Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Evangelische Alliantie (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Evangelische Alliantie (I)

Een van de oudste bewegingen voor eenheid van christenen

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Evangelische Alliantie heeft al heel oude papieren. Zij werd als beweging opgericht in 1846 in Londen in tegenwoordigheid van bijna duizend personen die op de een of andere manier een leidinggevende functie hadden in het kerkelijke leven. En vanaf het begin is er een nauwe relatie geweest tussen de afgescheiden kerken in Nederland en deze beweging. Dat laat zich gemakkelijk verklaren. Een van de oprichters van de Evangelische Alliantie was de bekende leider van de „Afscheiding" in Schotland, de man die op meer dan een terrein zijn sporen verdiend had, Thomas Chalmers. Hij was een kerkelijk leider. Hij was een man van wetenschap, die wat dit betreft een schitterende carrière had kunnen maken, en hij bewoog zich op sociaal gebied als weinigen in zijn dagen. De oorsprongen van de Evangelische Alliantie zijn nauw verweven met de geschiedenis van het gereformeerde protestantisme zoals dit vooral in Engeland gestalte had ontvangen. Nog maar nauwelijks was de Secession in Schotland een feit en was daarmee de Vrije Kerk van Schotland ontstaan, (1843), of men zag zich geplaatst voor de herdenking van de Synode van Westminster.
Terecht kan men zeggen, dat deze herdenking van de laatste grote gereformeerde synodale bijeenkomst in dit jaar 1843 de oorzaak werd tot de uitvoering van de plannen, die geleid hebben tot de oprichting van de Evangelische Alliantie.
Chalmers gaf zijn gedachten over de eenheid van de christenen in een opstel over deze materie. Het laat zich verstaan, dat met de herinnering aan de vers geslagen breuk met de kerk van Schotland nog in het geheugen een kerkelijke hereniging zich moeilijk liet realiseren. Maar dit verhinderde niet om te denken in de richting van een samenwerking op die gebieden waar dit mogelijk was. Chalmers was van oordeel, dat eenheid onder christenen niet noodzakelijk gepaard moest gaan met samensmelting. Zij kan ook tot uiting komen in een eensgezinde samenwerking. Men moet dan natuurlijk wel eensgeestes zijn maar dan is samenwerking niet alleen mogelijk, zij is ook wenselijk.
In 1846 schreef Chalmers, dat de bedoeling van de Evangelische Alliantie niet kon zijn om de eenheid onder christenen te brengen. Die eenheid was er immers al. Maar zij diende om die eenheid openbaar te maken. Chalmers wilde die eenheid ook niet allereerst uitgedrukt zien in een gemeenschappelijke geloofsbelijdenis. Het was voldoende wanneer men elkaar vond op een aantal belangrijke punten.
Toen het er op aankwam die punten vast te stellen, bleken het dezelfde zaken te zijn die in later tijd in de grote beweging van het fundamentalisme een rol zouden spelen.

Overeenkomst in het wezenlijke
De punten die min of meer als basis voor de beweging moesten gelden waren de volgende: 1. de goddelijke ingeving, het gezag en de genoegzaamheid van de Schrift, 2. het recht en de plicht van elke gelovige om zelfstandig te oordelen bij de uitlegging der Schrift, 3. één God, die Zich in drie personen heeft geopenbaard, 4. de menselijke natuur, die geheel verdorven is door de zondeval, 5. de incarnatie van Gods Zoon, zijn verzoeningswerk voor zondaren, zijn tussenkomst als Middelaar en zijn heerschappij, 6. de rechtvaardiging van de zondaar door het geloof alleen, 7. het werk van de Heilige Geest in de bekering en heiliging van de zondaar, 8. de onsterfelijkheid der ziel, de opstanding van het lichaam, het oordeel over het menselijk geslacht door Jezus Christus, de eeuwige gelukzaligheid der rechtvaardigen zowel als de eeuwige straf der goddelozen, 9. de goddelijke instelling van het christelijk ambt en de verplichting om doop en avondmaal te onderhouden.
Deze fundamentele artikelen boden een mogelijkheid voor christenen van verschillende denominaties om aan de beweging mee te doen en haar doelstellingen te verwerkelijken. Ook in Nederland had de beweging bekendheid en er werd in 1867 in ons land een grote internationale conferentie gehouden, die werd bijgewoond door prof. Brummelkamp uit Kampen. Van hem is bekend dat hij een warm voorstander was van de gedachten die in de Evangelische Alliantie werden voorgestaan. Hij bezocht niet alleen de vergaderingen die de Nederlandse afdeling belegde, hij wijdde aan het thema van de Evangelische Alliantie menige oratie.
In zijn persoon werd duidelijk dat de beweging aansluiting zocht en ook vinden kon bij gedachten die in het Nederlandse Réveil leefden. Niet iedereen was het in die dingen met Brummelkamp eens. En de negentiende eeuwse situatie werkte ook hier wel door: er trad een verschil aan het licht tussen hogere en lagere kringen. Men belegde zelfs in 1867 naast de officiële conferentie ook aparte volkssamenkomsten, die moesten dienen „om aan het volk ook iets van de zegening van de conferentie te laten ontvangen". Het lijkt er dus op dat er sprake was van een sociaal verschil, dat aan het licht trad. Maar of daar nu een van de wezenlijke oorzaken ligt van de geringe kracht die de Evangelische Alliantie kon ontplooien is een open vraag. Men heeft Chalmers wel vergeleken met Groen van Prinsterer, met wie hij ook in briefwisseling stond. En mogelijk dat we hier dan toch óók een parallel mogen trekken tussen de Evangelische Alliantie en het Nederlandse Réveil. Het laatste was gericht op de meer aristocratische bovenlaag ofschoon er ook belangrijke figuren uit andere bevolkingsgroepen toe hebben behoord.

