Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Oproep tot onderling gesprek (II) (Uit liefde tot Christus en zijn gemeente V)

Bekijk het origineel

Oproep tot onderling gesprek (II) (Uit liefde tot Christus en zijn gemeente V)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De laatste maal sprak ik over vier vragencomplexen die voor ons liggen, wanneer we ons bezinnen op de vragen waarmee wij vandaag worden geconfronteerd.
Het eerste is dat rondom de Schrift: verstaan wij de Schrift op een andere wijze dan onze ouders?
Het tweede is dat van de kerk. Wij krijgen vragen toegespeeld uit de samenleving, die ons als kerken verdeeld dreigen te maken. Wat is in verband daarmee de kerk, hoe heeft zij te reageren en wat dient haar houding te zijn ten opzichte van tal van kwesties?
Het derde complex van vragen raakt het diepste geheim van de kerk, haar anders zijn in de wereld. We kunnen dit met één woord vangen als de vraag naar de betekenis van de genade. En het laatste punt, dat voor ons in het huidige tijdsgewricht van de grootste betekenis is, is dat van de ervaring. Ik bedoel daarmee de vraag hoe we de dingen meemaken in de wereld waarin wij vandaag staan.
Over de kerk hebben we reeds het een en ander gezegd. Ik kom er straks nog op terug. Nu eerst iets over datgene wat het diepste geheim is van de kerk. Het is de genade. Wie het laatste woord over de genade wil spreken, komt bij Gods verkiezing, of liever hij mag komen bij de verkiezende God zelf. De Reformatie was in zekere zin een hernieuwde ontdekking van deze verkiezende genade van God. Natuurlijk kan men de nadruk leggen op het sola fide, alléén door het geloof.
Daarin is inderdaad een wezenlijke kant van de Reformatie aangeduid. Maar wanneer we vragen: vanwaar komt dit geloof, dan komen we terecht bij het werk van de Geest. Hij werkt het in onze harten. En wanneer we nog verder vragen, naar de laatste motivatie achter dit werk van de Geest, dan komen we langs het kruis van Christus terecht bij Gods verkiezende genade in Christus.
Genade is er in veelsoortigheid van kleuren. Er is immers menigerlei genade. Zij is er in de manier waarop God zondaren trekt. Maar zij is er ook in de troost van de Geest. Zij is er in de vergeving der zonden. Zij is er niet minder in de vernieuwing van het leven. Zij is er in een blik, die wij mogen hebben op een verzoend verleden. Zij is er eveneens in de verwachting van de toekomende eeuw. Maar hoe de genade ook gekleurd mag zijn, altijd is het verkiezende genade.
En het allerlaatste woord dat hier gesproken moet worden is het woord, dat onze vragen verplaatst naar God zelf, naar zijn, welbehagen. Daarachter laat zich niet meer terug vragen. Hier houden alle vragen op. Hier begint de aanbidding. Van die genade leeft de kerk en van geen andere.
Nu is de verkiezing Gods altijd een omstreden zaak geweest in de geschiedenis van de kerk. Israël heeft zijn eigen positie als verkoren volk willen inruilen voor een geassimileerd bestaan met de andere volken. De kerk heeft haar verkiezing tot heil én tot dienst prijs willen geven voor wat de wereld te bieden had. De belijdenis van Gods verkiezende genade behoort gedurende de gehele kerkgeschiedenis tot de meest omstreden zaken. Op dit punt gingen Reformatie en humanisme uit elkaar. In Dordt 1618/19 weken de wegen van Remonstranten en Contra-Remonstranten. In de Afscheiding ging het ten diepste om deze belijdenis. En wat de kerken in Nederland verdeelt, is voor een niet gering deel te herleiden tot de vragen met betrekking tot deze belijdenis.
Wie in het wonder van de verkiezing het hart van de kerk ziet, geeft aan die kerk een andere plaats in de wereld, dan wie die belijdenis uit het oog verliest. Ik druk me verkeerd uit. We geven met de belijdenis van de verkiezing aan de kerk geen plaats in de wereld, maar wij belijden dat zij uit de wereld is geroepen. Zij is er uit geroepen, er uit getrokken, er uit verkoren. Daarom is met de belijdenis van de verkiezing een beslissend woord gesproken omtrent de plaats van de kerk ten opzichte van de wereld.
Geheel ánders wordt de zaak, wanneer, zoals in de nieuwere theologie geschiedt, de verkiezing eigenlijk wordt losgelaten en in plaats daarvan de gedachte wordt gevoed van een soort algemene genade, die door het kruis van Christus voor heel de wereld geldt, ongeacht de vraag of men in geloof en bekering die genade aanvaardt en er door genade uit leeft. Ik meen, dat dit een van de grote verzoekingen is, waaraan we zijn blootgesteld sinds in de theologie de belijdenis van de verkiezing is omgebouwd tot een idee van de algemeengeldigheid van de genade. De naam van Karl Barth is voorgoed aan deze transformatie verbonden. Men kan de idee reeds vinden in de geschriften van de oude dopers, die over verkiezing niet wilden spreken, van een wérkelijke rechtvaardiging door het geloof niet wilden horen en die in een zeer algemene zin spraken over de „rechtvaardiging van Christus". Een vorm was het van algemene verzoening. We kunnen deze gedachten vandaag overal horen. In feite is daarmee het genadige onderscheid tussen de kerk en de wereld weggenomen. Men kan de grote verhalen houden en horen over de taak van de kerk in