Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het duurt nu al 2000 jaar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het duurt nu al 2000 jaar

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En nòg is de trein niet in aantocht. Diep in hun kraag gedoken staan op het „perron" van de christelijke toekomstverwachting nog wel wat mensen te wachten, sommigen met hoop in hun hart en anderen met hun oor tegen de rails, maar in geen velden of wegen wijst ook maar iets op een spoedige komst van de trein. Integendeel, alles wijst er op dat er geen trein meer komt en dat men op het „perron" langs een dode lijn staat.
Met iets andere woorden maar in dezelfde beeldspraak, wordt in het pas verschenen boekje „Voorbij de vanzelfsprekendheid", door een vooraanstaand gereformeerd theoloog ingegaan op vragen over God en Zijn betrokkenheid bij al het aardse gebeuren en over de hoop van mensen op het andere, nieuwe en betere, zoals de bijbel het ons in uitzicht stelt, maar waarvan nog nauwelijks iets zichtbaar is. Om niet te zeggen dat alles die verwachting weerspreekt, want het wordt er in onze wereld allemaal niet leuker en beter op. Geen wonder dat het „perron" steeds leger wordt. Méér onrecht, minder vrede, méér bewapening, minder mogelijkheden en bereidheid om de honger de wereld uit te helpen, voortgaande vervuiling van het milieu, blijvende zorg rond het wereldwijde terrorisme, een nog steeds afnemend besef van het onderscheid tussen „mijn en dijn", dreiging van nieuwe onbeheersbare (?) ziekten, groeiende zorg over de aantasting van de ozon-laag met alle gevolgen die de stijging van de temperatuur op aarde zal hebben, geen aanwijzingen dat de levensinstelling van de mens in de westerse welvaartswereld minder materialistisch wordt, een groeiend bejaardenprobleem nu het de westerse mens gegeven is ouder te worden, plus een groeiend aantal jongeren dat niet eens oud wil worden...
Waar is God, wat doet God eraan, wanneer grijpt Hij in, wanneer komt wat Hij beloofd heeft? Heeft God het allemaal wel in de hand? Houdt God er zich misschien ver van verwijderd of hebben we van Zijn almacht in onze opvattingen altijd een verkeerd beeld gehad? God is de hopende God, zegt de gereformeerde theoloog in het eerder aangehaalde boekje. Hij staat naast ons in het gevecht tegen het kwade en hoopt mét ons op de uiteindelijke overwinning van het goede.
De vraag naar Gods ingrijpen, naar de beloofde verandering en vernieuwing van deze gebroken wereld, is niet alleen van deze tijd. In 2 Petrus 3 komen we haar ook tegen. Dáár dan meer vanuit de levensinstelling van een mens, die zich aan God helemaal niets gelegen wil laten liggen en minder vanuit de worsteling met de vraag naar Zijn handelen met mens en wereld, maar ook in wat Petrus schrijft is toch iets te proeven van de sfeer van het lege „perron", waarop reizigers lijken te wachten op niets.
„Waar blijft de belofte van Zijn komst? Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zó, als het van het begin der schepping af geweest is."
Wat is de toekomst anders dan het verleden dat zich omdraait in zijn slaap? heeft iemand eens gezegd. Zo is het, zeggen veel mensen, en we zien wel wat er op ons toekomt. Het beste aan de toekomst is, dat ze altijd met één dag tegelijk komt. Maar die christelijke toekomstverwachting kunnen we wel vergeten.

