Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Geest schrijft wegen in de tijd (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Geest schrijft wegen in de tijd (I)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Reeds eerder hebben we het boek aangekondigd waarvan de titel hierboven staat. Het verscheen met de ondertitel: opstellen over samenleven in kerk en wereld. Kok, Kampen gaf het uit. Het kost ƒ 27,50.
Zoals reeds gemeld bevat de bundel een referaat van ds. P. Op den Velde, door hem gehouden op een ouderlingenconferentie in 1971 over „Samenleven in de kerk". Dit referaat inspireerde de schrijvers en zette hen op een bepaald spoor, zoals in het voorwoord te lezen staat. Ik herhaal nog even, dat in de discussie over dit boek ds. Op den Velde er buiten moet blijven. Ook de vraag of men in het spoor ging, dat hij wees, blijft hier onbesproken.
Naast het inleidende stuk bevat dit boek nog dertien opstellen van onderscheiden aard. Er zijn er die liggen op het terrein van de uitleg van de Schrift. Andere bewegen zich meer op dogmatisch terrein. Liturgie, catechese, diakonaat en zending ontbreken niet. De plaats van de jeugd in de gemeente ontvangt eveneens aandacht, terwijl het probleem van de massavernietigingswapens in verband wordt gebracht met het belijden van de kerk. De werkloosheid wordt geschetst als een probleem en uitdaging voor de kerk. Men ziet, een zeer breed terrein wordt in dit boek bestreken, genoeg om er een tijd mee bezig te zijn. Dat laatste kan men heel letterlijk opvatten. Men moet er mee bezig zijn. Het vraagt denkwerk en het zou, ofschoon dit niet van alle bijdragen geldt, voor de gewone man, wel eens wat aan de hoge kant kunnen zijn.
Het is niet de bedoeling om er dertien artikelen aan te wijden. Het getal is niet uitnodigend en ik heb eerder al wat moeilijkheden gehad met zulke lange series. Maar misschien lag dat ook aan het onderwerp.
De Schrift behoort voorop te gaan. Daarom wil ik een begin maken met een drietal opstellen van exegetische aard.
Het eerste is dat van prof. J.P. Versteeg; het tweede van de hand van drs. Joh. Kruis en het derde van drs. W. Steenbergen.

Israël en de volken
Het opstel van drs. Kruis gaat in op de vraag wat het verschil is tussen Israël en de volken inzake de voorstelling van de nabijheid van God. Natuurlijk is er ook sprake van een zekere overeenkomst tussen Israël en de volken. Maar daarover gaat deze bijdrage niet in de eerste plaats. Het verschil tussen het volk van God en de andere volkeren wordt hierin aangegeven, dat de Here een God is, die nabij is. Drs. Kruis gaat na, wat deze nabijheid betekent en concludeert, dat het een erg practische aangelegenheid is (blz. 33). Het gaat niet om een geluksgevoel, niet om een mystieke geheimzinnigheid.
De uitwerking van deze gedachte gaat vooral in de richting van sociale rechtvaardigheid en politiek handelen. De sociale rechtvaardigheid kwam vooral uit in de bepalingen omtrent het jubeljaar, die een barrière vormden tegen een opeenhoping van macht en bezit, voor een „grootkapitaal" dat de waardigheid van de mens, ook al is hij misschien arm, te kort doet (blz. 40). Men kan niet ontkennen, dat de zaken, waarop in de bijdrage van drs. Kruis de nadruk valt, van een zeer wezenlijk belang zijn voor het verstaan van de nabijheid van God, en vooral voor datgene wat van die nabijheid het gevolg is. Maar of dit allemaal zó vertaald moet worden, dat de kerk met die nabijheid van God moet rekenen, en dat dit moet blijken in haar spreken over sociale rechtvaardigheid, besteding van gelden, binnen- en buitenlandse politiek, samenleven in internationale verbanden, rassenpolitiek en dergelijke zaken meer, is een conclusie, die niet zo rechtstreeks uit het begrip van Gods nabijheid volgt. Valt de samenleving in Israël van toen in het oude testament zo zonder meer samen met de positie van de kerk in de wereld in het nieuwe testament? Het wordt uit dit artikel niet duidelijk hoe men oudtestamentische maatschappelijke bepalingen kan overbrengen naar de kerk van vandaag. Is dan de kerk toch het Israël van de nieuwe tijd? Of is de verhouding van kerk en wereld vandaag een andere dan die tussen Israël en de volkeren? Ik bedoel dit niet historisch maar theologisch. En verder: is er over de nabijheid Gods niet nog wat meer en ook wat anders te zeggen dan déze gerichtheid op maatschappij en politiek? De HERE is nabij de gebrokenen van hart (Ps. 34:19), zijn heil is nabij degenen die Hem vrezen (Ps. 85:10), de HERE is nabij allen die Hem aanroepen (Ps. 145:18). Men kan waarlijk niet zo vlot zijn met de uitspraak, dat het niet om gevoel en mystiek gaat. En wil men over politiek en maatschappij spreken, dan zou men andere, veel meer voor de hand liggende begrippen kunnen nemen. En men zou niet moeten vergeten - maar dat geldt van meerdere bijdragen aan dit boek - dat het samenleven in de kerk exempel moet zijn voor de wereld, en niet zo maar zonder meer transplanteerbaar in de wereld, ik bedoel zo maar: zonder waarachtige bekering en vernieuwing van de wereld. Maar op dat probleem hopen we nog terug te komen.

