Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Koningen van Juda (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Koningen van Juda (I)

Rehabeam

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En hij deed dat kwaad was, dewijl hij zijn hart niet richtte om de Heere te zoeken." 2 Kron. 12:14

Het zou niet zo vreemd zijn, wanneer de typering van het leven van de eerste koning van het tweestammenrijk Juda, zoals de Heilige Geest die geeft in het vers dat boven deze meditatie staat, ons overvalt en tegenvalt. Want laat het dan waar zijn, dat Rehabeam niet in de schaduw kan staan van zijn grootvader David en zijn vader Salomo, wanneer we hem vergelijken met zijn tijdgenoot en collega in het Noordelijke rijk van Israël, dan valt die vergelijking in onze ogen stellig ten gunste van Rehabeam uit. Terwijl Jerobeam de kalverendienst in Dan en Bethel instelt en het volk voorgaat in een eigenwillige godsdienst die er op gericht is de mensen uit het Huis des Heeren in Jeruzalem weg te houden, is Rehabeam bezig het rijk van Juda te versterken en gaat hij het volk voor in een regelmatige gang naar de tempel. Hij gehoorzaamt het bevel van de Heere, dat tot hem komt bij monde van de profeet. Hij wandelt in de weg van David, de man naar Gods hart. Hij handelt naar de beginselen van Salomo, die hem in zijn goede dagen geleerd heeft dat de vreze des Heeren het beginsel der wijsheid is en dat de zegen des Heeren rijk maakt. Kortom, hij gaat zijn volk voor in een leven naar Gods wet. De eerste drie jaren van zijn regering zijn bijzonder goede en gezegende jaren.
Dat blijft niet onopgemerkt. Na de scheuring zijn er in het tienstammenrijk nog velen overgebleven die de Heere vrezen. Zij voelen zich onder Jerobeams bewind niet thuis. En als ze dan horen van de gang van zaken in Jeruzalem, dan verhuizen ze naar Juda. Daar kunnen ze de Heere dienen naar de begeerte van hun hart. Gods volk voelt zich thuis bij Rehabeam. En dat is geen slecht teken. Het is immers dat volk, dat graag een vriend en metgezel is van allen, die Gods Naam ootmoedig vrezen. Díe mensen hebben er stamverband, huis en akker voor over, om te leven onder de regering van Rehabeam. Zij zeggen: liever aan de drempel van het huis van mijn God, dan lang te wonen in de tenten der goddeloosheid. Dat is een compliment voor Rehabeam.
En tóch: „Hij deed dat kwaad was". En waarom? Omdat zijn hart er niet op gericht was om de Heere te zoeken. De Heere, Die het hart kent, oordeelt: er is bij Rehabeam wel een gedaante van godzaligheid; het lijkt van buiten wel wat. Maar het hart ontbreekt eraan. Het is een zaak van de buitenkant.
Weet u wat het is? Toen Rehabeam begon, verkeerde hij in een moeilijke situatie. Het is nogal wat, wanneer je van de ene op de andere dag driekwart van je rijk kwijtraakt. En Rehabeam wist heel goed, waar een mens in nood het zoeken moet. Had zijn vader hem niet geleerd: „Ken Hem in al uw wegen, en Hij zal uw paden recht maken"? En had zijn grootvader niet gezongen van de zaligheid van de mens, die op de Heere vertrouwt? Niet voor niets leest u in hoofdstuk II, dat ze wandelden in de wegen van David en van Salomo. Het was niet de weg van de Heere en niet de weg van Rehabeam zelf. Het was de weg van het voorgeslacht. Maar het was traditie, geen zaak van een persoonlijke begeerte om in die weg te gaan. Het was hem voorgehouden, en hij deed het na, maar het was geen zaak van zijn hart. Het was niet zijn hart, dat van Godswege zei: Zoek Gods aangezicht. Het was geen levenskeuze geworden: „U zoekt mijn hart, mijn oog blijft op U staren".
We krijgen de indruk, dat Rehabeam geen zelfstandige persoonlijkheid is geweest. Hij liet zich door anderen leiden. Misschien dat de nadrukkelijke vermelding van de naam en afkomst van zijn moeder in dit verband betekenis heeft. Zij was een Ammonietische, zo deelt de Kroniekschrijver aan het eind, en de schrijver van 1 Koningen zelfs aan het begin èn aan het eind van de geschiedenis van Rehabeam mee. Een Ammonietische: een afstammeling van de dochter van Lot, die wel met haar vader meeging uit Sodom, maar ondertussen het leven van Sodom meedroeg in haar hart.
Rehabeam stond niet afwijzend tegenover de Heere en niet onverschillig tegenover Zijn dienst. Maar zijn hart ging niet echt naar de Heere uit. Het was hem niet om de Heere Zelf te doen.
Daarom kunnen we lezen, dat hij de wet des Heeren verliet, toen hij sterk geworden was. Het was hem niet te doen om de God van de wet, maar alleen om Zijn zegen.
Daarom lezen we wel van verootmoediging, wanneer de Heere hem straft, waarbij het misschien niet zonder betekenis is, dat de vorsten in die verootmoediging voorop gaan: Rehabeam doet met hen mee. Maar we lezen niet van bekering tot de Heere. De terugkeer naar de Heere ontbreekt, die kenmerkend is voor de hartelijke droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt. Daarom lezen we dit oordeel: kwaad. Het hart ontbreekt. Rehabeam doet met zijn leven, wat hij gedaan heeft met de schilden, die Salomo gemaakt had. Toen Sisak van Egypte de gouden schilden van Salomo had meegenomen, maakte hij koperen schilden, om de schijn toch op te houden. En op een afstand leek het echt, maar het was surrogaat.
Je kunt koper voor goud proberen uit te geven, maar in het oordeelsvuur, waaruit het goud glanzend te voorschijn komt, smelt het koper weg.
Een ontdekkende boodschap. We kunnen de wegen van de Heere bewandelen zonder dat we hartsvernieuwende genade ontvingen. En dat is niet waardeloos. Het brengt zegen mee, dat zien we bij Rehabeam. Maar het is onvoldoende tot zaligheid. Met een godsdienstig leven, dat buiten het hart omgaat, kunnen we leven en zelfs sterven in het aardse Jeruzalem, maar ontvangen we geen plaats in het nieuw Jeruzalem.
Waar gaat uw hart naar uit?
U zegt: Ik kan mezelf toch geen nieuw hart geven. Dat is ook zo. Maar - zeggen de Kanttekeningen - daarom moeten we het nog wel zoeken en zijn we schuldig als we het niet doen.
Maar als dat uw nood is: moeten en niet kunnen, dan is er uitzicht. De mislukte koning Rehabeam roept immers om en wijst heen naar de grote Koning, Die Davids troon beklom. En Hij, de Heere Jezus Christus, heeft door Zijn dood en bloedstorting de levendmakende en eeuwige Geest verworven, Die ons doet zoeken de dingen die Boven zijn. Die Geest opent harten voor het Woord, richt ze op het zoeken van de Heere, doet ze naar Hem vragen.
En weet u waar het goud des geloofs nu schittert? Het glanst daar waar een mens niet tevreden is met wat uiterlijke godsdienst en vertrouwt op eigen inzicht, maar, pleitend op het bloed van Koning Jezus en smekend om de Geest van Koning Jezus, de Heere zoekt, en bidt vanuit de nood van zijn gedeelde hart: „Doorgrond me en ken mijn hart, o Heer".

Urk, J. Westerink

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1985

De Wekker | 8 Pagina's

Koningen van Juda (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1985

De Wekker | 8 Pagina's