Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De worsteling om God in het Oude Testament, en in het Nieuwe Testament

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De worsteling om God in het Oude Testament, en in het Nieuwe Testament

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Godsvraag*) is niet van vandaag of gisteren, maar is alle eeuwen door gesteld. In wisselende situaties, op verschillende manieren. Wie is God? Waar blijft God, als leed en onrecht hemeltergende vormen aannemen? Is er een God? Waarom laat Hij dan zoveel ellende toe? En hoe is dat te rijmen met zijn God-zijn?
Dergelijke vraagtekens worden ook in de Bijbel gevonden. Het is van veel belang erop te letten hoe de vragen daar gesteld worden. Er wordt in de Bijbel niet geredeneerd en geconcludeerd over God, maar geworsteld met God.
Dat woord „worstelen" is niet te sterk, als we zien met welke klem en ernst er soms om God geroepen wordt. Met name in het O.T., en dan vooral in de Psalmen, komen we getuigenissen tegen van mensen, die lijden onder de ervaring van Gods afwezigheid. Dit lijden is daarom zo klemmend, omdat deze mensen verbondskinderen van God zijn, in een relatie met Hem staan. En God is toch de Levende? Zijn Naam - Ik ben die Ik ben - is toch over Zijn volk uitgeroepen? En wat staat er geschreven: hemelhoog is Uw goedertierenheid. Uw trouw reikt tot de wolken. Uw gerechtigheid is als de bergen Gods,. . . (Ps. 36:6,7)?
Dan komt het dubbel hard aan, als in nood en leed de hemel dicht is. God afwezig is, er géén ingrijpen van de Verbondsgod is, alleen maar een ijzige stilte en leegte. En dan stapelen zich de vragen op. Bij enkelingen afzonderlijk, of ook bij heel Gods volk.
Gideon roept uit: „Och mijn heer, indien de HERE met ons is, waarom is dit alles ons dan overkomen? Waar zijn dan al Zijn wonderen, waarvan onze vaderen ons vertelden" (Richt. 6:13). En Job zegt: „Wanneer Hij langs mij heengaat, zie ik Hem niet, en glijdt Hij voorbij, dan bespeur ik Hem niet" (Job 9:11). Hoe pijnlijk is het te horen dat de goddelozen zeggen „er is geen God" - en de realiteit spreekt dit niet tegen: „Waarom HERE, staat Gij van verre, verbergt Gij U in tijden van nood?" (Ps. 10:1, cf. Ps. 42:10,11). Asafs stem is tot God en hij roept (Ps. 77:1).
Maar er komt geen antwoord. Zijn gebed ketst af op het plafond. Moede en mat geworden, roept Israëls rest vertwijfeld uit: „Mijn weg is voor den HERE verborgen en mijn recht gaat aan mijn God voorbij" (Jes. 40:27), „De HERE heeft mij verlaten en de Here heeft mij vergeten" (Jes. 49:14). En bij de puinhopen van Jeruzalem klagen de overgeblevenen: „Gij hebt U gehuld in een wolk, ondoordringbaar voor het gebed" (Klaagl. 3:44).
Nu is het niet altijd onduidelijk, waarom God soms de grote Afwezige is. Er kan een direct verband zijn met de zonden, de schuld van hen, die worstelen om God. Dan is Gods afwezigheid stráf, teken van Zijn toorn. Als Israël de Here verlaat en Zijn verbond breekt (Deut. 31:16), zal God Israël verlaten en Zijn aangezicht verbergen (Deut. 31:17,18). De zonden maken scheiding tussen God en de mens. Als de mens met zijn rug naar God toe gaat staan, kan hij Hem niet meer zien. Dan „verbergt" God zich, of „keert zich af".
Maar het is ook mogelijk, dat de gesloten hemel een raadsel blijft. Vaak weten de o.t.- ische vromen echt niet waarom God zwijgt, waarom God er niet is. En dat is dan des te moeilijker. Want: is God nu de Rechtvaardige of niet? Met andere woorden: kunnen we van Hem op aan, van Zijn woorden op aan? Deze moeite komen we bijv. bij de zo donkere psalm 88 tegen. Tot viermaal toe zegt de dichter, dat hij tot God roept, vanuit een miserabele toestand. Maar waar is God? Waarom doet Hij dit? Er komt geen antwoord. En de psalm eindigt in „een en al duisternis". Ook iemand als Job kreeg uiteindelijk geen antwoord op zijn waaroms.
De Godsvraag in het O.T. staat in een sterke spanning. Zo sterk, dat het woord „Godsvraag" eigenlijk te zwak is, te theoretisch klinkt, en we het woord „worsteling" gebruiken. Enerzijds: de HERE is God, de Levende, de Rechtvaardige, die Zijn verbond in eeuwigheid bewaart en het werk van Zijn hand niet laat varen. Anderzijds: Gods wegen zijn niet na te speuren. Hij legt geen rekenschap af. Hij is soms zo angstig ver weg. Hij is niet af te beelden, niet te vatten. Hij is de Gans Andere. Deze spanning wordt niet opgelost. En daarmee komen steeds weer, dan hier, dan daar, de vertwijfeling en de aanvechting boven, de vragen.
