemeen) geld, hoe onmisbaar ook voor ons dagelijks levensonderhoud, nemen de wezenlijke nood van ons leven niet weg, hoewel velen leven alsof dit wel het geval is. Tal van mensen zijn voldaan, wanneer men veel voorspoed heeft en over een redelijk goed banksaldo beschikt.
En al hoeven we dit alles niet te verachten, de waarde ervan is zo betrekkelijk. Niemand kan zijn bezittingen met zich nemen, wanneer hij of zij de grote reis naar de eeuwigheid aanvaarden moet. Goud en zilver zouden ook geen baat kunnen geven, want wie kan de prijs der ziele, dat rantsoen, aan God in tijd of eeuwigheid voldoen? Immers niemand. Aardse kostbaarheden maken onze nood evenmin ongedaan als een aalmoes de nood van de kreupelgeborene ongedaan kan maken. Onze levensnood is: de zonde. De zonde is erger nog dan lichamelijke verlamming. De zonde verwoest het leven; zij werkt verlammend. We gaan de weg van Gods geboden niet. En we zijn even onmachtig om onszelf in de gemeenschap met God terug te brengen als deze lamme bedelaar onmachtig was om binnen de tempel te komen. De Wet sluit ons rechtens buiten! We gaan maar niet verloren, doch liggen verloren. En we zullen Gods heerlijk en eeuwig huis niet binnen kunnen of mogen gaan, als er geen wonder gebeurt.
Maar nu mogen er in de Naam van de eeuwig gezegende Heere Jezus Christus nog gróte dingen gebeuren. Hij heeft immers door Zijn kruisdood en opstanding leven verworven. Ja, Hij wil als de Vorst des levens het leven schenken aan degenen die van zichzelf midden in de dood liggen. Dit is het Evangelie van genade en eeuwig leven voor doodschuldige mensen. De boodschap die het herstel van ellendige mensenlevens beoogt, zowel naar ziel als naar lichaam. Weet toch, dat de Heere veel meer te bieden heeft dan wij menen en wensen. Wij zijn zo beperkt van blik en richten ons vaak uitsluitend op wat we zien en tasten kunnen. We komen vaak niet verder dan dat we een „noodoplossing" zoeken, zoals de verlamde man bedelde om wat geld, wat echter geen werkelijke en blijvende hulp voor hem zou kunnen betekenen. Zoiets is - als we het eerlijk stellen - toch wel uitermate beledigend voor Christus. Hij heeft ons immers veel méér te schenken dan een aantal uiterlijke zegeningen. Hij kan en wil Zichzelf geven tot een volkomen verlossing. Zijn bloed reinigt van alle zonden. Zijn dood geeft zondaren het leven. En Zijn schatten zijn van eeuwige waarde.
Christus wil trouwens Zelf onze ogen openen voor Zijn heerlijkheid, zoals dat ook bij de verlamde man gebeurde.
Misschien haakt uw hart reeds naar dit heil, maar kunt u er niet bij. Het gaat uw verwachting nog zo te boven. Is alles u echter waardeloos geworden om de uitnemende heerlijkheid van Christus? Weet, dat Hij u bij de hand wil nemen en u wil oprichten. Hij wil u brengen tot de gelovige overgave van uw hart aan Hem. Dan vindt u de verzoening van uw schuld, de vrede voor uw ziel en het herstel van uw leven bij Hem. En houdt dit niet álles in, ook al zou de Heere ons in Zijn wijsheid véél onthouden? Ook al zou Hij in dít leven niet elke kwaal van ons wegnemen? Dan doet Hij boven bidden en denken.
De stoutste verwachtingen van de kreupelgeborene zijn overtroffen door de zegen die hij nú ontvangen heeft. Het is te véél en te gróót voor hem. Hij is niet meer te houden. Juichend dankt hij God, Die zo'n groot wonder aan een ongelukkige stakker bewezen heeft. Al springende verheerlijkt Hij de Naam des Heeren.
Daar loopt het altijd op uit, wanneer de Heere Zijn werk in mensenlevens doet. Al wat Hij wrocht zal juichen tot Zijn eer. Zijn verloste kerk houdt geen enkele roem in zichzelf over, maar ze mag des te krachtiger roemen in de Heere. Allen die in Christus de reiniging van hun zonde en het ware leven gevonden hebben, zullen het met hart en mond belijden: „Loof de HEERE, mijn ziel. . .; Die al uw ongerechtigheid vergeeft. Die al uw krankheden geneest; Die uw leven verlost van het verderf. Die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden." Ontving ú door Christus reeds het leven en de zaligheid? Dan zult u zéker erkennen, dat u er straks de eeuwigheid voor nodig hebt, om de Heere voor dat wonder te danken.

W. van Sorge

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1984

De Wekker | 8 Pagina's

Meer dan zilver en goud

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1984

De Wekker | 8 Pagina's