Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kuyper over de Christelijke Gereformeerde Kerk (II)

Bekijk het origineel

Kuyper over de Christelijke Gereformeerde Kerk (II)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is bekend dat Kuyper niet altijd even positief over de Christelijke Gereformeerde Kerk heeft gedacht. Zijn rijke verbeelding gaf hem allerlei vergelijkingen in, die lang niet altijd even vleiend genoemd kunnen worden. Ds. Jongeleen vermeldt in zijn boek over de kerkgeschiedenis (Hoofdzaken uit de Geschiedenis der Gereformeerde Kerken in Nederland van 1795 tot heden. Huizen z.j., blz. 135) een aantal van deze uitdrukkingen: de Chr. Geref. Kerk had zich afgescheiden van de kerk en een tent opgeslagen buiten het vaderlijk erf. Men had de druiven geplukt toen ze nog niet rijp waren. De kerk was een collegialistisch genootschap geworden en veel van haar leraars waren met de ethishe zuurdesem doortrokken. Zij was een „provisorium", een inrichting die alle trekken van voorlopigheid vertoonde. Maar de uitdrukking, die wel het zwaarst aankwam was, dat de Chr. Geref. Kerk krank in de levenswortel was. Deze aanduiding is welhaast een gevleugeld woord geworden, dat men in de literatuur van Chr. Geref. zijde vrijwel altijd weer tegenkomt. Krank in de levenswortel. Wat bedoelde Kuyper met deze kenschetsing? Waarom voelden de Chr. Gereformeerden zich tot op het bot gestoken? En wat hebben wij vandaag er over te denken en te zeggen?

Kuypers bedoeling
Laten we eerst vaststellen, dat Kuyper stellig de uitdrukking gehanteerd heeft. In De Reformatie (XIII, No. 38, blz. 304v.) schreef E.D. Kraan indertijd een uitvoerig artikel, waarin hij probeerde aan te tonen, dat Kuyper de term niet gehanteerd had; dat van Christelijk Gereformeerde zijde de term hem min of meer in de mond gelegd was (nl. door prof. Wielenga) en dat Kuyper, die woorden vervolgens meende gesproken te hebben, omdat hij „toen anderen hem dit telkens voorhielden, ook zelf meende, dit geschreven te hebben". Kuyper citeerde uit het hoofd, en hij nam terug, wat hij nooit zo bedoeld had te zeggen.
We vinden dit een al te vlotte, maar ook een al te onwaarschijnlijke oplossing. Ik kan me heel moeilijk indenken, dat Kuyper iets terug nam, wat hij niet had gezegd: zo slecht was zijn geheugen helemaal niet. Intussen mogen we in zeker opzicht dr. Kraan dankbaar zijn voor zijn onderzoek indertijd. Hij bracht een aantal plaatsen bijeen waar Kuyper, sprekende over de Chr. Geref. Kerk de aanduiding van „gebreken in den wortel van het leven" bezigde.
Op 7 december 1877 schreef Kuyper dat de Hervormde Kerk met de kerkelijke ellende aan het uiterste was gekomen. Daarin had hij wel gelijk. Maar over de Chr. Geref. Kerk oordeelde hij niet onverdeeld gunstig: hij klaagde erover, dat daarin een afdoende waarborg tegen het weer insluipen van gelijksoortige ellende werd gemist. Er was voor haar alle reden om op haar hoede te zijn.
Vanzelf moet men dit toestemmen. Van iedere kerk geldt, ook al is haar leven nog zo krachtig: wie staat zie toe dat hij niet valle. Maar Kuyper had iets speciaals op het oog, dat hem op 4 januari 1878 de uitdrukking: gebreken in de wortel van het leven uit de pen deed vloeien.
De grote vraag die Kuyper stelde was: „Voldoet de Christelijke Gereformeerde Kerk wel aan den eisch der Gereformeerde beginselen op het stuk van haar belijdenis?"
Op drie punten stelde Kuyper de Chr. Geref. Kerk met het oog op haar belijdenis in gebreke. Het eerste punt was dat van de theoretische handhaving van het onverkorte art. 36 van de N.G.B., terwijl de Chr. Geref. Kerk zich praktisch van de staat had vrijgemaakt. Nu zij zich een vrije kerk noemde, had men op dit punt de belijdenis moeten aanpassen. Men kon en mocht niet zeggen, dat het buiten gebruik stellen van art. 36, of althans van een deel daarvan, slechts een klein onderdeel gold. Ook in het kleine moest men de wacht aan de poort betrekken.
Vervolgens hadden de Chr. Gereformeerden de belijdenis moeten uitbreiden. Men kon en mocht zich niet zonder meer op 1618/19 beroepen. Daarvoor was - zo rekende Kuyper voor - veel te veel gepasseerd. Het Coccejanisme, het rationalisme, maar ook het Labadisme hadden, met andere stromingen te veel invloed gehad. Men kon niet in 1830 doen alsof er sinds Dordt niets meer gebeurd was. En op het punt van verbond, mystiek en kerkelijke eenheid had men toch op z'n minst wel aan uitbreiding van de belijdenis mogen denken.
Het derde bezwaar van Kuyper in dit verband gold het gebrek aan confessionele activiteit ten aanzien van nieuwere ontwikkelingen. De kerken hadden zich confessioneel moeten verantwoorden tegen de dwalingen van eigen eeuw. En deze drie punten betroffen voor Kuyper niet een toevallig verzuim. Hij tekende een gebrek in de levenswortel, dat diende uitgesneden te worden, zou er althans „afdoende waarborg voor de toekomst bestaan".