Zwakheden
Tot de zwakheden van de Evangelische Alliantie, zoals wij die kennen uit de geschiedenis, behoort vooral het volgende. De kerkvraag werd min of meer op de achtergrond geschoven. De omstandigheden waaronder de Evangelische Alliantie was opgericht, maken dit maar al te verklaarbaar. Maar men kan op de duur de kerkvraag onmogelijk ontwijken. Hier ligt een van de oorzaken, die een grote mate van onzekerheid brachten in de beweging, een onzekerheid, die in Chalmers eigen leven ook tot uitdrukking kwam.
Zelfs in het Nederlandse Réveil was het deze vraag die de houding ten opzichte van de Evangelische Alliantie bepaalde. In 1851 werd in de kring van dit Réveil de vraag besproken of men zich bij de Alliantie had aan te sluiten. Een warm voorstander van aansluiting was Capadose. Hij was en hij voelde zich Hervormd. Maar hij zag de Evangelische Alliantie als een middel om allen die tot het Lichaam van Christus behoren bijeen te brengen als teken van ware katholiciteit. Een man als Da Costa daarentegen voelde er veel meer voor om afgescheidenen en niet-afgescheidenen bij elkaar te brengen. Dit was voor hem de belangrijkste taak, omdat anders de Hervormde Kerk aan de vrijzinnigheid zou worden prijsgegeven en de Afgescheidenen aan dweperij, zoals hij het noemde. De kerkvraag bleek dus van meetaf een zeer moeilijke kwestie te zijn. Dit geschil in de kring van het Réveil betekende geen afstand, want in hetzelfde jaar waarin de genoemde discussie plaats vond sloot men zich toch officieel bij de Evangelische Alliantie aan en Brummelkamp heeft zoals we reeds zagen, een werkzaam aandeel gehad in de Nederlandse activiteiten van de beweging.
Een andere zwakke plaats in de beweging, zoals deze zich in de geschiedenis voordeed, was een zaak, die samenhing met het karakter van de Alliantie juist als Réveilbeweging. Iemand die de geschiedenis van de Réveilbeweging uit de vorige eeuw beschreef wees op een gevaar, dat zich altijd weer voordoet in de negentiende eeuw.
Emanuel Hirsch schreef als volgt: „Daaruit (nl. uit de gang van zaken in de negentiende eeuw) laat zich een wet afleiden die zich altijd in de negentiende eeuw voordoet: de opwekkingsbeweging is niet in staat, om een kerk te vormen die het gehele volk omvat en die het openbare leven beïnvloedt. Daarom mag zij temidden van een volkskerk of landskerk niets anders willen zijn dan een element dat tot leven wil brengen, terwijl het anderen naast zich erkent. Wanneer zij tracht méér te zijn, dan wordt zij tot een partij die binnen volk of kerk tot heerschappij tracht te komen en daardoor zal zij splitsend werken".
Ik geloof niet dat men dit zo kan zeggen als Hirsch het doet. Maar een element van waarheid zit er in. En wellicht is dit een van de oorzaken geworden waardoor de kracht van de Evangelische Beweging werd gebroken.
De Nederlandse afdeling werd in 1948 opgeheven. Wat er over bleef werd ondergebracht bij de Oecumenische Raad in Nederland. Maar deze ondergang was niet definitief. Nog niet zo vreselijk lang geleden werd in Nederland opnieuw een afdeling van de Alliantie in leven geroepen. En zij heeft zich niet onbetuigd gelaten. Maar daarover een volgende keer, D.V.

W. van 't S.

P.S. Belangrijke gegevens voor het bovenstaande werden ontleend aan de dissertatie van dr. J de Bruijn: Thomas Chalmers en zijn kerkelijk streven, Nijkerk 1954.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1985

De Wekker | 8 Pagina's

De Evangelische Alliantie (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1985

De Wekker | 8 Pagina's