De Here talmt niet met de belofte
De ware kerk van Christus zegt die laatste woorden over de toekomstverwachting niet hardop, maar de gedachte eraan kan ook haar wel eens bespringen. Wat biedt ons houvast om bij de ingang van het nieuwe jaar de toekomst vanuit die verwachting onder ogen te zien? Kunnen we echt vanuit die verwachting onze jonge mensen moed inspreken, wanneer zij zich warm lopen om maatschappelijk en kerkelijk de verantwoordelijkheden van de terugtredende generatie over te nemen?
Aan de gemeente van toen en voor die van onze tijd, schreef de apostel Petrus: „Doch dit ene mag u niet ontgaan, geliefden, dat één dag bij de Here is als duizend jaar en duizend jaar als één dag. Dé Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen." In deze woorden ligt iets besloten van de gedachte dat bij God de voltooiing van deze gebroken bedeling samenhangt met Zijn verlangen tot afronding van het heil dat Hij in Jezus Christus voor mens en wereld, verloren in schuld, beschikte; afronding in deze zin, dat ook de laatste mens die tot dit heil is verkoren, er ook werkelijk in gedeeld zal hebben.
Mogen deze massieve woorden van de apostel ons bemoedigen en vooral ook een aansporing zijn om de verruiming van de genadetijd die erin besloten ligt, op juiste waarde te schatten.
God stond aan het begin van onze geschiedenis en Hij staat aan het eind ervan en wie Hem in Christus mogen kennen, kunnen op dat einde in vertrouwen afgaan, al zou het nog 2000 jaar duren...

Veel dingen kunnen verontrusten
Intussen betekent leven uit die verwachting niet dat we over de toekomst luchtig denken en de ernst van allerlei ontwikkelingen niet onder ogen zien. Veel dingen kunnen verontrusten en een zekere druk op ons leven leggen, vooral als we aan onze kinderen en kleinkinderen denken.
En dan mag de eerste zorg wel zijn, dat de kerk van Christus met haar boodschap van het christelijk geloof, in de komende decennia nog slechts een zwak randverschijnsel in onze cultuur zal zijn. Er zijn oorzaken van buitenaf die haar die positie bezorgen maar ook de afbraak van binnenuit is eraan debet, misschien wel het sterkst. Onder afbraak van buitenaf moeten we dan verstaan dat de geest van de tijd, door de bewustwording van allerlei moderne vraagstukken, moeiteloos de fundamenten van een geloof, dat niet méér is dan een traditionele omlijsting van het leven, ondergraaft. We gaan een tijd tegemoet waarin dat nog veel intensiever en omvangrijker zal gebeuren dan waarvan tot nu toe sprake was, alle religieuze oplevingen die er zouden kunnen komen ten spijt. De duivel gaat rond als een briesende leeuw, zoekend wie hij zou kunnen verslinden, zegt Gods Woord. In deze gedaante zal de boze ook in de toekomst herkenbaar zijn, maar in onze westerse, verwetenschappelijkte cultuur zal hij zich vooral ook in de vermomming van de zachte en zoete verleider laten gelden, door ons en onze kinderen de onwaarschijnlijkheid, ongeloofwaardigheid en de kinderlijke naïveteit van het christelijk geloof in te fluisteren. Geve God door Zijn Geest en laten wij ons beijveren, dat ons inzicht in en onze geestelijke verbondenheid met de waarheden van het christelijk geloof zo echt en overtuigend mogen zijn, dar er bindende invloed van uit mag gaan op onze kinderen; dat zij de warmte van een werkelijk op overtuigende wijze beleefde christelijke religie leren verkiezen boven het kille klimaat van een wereld zonder God.
