Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het functioneren van het toezicht op de prediking (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het functioneren van het toezicht op de prediking (III)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

7. De rechterhand der gemeenschap blijve zinvol
Het geven van de hand door de ouderling van dienst aan de predikant voor en na de preek mag geen loos gebaar zijn. De gemeente moet kunnen beamen dat de prediking is wat zij moet zijn. Iedere ouderling is op gezette tijden geroepen de predikant voor te gaan naar de kansel en hem zowel voor als na de preek de hand te reiken.
Deze handdruk voor het oog van de gehele gemeente spreekt van de saamhorigheid en de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van kerkeraad en predikant voor deze centrale zaak in het leven van de gemeente. Nu is de handdruk snel gegeven. Dit gebruik is echter karakteristiek voor een vér-reikende zaak; de betrokkenheid van de ouderlingen bij de verkondiging. Daarom zal er in een gezond kerkelijk leven terzake van de prediking altijd gevonden moeten worden het meeleven, meedenken en meespreken van de zijde van de ouderlingen, in en buiten de vergaderingen van de kerkeraad.
In vele kerken, met name in het buitenland, kent men het gebruik van het geleiden van de voorganger naar de kansel, met de handdruk, niet. Hier en daar heeft men er mee gebroken, omdat men vindt dat het toezicht een zaak van heel de kerkeraad is.
In onze kerk houdt men graag vast aan deze kerkelijke traditie. Als rechterhand der gemeenschap is zij zeker zinvol. Men zorge ook dat zij zinvol zij. Dr. Ph.J. Huijser zegt in zijn boek „de ouderling en de prediking", dat het bij het geven van de handdruk niet gaat over die ene preek, maar over de gemeenschappelijke grondslag waarop de ouderlingen met de predikant staan. Met elkaar hebben zij het ene doel: de opbouw van Christus' gemeente door het Woord van God en door de Heilige Geest.
Daarin zijn de ambtsdragers één.

8. Toezicht uitoefenen worde geen heersen
In de kerk des Heeren zijn geen heersers. Wij zijn allen geroepen om te dienen. Wij mogen werken aan de opbouw van de gemeente en zijn daarbij geheel afhankelijk van 's Heeren Geest.
De ouderling zal zich voortdurend hebben af te vragen wat voor de gemeente nodig is en wat in verband daarmee de prediking biedt. Het is een ernstig tekort, wanneer de prediking niet op ongedwongen en broederlijke wijze ter sprake gebracht zou kunnen worden. Het omgaan met elkaar moet niet gestoord worden door het altijd beter weten van de predikant of door heerszuchtig optreden van de ouderling. Zonder overleg kunnen wij niet goed dienen en naar onze verantwoordelijkheid handelen.
Voor de predikant is het beslist een verrijking van zijn leven, wanneer hij werkt temidden van ambtsbroeders, die zich echt verantwoordelijk weten voor hun taak. Niets ontmoedigt meer dan het besef dat je er eigenlijk alleen voor staat. Je kunt beter kritiek hebben dan nooit iets horen. Het verstaan van elkaar en een goede onderlinge samenwerking in de dienst van de Heere zijn enorm stimulerend voor de altijd doorgaande preekarbeid.
Er moet een sfeer van vertrouwen zijn. Daarmee bereik je het meeste. Je moet het hart voor elkaar openen, begrip tonen, uitleg vragen. In persoonlijk contact kom je verder dan in officieel vergaderen, hoewel samenspreken in goede harmonie veel betekent. Dan kun je ook zeggen wat je bezwaart of niet begrijpt.
Een kerkeraad kan een van de oudere ouderlingen, of een ouderling met veel ervaring aanwijzen om de jonge predikant te begeleiden. Dat gebeurt ook wel op verzoek van de predikant zelf. Het lijkt mij bijzonder waardevol. Het betekent niet dat die ene ouderling alle toezicht naar zich toetrekt. Neen, ieder behoudt eigen verantwoordelijkheid. Maar op deze manier krijgt men een beter functioneren. En het komt de predikant en dus ook de gemeente ten goede.
Zelf heb ik een tijd gehad, dat twee van de ouderlingen mij wekelijks bezochten. De een in het begin van de week, de ander aan het eind van de week. Heel ongedwongen en dan werd er heel wat doorgesproken. Ga je als predikant mee op huisbezoek, dan is er vanzelfsprekend regelmatig contact met de ouderlingen.
Het langs elkaar heenleven is iets vreselijks. Er ontstaat ontevredenheid; verwijdering. Kwesties worden niet uit de weg geruimd. Men gaat er naar verlangen dat de predikant weggaat en hij verlangt er naar weg te komen. Intussen verandert er veel in de gemeente, maar niet ten goede. Naarmate het aantal predikanten groeit, zal men langer in een gemeente staan. Het kan zelfs gebeuren dat je heel je ambtstijd in één gemeente staat. Dat is niet erg. Integendeel! Niettemin kan wisseling op z'n tijd voor predikant en gemeente goed zijn.
Wij moeten echter zo werken en dienen, onder 's Heeren zegen, dat de predikant vele jaren in dezelfde gemeente kan staan. Dan moet het toezicht op de prediking goed functioneren, zo dat het een vreugde is samen verder te gaan.
Ieder heeft zijn eigen specifieke taak en niet te miskennen verantwoordelijkheid. Maar dat wil niet zeggen, dat enig deel in de uitoefening van het ambt geïsoleerd of afgeschermd kan worden van het meeleven, de hulp of het toezicht van de mede-ambtsdragers.

