Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Levensthema

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Levensthema

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders? Lucas 2:49

De tekst boven deze schriftoverdenking is het eerste woord van onze Here Jezus Christus, dat we in het evangelie naar Lucas aantreffen. Vóór dit moment zijn er in dit evangelie allerlei woorden over de Here gezegd. Door de engelen, door Elisabeth en Maria, door Anna en Simeon. Geweldige woorden waren daaronder. Woorden die op een indrukwekkende manier aangaven wie Jezus Christus was en wat Hij op deze aarde zou doen. Denkt u alleen maar eens aan het woord van de engelen in de kerstnacht: U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus de Here, in de stad van David (Lucas 2:11). Woorden die stuk voor stuk op zichzelf al evangelie waren.
Maar hier spreekt Jezus zelf! Voor het eerst in het lucaanse evangelie klinkt hier zijn stem. Op een belangrijk moment. Jezus is hier als twaalfjarige Israëliet voor het eerst in de tempel. Hij staat op een belangrijke breuklijn in zijn leven. Naar joodse begrippen wordt nu zijn kindsheid afgesloten en staat hij als volwassen man temidden van zijn volk Israël. Hij is zoon der wet, gerechtigd om temidden van de anderen in Israël de wetsrol in de synagoge te nemen en te lezen.
En zo zien we Hem hier dan ook: zittend temidden van de leraren van Israël, horend en vragend. In de tempel, waar het hart van de joodse religie klopt. Waar de rollen worden gelezen, bestudeerd en besproken. Hier zijn we in het centrum van het wetsonderricht. Hier zijn horen en vragen (men lette op de volgorde!) de centrale woorden. Hier is Jezus Christus thuis in het huis van zijn Vader en thuis temidden van zijn volk. En allen die Hem zo horend en vragend bezig zien, staan verbaasd over zijn verstand en zijn antwoorden. Aan allen wordt duidelijk dat hier wijsheid, inzicht en genade op bijzondere wijze aanwezig zijn. De Here Jezus Christus temidden van de rabbijnen van Israël thuis bij zijn God en Vader.
Dáár klinkt dit woord. En het is een antwoord. Een antwoord aan zijn moeder Maria. Maria en Jozef hebben op de terugweg uit Jeruzalem naar Galilea plotseling hun kind gemist. En in bezorgdheid zijn ze op zoek gegaan, drie dagen lang. En alle opgekropte spanning en ongerustheid komt er, nu ze Hem in de tempel temidden van de rabbijnen vonden, uit: „Kind, waarom hebt Gij ons dit aangedaan? Zie, uw vader en ik zoeken U met smart!" Op die bezorgde en wat verwijtende vraag is dit woord van Jezus een antwoord.
Een antwoord waarin verwondering doorklinkt. „Wist gij niet. . . ?" U had toch niet behoeven te zoeken? Het moet u toch van meet af aan duidelijk hebben kunnen zijn dat Ik hier was: in de tempel, thuis bij mijn Vader? „Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders?"
Een antwoord dat méér nog klinkt als een levensprogramma. Hier, in het eerste woord dat Lucas in zijn evangelie optekent uit de mond van de Here Jezus Christus, komt het meest centrale van zijn Heiland-zijn tot uiting. En in de tekst krijgt dat centrale een zwaar accent in het woord „moet" („Wist gij niet dat ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders?"). Hier en op vele andere plaatsen in het evangelie naar Lucas (het komt alleen in zijn evangelie al 41 x voor!) drukt dit moeten de wil van God uit, zoals die in leven, sterven en opstanding van de Here Jezus Christus tot uitdrukking komt. De Here Jezus Christus is maar niet een toevallige verschijning. Nee, in Hem komt de genadige heilswil van God tot openbaring. In het moeten ligt zijn levens- en stervensopdracht besloten. Het heil dat in de Here Jezus Christus tot ons komt vloeit voort uit het willen van God. Onder dat moeten staat zijn leven. Niet als een gedwongen, van buiten en boven opgelegde verplichting, maar als een door deze Heiland vrijwillig aanvaarde levens- en stervenstaak (vgl. Lucas 4:43; 13:33; 9:22; 17:25; 24:7 en 26)
Zo aanvaardt Jezus hier op twaalfjarige leeftijd, op de breuklijn van zijn kindschap en volwassen Israëliet-zijn, in het eerste woord dat van Hem wordt opgetekend in het Evangelie zijn levensopdracht. Hij wil niet anders en zal niet anders doen dan thuis zijn bij zijn Vader, leven van Diens wil. Hem dienen. Zijn heil tot stand brengen. Dit woord is niet de idyllische afsluiting van een kinderperiode, het is - gelezen tegen de achtergrond van het gehele evangelie - de aanvaarding van het messiasschap: dit mondt straks uit bij het kruis!
Het is duidelijk dat dit woord van Jezus afstand schept. De tegenstelling tussen de woorden van Maria („Kind" en „uw vader en ik") staan scherp tegenover het woord van Jezus („mijns Vaders"). Deze Heiland kan en mag niet worden vastgehouden in woorden die verwantschap, menselijke verbondenheid, uitdrukken. Maria moet op dit moment - op de breuklijn tussen kindschap en volwassenheid van Jezus - afstand nemen. Deze Jezus is eerst haar Heiland en daarna pas haar kind. Het zwaard waarvan Simeon sprak zet hier reeds in!
Die afstand geldt - zij het op een heel andere manier - ook ons. Ook wij zullen nooit in staat zijn werkelijk te zeggen en te bevatten wie Jezus Christus is, als we dat doen in uitsluitend menselijke categorieën. Wàt we ook van Hem zeggen (een groot profeet, een edel mens, één van de allergrootsten der mensheid), het kan nooit dat unieke, dat onvervangbare weergeven wat Lucas hier uit de mond van Jezus optekent. Werkelijk over Jezus spreken kan slechts in geloof en verwondering. Hem écht belijden kan men slechts als Here en Heiland. Al het andere blijkt tenslotte beneden de maat te zijn! Slechts op de wijze van vraag en antwoord 1 van de Catechismus kan in ons persoonlijk en kerkelijk en theologisch leven op de juiste wijze aan Jezus Christus plaats worden gegeven.
Maria en Jozef hebben het op dit moment niet begrepen (vs. 50). Het enige goede wat Maria doen kon, was deze woorden bewaren in haar hart. Ze droeg ze met zich mee in haar leven als een geheim, dat slechts gaandeweg tot rijping kwam: deze Jezus haar Kind wordt almeer haar Here en Heiland.
Er staan woorden in de Schrift die wij mensen niet (wellicht nooit) in hun volle omvang en geldingskracht kunnen bevatten. Maar wij mogen ze met ons meedragen in ons hart. En gaandeweg wil de Heilige Geest ze tot rijping brengen in ons leven, almeer.
Eén van die woorden is dat eerste woord van de Heiland: Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders?

Rozenburg, G.L. Born

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1985

De Wekker | 8 Pagina's

Levensthema

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1985

De Wekker | 8 Pagina's