Maar hóe worden die vragen nu gesteld? Berustend, redenerend, abstraherend? Zeker niet. Het valt op, dat juist daar waar de waarom-vragen het krachtigst worden gesteld, de vragenstellers roependen zijn, zoekenden, worstelend om God. In hoop en verwachting, zich vastklemmend aan de gerechtigheid en goedertierenheid van God. Met een diep appèl op de God van het verbond, die zij „mijn" of „onze" God blijven noemen. Roepend tot God, met heel hun hart en met heel hun ziel en met heel hun kracht. Vanuit de pijn, het gemis, de schrik.
Wie zo tot God roept, wordt niet beschaamd. Ook in de stilte, in de afwezigheid had God de zijnen niet vergeten. Die stilte is een adempauze in het gesprek dat God toch weer voortzet. Veel psalmen leggen hier getuigenis van af, en laten een opmerkelijke wending zien van de tekening van de nood en de smeekbede naar de jubel over de verlossing. De geschiedenis van Israël zelf vormt het levend bewijs. God is onveranderlijk trouw. Ook de stilten, de leegten worden nog door Hem gebruikt. Hoe vaak zullen mensen nog moeten zeggen: „ . . . ik verkondigde, zonder inzicht, dingen, mij te wonderbaar en die ik niet begreep" (Job 42:3)?
Ook de n.t.-ische gelovige kan te maken krijgen met zuchten, vertwijfeling, aanvechting, vragen. De zielen onder het altaar roepen met luider stem: „Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde leven?" (Openb. 6:10). Eén is er echter, die al onze vragen en benauwdheden tot op de bodem doorleefd heeft, dieper dan wij ooit zouden kunnen. Door de Vader verlaten, in de duisternis van Golgotha, riep Jezus met luider stem: „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" (Matth. 27:46). Met dit woord uit ps. 22 heeft Hij al onze waaroms tot de Zijne gemaakt. God verbergt Zich, is er niet meer - en Jezus is alleen, beladen met de zonden der gehele wereld (1 Joh. 2:1). In deze godverlatenheid komt Gods diepste bedoelen openbaar: Zijn heilige liefde voor schuldige mensen. Hoe de Godsvraag ook geformuleerd mag worden, alleen via Golgotha krijgen we antwoord. En toen ging de zon op, de eerste dag van de week. Dé garantie, dat niemand van Gods volk in de godverlatenheid zal ondergaan.
Er is een diep verschil tussen de Godsvraag van nú en de worsteling om God in de Bijbel. Nu: bestaat God wel? waarom zoveel leed, als er een God is? In de Bijbel: wie bent U o God? waarom, mijn God, hebt U mij verlaten? Velen worstelen vandaag meer met het probleem „God" dan met de Here zelf. Er is een diep verschil tussen een redenerend en abstraherend vragen, en een zoekend, roepend, hopend vragen. Het eerste geschiedt vanuit het gemis, de leegte, de afstand; het laatste vanuit de relatie, de nabijheid, de worsteling. Het eerste vragen ontvangt als antwoord een god van filosofen, het tweede vragen de God van Abraham, Izaäk en Jakob, de Vader van onze Here Jezus Christus. Men zegt wel, dat de meest centrale vraag van vandaag de Godsvraag is. Het ware te wensen, dat deze vraag gesteld wordt op een bijbelse manier. We zullen nooit bij God terecht komen, als we niet van Zijn Woord uitgaan, bij Hem beginnen. Dat vraagt een houding van knielen en luisteren.
Daarbij: we moeten niet doen, alsof de Godsvraag, de worsteling om God het belangrijkste is. In de Schrift is nog veel belangrijker een andere worsteling. De worsteling om de mens. Dat de Here God Zich met alle macht van Zijn liefde heeft ingezet voor- en worstelt om ons mensen. Dat is, wat in de duisternis van Golgotha aan alle kanten oplicht. Jezus werd verlaten, opdat wij door God nimmermeer verlaten zouden worden. God worstelt om ons mensen, die zich verbergen, zich verstoppen, zich verheffen. Hij worstelt om ons te behouden. Wie dat goed in het oog (en in het hart) krijgt, gaat met de waaroms van vandaag naar de Here zelf toe. En ontwijfelbaar: Hij is nabij allen die Hem aanroepen, allen die Hem aanroepen in waarheid (Ps. 145:18). Want Hij heeft nooit verlaten wie Hem zoeken (Ps. 9:11).

*) Meermalen heeft prof. Oosterhoff hierover geschreven, zie o.a. De afwezigheid Gods in het Oude Testament, Kampen 1971; „De ouderling en de geloofsvragen van deze tijd" in Uit liefde tot Christus en Zijn gemeente, Kampen 1982 en „Modern en Bijbels Godsgeloof" in Ambt. Contact 23/6, 1984.

H.G.L. Peels

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 januari 1987

De Wekker | 12 Pagina's

De worsteling om God in het Oude Testament, en in het Nieuwe Testament

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 januari 1987

De Wekker | 12 Pagina's