Hand. 2 en Gal. 3
De bijdragen van prof. Versteeg en drs. Steenbergen raken min of meer hetzelfde thema. Het gaat om een nieuwe wijze van samenleven, die in Hand. 2 is aangekondigd en zelfs aangebroken en waarvan Paulus spreekt in Gal. 3:26-28, wanneer hij zegt: Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus. Steenbergen ziet hier de genade als structuur-bepalende kracht voor het samenleven in en buiten de gemeente.
Prof. Versteeg wijst op de relatie tussen het Pinksterfeest en het Sinaïgebeuren. God geeft nu zijn wet niet op stenen tafelen. Hij legt haar in het hart (Jer. 31:33, 34). Nu veranderen ook de verhoudingen binnen het volk van God. De wijze waarop in Israël het beginsel van de vertegenwoordiging gold, behoort nu tot het verleden, de orde van de Geest bepaalt de dingen. Daardoor verandert de plaats van de enkeling binnen het volk van de nieuwe bedeling, terwijl de gemeenschap die de Geest tot stand bracht concreet gestalte kreeg. In verband daarmee valt er bijzonder licht op de plaats van de enkeling en de betekenis van de gemeenschap. Terecht ziet prof. Versteeg hier een heenwijzing naar wat in de gemeente moet plaats hebben. Ieder moet de ander een plaats gunnen, er moet plaats zijn voor een ieder naast een ander.
Deze dingen gelden in de kerk. Maar in de wereld haalt men uit elkaar wat God heeft verbonden. Het kapitalisme staat hier als een systeem tegenover het nationaal-socialisme en het communisme. Ze kennen het geheim van de gemeenschap niet, waarin tegelijk de enkeling aan zijn trekken komt. Het moet ons te doen zijn om een gemeente, waarin ieder plaats heeft en dat is nooit een gemeente waarin een paar mensen de dienst uitmaken. Dit alles is geen ideaal, dat voor ons ligt, maar een werkelijkheid die achter ons ligt, gegeven in het werk van Christus en de Geest. In de gemeente kunnen wij dan tot onze verrassing vinden wat we zoeken: een harmonieuze verbinding en functionering van enkeling en gemeenschap.
De tegenstellingen die er in het gewone leven zijn worden in de gemeente opgeheven, die tussen slaaf en vrije, tussen man en vrouw, tussen jong en oud.
Dezelfde strekking heeft de bijdrage van drs. W. Steenbergen. Een exegese van de bekende tekst uit Gal. 3: in Christus is noch Jood noch Griek, noch slaaf of vrije, noch mannelijk of vrouwelijk: gij zijt allen een in Christus Jezus.
Samen zijn we geroepen tot één dienst aan God. Er is geen onderscheid tussen welke groepen dan ook in de gemeente: „niet meer het behoren tot enige groep van mensen bepaalt, welke plaats en taak men in de gemeente mag hebben. Daarvoor is alleen beslissend of men „in Christus" is en of men de gaven heeft ontvangen die voor een bepaalde taak nodig zijn. Zo schept de genade nieuwe structuren van samenleven binnen de gemeente". Een en ander wordt vooral toegelicht aan het voorbeeld van de slavernij, die eerst langzamerhand is verdwenen.