Van een bijna apocalyptisch gebeuren valt te spreken als we denken aan de destructie van de schepping door de industriële vervuiling. De vergiftiging van het rivierwater in vele delen van de wereld en de bodemverontreiniging door overbemesting en andere afvalprodukten doen, zonder daarmee misschien een relatie te mogen leggen, denken aan de plagen waarvan in Openbaring 16 sprake is, plagen waarin we dan als mensen zelf aandeel zouden hebben. Als mensheid staan we hier voor een ontzaglijk probleem. We mogen en kunnen met onze industriële ontwikkeling eigenlijk niet meer vooruit en we willen niet achteruit. We zitten in de auto en we voelen ons, als de natuur ons werkelijk ter harte gaat, bij elke start bezwaard vanwege de vervuiling die we veroorzaken, maar we weten dat overstappen op of in primitievere voortbewegingsmiddelen in deze haastige tijd niet meer mogelijk is. We mogen overheden en allen die in deze sfeer verantwoordelijkheden dragen, wel veel wijsheid toebidden om het milieu voor ons en onze kinderen op langere termijn gezien leefbaar te houden. En zelf zullen we waarschijnlijk een bijdrage moeten leveren door onszelf beperkingen op te leggen.
Zorg is er ook bij de gedachte aan nieuwe ziekten die epidemisch zouden kunnen worden en waartegen op dit moment nog geen doeltreffende middelen bestaan. Vanuit de medische wereld wordt erop gewezen dat de gevaren zones van Aids vooral te maken hebben met bepaalde leefwijzen en praktijken op sexueel gebied. We moeten altijd voorzichtig zijn met het leggen van relaties tussen gebeurtenissen en ontwikkelingen en wat een oordeel van God wordt genoemd, maar we lijken toch niet heen te kunnen om de vraag of in deze ernstige bedreiging ook iets zou kunnen zijn van een correctie op een zondige en verloederde sexuele moraal, die onze westerse cultuur maar al te zeer heeft verziekt.
Economische prognoses zijn moeilijk te geven. Zelfs de knapste economen kunnen veelal niet anders en méér dan achteraf vertellen waarom hun voorspellingen niet uitgekomen zijn. Met de vraag of onze welvaart in dezelfde mate het deel van onze kinderen zal zijn hangt een andere vraag samen, namelijk of wegen gevonden zullen worden om de economische structuren mondiaal zo te wijzigen dat ook de armere landen in deze welvaart zullen kunnen delen.
Er zou op meer te wijzen zijn, op méér dan een mens verwerken kan. Wie de problemen van onze tijd werkelijk diep op zich zou laten inwerken, zou mentaal ontregeld kunnen raken.
De wereld verkleint zich als we aan ons eigen kleine leven denken en aan de kleine kring waarbinnen dat leven dagelijks wordt geleefd. Hoe zal de ziekte die in mijn leven kwam zich in 1987 ontwikkelen? Zal ik de geplande VUT-datum in gezondheid bereiken en zullen er dan nog wat jaren van rust en ontspanning mogen volgen? Zullen mijn kinderen na de afronding van hun studie een goede werkplek in de maatschappij weten te vinden? En zal hun huwelijk, dat af en toe onder sterke spanning staat, goed blijven gaan? De Here God moge ons allen in 1987 in elk opzicht Zijn genadige bijstand doen ondervinden.

Heilige wandel en godsvrucht
Bij alle roeping om in deze gebroken wereld, in de zondige structuren van de samenleving, te tonen dat wij als kerk van Christus uit een ander beginsel dan de wereld leven, mogen we de loop der dingen toch allereerst in Gods handen laten, in het vertrouwen dat de Here God Zijn doel met deze wereld en ook met ons kleine leven, niet zal missen. En als wij in allerlei ontwikkelingen in de wereld bij bijbels licht signalen van Christus' wederkomst zouden moeten zien, dat we dan mogen leven indachtig de verdere woorden uit 2 Petrus 3: . . . hoedanig behoort gij dan te zijn in heilige wandel en godsvrucht, vol verwachting u spoedende naar de komst van de dag Gods, ter wille waarvan de hemelen brandende zullen vergaan en de elementen in vuur zullen wegsmelten. Wij verwachten echter naar Zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont. Daarom, geliefden, beijvert u in deze verwachting, onbevlekt en onberispelijk te blijken voor Hem in vrede...

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 januari 1987

De Wekker | 8 Pagina's

Het duurt nu al 2000 jaar

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 januari 1987

De Wekker | 8 Pagina's