Kuypers „correctie"
In de Heraut van 18 april 1880 (No. 123) nam Kuyper de uitdrukking terug: „Nu herinnert men zich, dat de Christelijke Gereformeerde Kerk het ergst opschrok bij de opmerking, dat ze 'krank was in haar levenswortel'. . . Oordeelt men nu, dat dit te sterk is. . . wel nu, dan nemen we die klanken en woorden, zonder ons een oogenblik te bedenken, terstond van uit het oog der broederen weg, en verzoeken hun dringend toch wel te willen inzien, dat de zaak, die het hier geldt, veel, veel te ernstig is, om langer een redetwist te gaan houden over woorden".
Wat is de zaak, die blijft liggen, ook wanneer Kuyper de woorden die „in de tijden der verbittering" geschreven werden, terugneemt? Kuyper heeft op niets meer of minder het oog, dan op de revisie van de belijdenis. Hij omschrijft die zaak ook als het toelaten „van een leerontwikkeling ook in de officiële belijdenis". Geen van de grote wereldkerken heeft het ooit aangedurfd om een revisie van de belijdenis toe te passen. Kuyper oordeelt dat alleen de Gereformeerde Kerk dat machtige denkbeeld heeft aangedurfd: Revisie van de Confessie dient beslist Gereformeerd te heten.
Het kan uit het bovenstaande duidelijk zijn wat Kuyper bedoelde, toen hij de Chr. Geref. Kerk tekende als een kerk, die een gebrek in de levenswortel vertoonde. Ook toen hij de woorden „krank in de levenswortel" terugnam, bleef de zaak liggen: de Chr. Geref. Kerk had zich niet in haar confessie bevrijd van een vreemde binding aan de staat. Zij had verzuimd om de na-Dordtse ontwikkeling confessioneel te verwerken. Zij had ook nagelaten om zich met een frisse, nieuwe belijdenis te keren tegen de dwalingen van de eigen tijd. Kortom, zij had het puur-gereformeerde beginsel van revisie der belijdenis laten liggen, en daarmee had zij niet die waarborgen aangebracht, die haar de weg naar de toekomst met zekerheid openden.
Wij moeten vaststellen, dat Kuyper de woorden terugnam (18 april 1880). Maar tegelijk, dat hij de zaak, die hij met de woorden had bedoeld, duidelijker dan tevoren omschreef. We stellen ook vast, dat Kuyper in 1880 schreef, dat het moest komen tot eenheid van alle gereformeerden: „Ieder kind van God, en al het volk beseft, dat we dan eerst het ideaal onzes harten, dan eerst onze echte, wezenlijke Gereformeerde Kerk weer terug zullen hebben, als allen, die door genade in eenzelfde heilig geloof staan, ook weer als zonen van hetzelfde huis saâm zullen wonen": „Het halve lichaam is het lichaam nooit". Niet eerst in 1886 en daarna, maar in 1880 wijst Kuyper op de noodzaak tot eenheid van alle gereformeerden. En in dit verband nam hij de fel omstreden woorden terug. Er zouden overigens later nóg wel weer harde woorden vallen. Maar de zaak die hij bedoelde bleef liggen: uitbreiding, revisie, bijstelling van de belijdenis is - zo meent Kuyper - typisch gereformeerd. Waren de Chr. Gereformeerden die mening ook toegedaan? Kan een kerk in de negentiende, in de twintigste eeuw, op de drempel naar de één-en-twintigste, volstaan met een belijdenis uit de zestiende eeuw? Revisie, uitbreiding, doelgerichte vernieuwing: is ' t idee zo vreemd?