Het priesterschap van alle gelovigen
De waarde van deze beide bijdragen is gelegen in het feit, dat hier de lijnen worden getrokken, die kunnen dienen om de gedachte van het priesterschap van alle gelovigen weer eens met nadruk uit te spreken. De kerk bestaat niet uit predikanten. Zij bestaat niet uit de ouderlingen of diakenen, die daar „alleen de dienst uitmaken", ofschoon zij natuurlijk wel een zeer duidelijke opdracht en roeping hebben. De kerk is de gemeente der ware gelovigen. Zij verwachten hun heil en zaligheid van Christus. En dit priesterschap van alle gelovigen wordt vooral in Hand. 2 en in Gal. 3 in het licht gezet.
Toch lijkt me vooral de ondertitel van het opstel van drs. Steenbergen te eenzijdig. De genade is de structuur-bepalende kracht voor het samenleven in de gemeente. Zij is het als roeping, maar geenszins als werkelijkheid nog, buiten de gemeente. Maar wil men voluit over de structuur van de gemeente in het nieuwe testament spreken, dan moet er veel meer gezegd worden. Gal. 3 laat ons zien, hoe mensen deel krijgen aan het heil. Daarbij geldt dat de toegang tot Christus werkelijk voor ieder openstaat, dat de grenzen die onder de wet golden niet meer die betekenis hebben. Alleen uit genade kan een man, een vrouw, een slaaf, een vrije behouden worden en participeren in het Lichaam van Christus. Maar om die genade te laten prediken heeft Christus de ambten ingesteld. Behoren zij niet bij de structuur van de gemeente? God heeft gegeven: sommigen tot dit ambt of dienst, anderen tot een andere dienst of functie. En van die gehele structuur van de gemeente zeggen wij met de belijdenis, dat de kerk geregeerd moet worden naar de geestelijke bestuurswijze die de Here ons in zijn Woord geleerd heeft. Uit Hand. 2 en Gal. 3 kan men het priesterschap van alle gelovigen afleiden. En uit nog wel meer plaatsen in het nieuwe testament. Maar men zal ook andere plaatsen in rekening moeten brengen, waarin een ándere lijn te vinden is. De bijzondere ambten, wanneer ik ze zo mag noemen, komen niet op uit het priesterschap van alle gelovigen. Zij komen van de ándere kant. In een permanent „tegenover" en tegelijk binnen de gemeente zelf geeft de Here gaven, die Hij genomen heeft (Ef. 4) aan de gemeente. Daarom komt men, wil men over de structuur van de gemeente spreken niet alleen uit met Hand. 2 en Gal. 3, ofschoon daar genoeg te lezen valt, dat wij vandaag maar eens samen, met elkaar en zonder groepsvorming van welke kant dan ook, in praktijk moesten brengen.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1984

De Wekker | 8 Pagina's

De Geest schrijft wegen in de tijd (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1984

De Wekker | 8 Pagina's