9. Laten wij de vermaning niet schuwen
De onderlinge verhouding moet niet beheerst worden door onheilig wantrouwen. Integendeel zulk een wantrouwen mag niet plaats hebben in de gemeente van Christus, waarin als enige wet die der liefde moet gelden en waarin de een de ander uitnemender heeft te achten dan zichzelf.
Dit betekent evenwel, dat men met elkander spreke en handele in alle getrouwheid, in de geest van Christus, en zo er bezwaren zijn, naar de regel van Mattheüs 18. Om daarna pas, wanneer persoonlijke samenspreking zonder resultaat is gebleken, de bezwaren aan het oordeel van de kerkeraad te onderwerpen.
In dit verband kan herinnerd worden aan artikel 81 van de kerkorde, waarin bepaald is, dat de dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen onder elkander censura morum zullen houden en elkander met betrekking tot hun ambtsbediening in liefde zullen vermanen. Ten aanzien van het toezicht van de kerkeraad op de predikanten is dit artikel van grote betekenis, zoals prof. J. Hovius het in zijn eerder genoemde rede stelde.
Deze censura is maar niet een maatregel om te zorgen dat de leden van de kerkeraad in broederlijke eenheid en liefde het heilig avondmaal kunnen vieren, nog minder een blote formaliteit of eerbiedwaardige antiquiteit, waaraan men uit gewoonte of piëteitshalve trouw blijft, neen, zij is, mits goed gebruikt, een van de krachtigste middelen om de welstand der kerk te bevorderen.
Het gaat namelijk bij de censura morum om de bediening van het ambt, zoals uit de historie van artikel 81 blijkt. Geen ambtsdrager is volmaakt; niemands werk is vlekkeloos. Integendeel, elke ambtsdrager is een zondig mens. Ook de getrouwste loopt gevaar, dat hij zijn lastbrief eenzijdig verstaat, en niet altijd leert en handelt zoals het tot de rechte stichting van de gemeente is. Daarom is het vanouds regel geweest in de kerken der reformatie, dat de ambtsdragers zich onder elkanders censuur en correctie plaatsten. Hiervan waren de dienaren des Woords niet uitgezonderd. Men vond daarvoor het klassieke voorbeeld in de bestraffing van Petrus door Paulus.
Op het voetspoor van Calvijn hebben onze Gereformeerde vaderen hoge waarde aan deze censura morum gehecht en er allerlei regelingen voor getroffen. Het is de heilige roeping van iedere kerkeraad om haar diep ernstig ook ten aanzien van de predikant, te oefenen.
Geen dienaar des Woords, staande onder het toezicht van de kerkeraad, ergere zich uit hoogmoed en licht gekrenkte eigenliefde aan haar, maar verdrage haar in liefde en trekke er profijt van tot bevordering van de zaak van het evangelie, waarvoor hij zich immers heeft gegeven.
In dit verband dient tevens nog herinnerd te worden aan de bevoegdheid van de kerkeraad om in ernstige gevallen van zijn predikant een nadere rekenschap van gevoelen te eisen.
Bestaat er gegronde twijfel aan de rechtzinnigheid van een dienaar des Woords, dan is de kerkeraad verplicht van deze bevoegdheid gebruik te maken, teneinde de eenheid en zuiverheid der leer te behouden. Geen kerkeraad mag zich ooit van deze verplichting ontslagen rekenen. Hij heeft te allen tijde te waken tegen het insluipen van ketterijen, waardoor 's Heeren gemeente van het pad der waarheid wordt afgevoerd. Hij blijft verantwoordelijk voor God.

G. Bilkes

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juni 1986

De Wekker | 8 Pagina's

Het functioneren van het toezicht op de prediking (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juni 1986

De Wekker | 8 Pagina's