de wereld, maar de kerk heeft haar diepste geheim verloren. Wat kan zij dan voor nieuws brengen? Wanneer déze van haar levenswortel vervreemde kerk een woord in de wereld wil spreken zal de wereld er alleen maar om lachen. In het beste geval zal de wereld proberen de kerk voor haar karretje te spannen. Voorzover haar dit gelukt zal ze de kerk prijzen. Maar wanneer de laatste haar roeping verstaat door een prediking te laten horen dat alle vlees gras is, en dat het eerste wat wij behoeven bekering is, dan is het spoedig gedaan. Toch is deze prediking de opdracht van de kerk met betrekking tot de wereld: prediking van bekering en genade. De wereld heeft daaraan behoefte ofschoon ze er allerminst op zit te wachten. Maar is het met de kerkmens anders? Ook daar is deze prediking allernoodzakelijkst, om geen andere reden dan die van Gods verkiezende genade. Zó wordt de kerk apart gezet in de wereld.
Het moet nu ook duidelijk kunnen worden, dat een christen in deze wereld een totaal andere ervaring opdoet dan de wereld. Hij staat in deze wereld, wanneer dit tenminste niet te krachtig is uitgedrukt. Of een vreemdeling hier beneden altijd zo'n krachtige houding aanneemt willen we nu buiten bespreking laten. Hij bevindt zich in ieder geval in deze wereld. En het is duidelijk, dat hij ook niet uit deze wereld kan weggaan. Toch is hij er anders, dan een wereldling. Hij heeft weet van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Dat betekent dat hij allerlei ervaringen gemeen heeft met zijn mede tijd- en natuurgenoten, om die ouderwetse uitdrukking nog eens te gebruiken. Hij kent angsten en benauwdheden, die aan de gehele schepselmatige wereld eigen zijn. Hij weet van droefheid en teleurstelling. Hij kan het soms zelfs ontstellend zwaar hebben met de dingen en de toestanden om hem heen. Hij kan zijn medeschepselen in hun ervaringen wel begrijpen en volgen. Maar omdat hij weet heeft van genade en ontferming, al was het alleen maar in het zoeken en het zich uitstrekken ernaar, verandert zijn ervaring ook glansrijk. Ook in dit opzicht geldt van de christen: hij is geheel ánders. Hij heeft Christus leren kennen. In zijn ervaring is iets van de eeuwigheid, van de eeuwige vreugde, van blijde hoop, als het moet door de tranen heen. Zijn ervaring is gekleurd door de bevinding der heiligen. Wanneer we deze bijzonderheid van de christelijke ervaring kwijt raken blijft er een algemeen-religieuze ervaring over, die niet gevoed wordt uit het geheim der genade, die niet haar bron vindt in het Woord Gods, en die geen klankbord vindt in de gemeenschap der heiligen.
Men spreekt dan over het Woord, maar het is niet meer normatief.
Men spreekt dan over genade (indien men het woord nog noemt), maar zij is zo algemeen geworden, dat er niets bijzonders meer uit geboren wordt. En de christelijke ervaring is zó verdund, dat zij weinig verschilt van religieus humanisme. Heeft het zin om binnen dit klimaat nog over de kerk te spreken? Is het een wonder dat het met de kerken niet zo goed gaat? Dat we nauwelijks meer weten wat een kerk is? Dat de interesse voor de kerk minimaal schijnt? Dat de onderlinge verbondenheid op geen enkel punt meer blijkt? Dat de verwarring overheerst?
Is het een wonder dat in deze algemene verwarring wij geen raad weten met de vragen, die vanuit de samenleving op ons af komen. Het is alsof voor een deel de verwarring die in onze wereld heerst zich heeft meegedeeld aan de kerk. Zij zou geen vat op ons hebben, wanneer wij werkelijk kerk konden zijn: kerk van het Woord! Kerk uit genade! Kerk in de ervaring óók van de vreze des Heren.
Ik weet, dat het een moeilijk vraagstuk is. In voorbije jaren kon ik meer idealisme voeden met betrekking tot het kerkelijke leven. En een mens zou geneigd zijn om zijn belijdenis aan te passen aan de werkelijkheid. Maar is dan niet alles verloren? Om de kérk gaat het in Nederland.
Men zou ook geneigd zijn om de zaak om te keren: om het Woord, om de genade, om de bevinding gaat het. Zeker, ook dat zijn de zaken waarop het aankomt. Maar wie dit alles zou willen losmaken van de kerk en het kerkelijke vraagstuk bedriegt zichzelf. Aan de kerk zijn de woorden Gods toevertrouwd. De kerk mag de menigerlei genade bedienen. En de kerk weet van een ervaring, waarin de belofte schuilt van de toekomende eeuw. Daarom doen wij niet recht, wanneer we ons niet bekeren tot een werkelijk kerk-zijn vandaag. Dat betekent, dat vele problemen die er zijn, slechts gezamenlijk kunnen worden aangevat, en niet slechts door één kerk, of één classis, of één synode.
En het zal ook betekenen, dat al onze middelen lapmiddelen zullen blijken te zijn, wanneer we niet uit alle macht, op goede grond, naar Schrift en belijdenis de eigenlijke nood van kerkelijk Nederland te lijf gaan: die van de kerkelijke verdeeldheid van allen die naar Schrift en belijdenis bijeen behoren. Ongehoorzaamheid op dit punt moet zich over de gehele linie van het christenleven wreken.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1985

De Wekker | 8 Pagina's

Oproep tot onderling gesprek (II) (Uit liefde tot Christus en zijn gemeente V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1985

De Wekker | 8 Pagina's