Afwijzende reactie
Van de kant van de Chr. Geref. Kerk werden ook nadat Kuyper zijn woorden had teruggenomen geen blijde reacties vernomen. Van die zijde maakte menigeen zich op om de kwestie van de belijdenis te bespreken. Vooral art. 36 N.G.B, kwam daarbij aan de orde. S. van Velzen nam het in een brief aan dr. A. Kuyper op voor de zinsnede van art. 36: men moest niet alleen de geschiedenis laten spreken en men moest ook niet slechts in de geest van de tijd „waarin de opsteller leefde" het artikel verklaren. Men diende godsdienst en geloof niet te verwarren. De overheid had te maken met de „uitgebreidheid", niet met de „geestelijkheid" van de wet. De taak van de overheid zag Van Velzen niet in democratische zin, maar in theocratische zin. Kuyper mikte op de democratie. Van Velzen kende aan de overheid het recht en de plicht toe om de ware religie te beschermen en te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst.
Van Velzen was niet de enige, die zo sprak en schreef. Hij vertolkte het gevoelen van allen, die zich nog maar al te goed konden herinneren de smeekschriften aan de koning gedaan. De Afscheiding was juist in haar nimmer aflatende beroep op de overheid op haar manier getrouw gebleven aan de overheid. Zij had niet in dezelfde zin als Kuyper de democratie aanvaard. Daarom kon zij ook niet, evenals Kuyper, een pleit voeren voor de scheiding van kerk en staat. In dit opzicht waren de afgescheidenen niet zo modern als Kuyper.
Ook die andere ideeën, omtrent revisie, uitbreiding en aanvulling van de belijdenis stemde men niet toe. De Confessie is er niet om de ontwikkelingen in kerk, staat, maatschappij en theologie bij te houden. Dat zou voeren tot een confessionele verbreding, die het belijden en de belijdenis van haar kracht zou beroven.
Bovendien, hadden de afgescheidenen voor zulke theoretische verhandelingen geen tijd gehad. Zij leefden uit en naar de confessie. Wat sprak men dan van revisies en ampliatie, zoals Kuyper het zo fraai wist te formuleren! Leven uit het hart van de zaak, dit was het wat de Chr. Geref. Kerk voorstond. En daarom voelde men, ook toen de woorden waren teruggenomen, zich niet zo plezierig toen de zaak bleef liggen. De geschiedenis heeft de Chr. Geref. Kerk gelijk gegeven. Men moet heel wat weten voordat men op een overtuigende wijze kan komen tot revisie, uitbreiding etc. We kennen concepten van nieuw belijden voldoende om te zeggen, dat we ons er beter niet aan wagen. Laten wij het ook niet trachten. Voorshands hebben wij genoeg aan de opdracht om te blijven bij hetgeen wij beleden hebben. Wie het hart daarvan voelt kloppen in het zijne is gezond. Wanneer wij dit allen voor staan in deze tijd zal men niet van een „gebrek in de wortel van het leven der kerk" kunnen spreken.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1986

De Wekker | 8 Pagina's

Kuyper over de Christelijke Gereformeerde Kerk (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1986

De Wekker | 8 Pagina's