Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Maar wat voor reformatie dan?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Maar wat voor reformatie dan?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Er is een reformatie nodig die ingrijpender is dan die in de zestiende eeuw". Met deze uitspraak van de godsdienstsocioloog prof. dr. G. Dekker, hoogleraar aan de vrije universiteit, begint een artikel in VUmagazine van februari 1987 over de onkerkelijkheid onder hoger opgeleide jongeren. Die neemt met sprongen toe, alle christelijk onderwijs - middelbaar zowel als universitair - ten spijt. Hanne Obbink, auteur van het artikel, noteerde enkele gedachten van professor Dekker over deze ontwikkeling.
Wat nu gaande is noemt Dekker een „tweede golf van kerkverlating". Van een eerste golf was sprake aan het begin van deze eeuw, tot in de jaren dertig. In de loop van de zestiger jaren kwam de tweede golf op gang en wat de laatste tien jaar betreft, kan men zeggen dat het echt met grote sprongen gaat. Tussen de eerste en de tweede golf zijn duidelijke verschillen aanwijsbaar. Bij de eerste ging het meestal om mensen van een jaar of dertig, waarvan een deel op latere leeftijd weer in de kerk terugkeerde. Nu verlaten vooral jongeren de kerk en er hoeft niet op te worden gerekend dat ze ooit nog zullen terugkomen. Naar het oordeel van Dekker moet bij de eerste golf vooral aan sociale factoren worden gedacht (de kerk bleef het antwoord op sociale vragen van die tijd schuldig), terwijl in de uittocht van na de tweede wereldoorlog culturele factoren de grootste rol spelen (de moderne cultuur staat op gespannen voet met de traditionele godsdienstigheid).
Als professor Dekker dan met enkele trefwoorden de moderne cultuur beschrijft, worden genoemd „democratisering" (wat hoger geplaatsten als waarheid voorschrijven wordt niet langer aanvaard), „subjectivering" (objectieve waarheden, door anderen vastgesteld en opgelegd, worden niet meer als vanzelfsprekend overgenomen) en vervolgens „individualisering" (ik zal zelf wel uitmaken welke dingen als richtsnoer voor mijn leven zullen gelden). Eeuwig vaststaande, objectieve waarheden, door godsdienst en kerk op autoritaire wijze gepresenteerd, botsen met de moderne cultuur en worden losgelaten.
In het artikel wordt vervolgens vrij uitvoerig aandacht gegeven aan de beschermende werking van het christelijk gezin, waarin de traditionele godsdienstbeleving nog een integrerend bestanddeel van het leven vormt. Hiernaar deed de godsdienstsocioloog Wijme Stoffels onderzoek. Zijn onderzoek onder studenten leverde de conclusie op dat de godsdienstige invloed op kinderen groter is naarmate de ouders hen een intensieve persoonlijke geloofsbeleving hebben voorgehouden c.q. hebben voorgeleefd. Maar het oudermilieu is zeker niet allesbepalend. Buiten de bescherming van dit milieu, zijn de invloeden van de buitenwereld voor velen te sterk om in het oude spoor te blijven gaan. Gesproken is dan nog niet over ouders „die uit de benauwde sfeer van de overgeleverde godsdienst zijn getreden, op zoek naar een wat vrijere vorm van godsdienstigheid". Kinderen van zulke ouders trekken daaruit in de regel al heel radicale consequenties. Dekker verontschuldigt deze ouders met de opmerking dat men hen toch maar moeilijk kan verbieden kritisch tegenover het overgeleverde geloofsgoed te staan.
Tenslotte kijkt, als het op de diagnose aankomt, ook nog de betekenis van het onderwijs om de hoek. Die is vrijwel nihil, zo wil het artikel ons doen geloven. Het onderwijs heeft nauwelijks invloed op de godsdienstige ontwikkeling van de studenten. Stoffels: „Als jongeren van huis uit met godsdienst gepokt en gemazeld zijn, dan zal de school daaraan niet veel veranderen en hebben ze van huis uit weinig meegekregen, dan zal de school dat gat niet opvullen. Ook de universiteit speelt op dit gebied geen rol".
Het onderzoek, waarvan de resultaten in het VU-magazine verkort worden weergegeven, werd uitgevoerd op verzoek van de Unie School en Evangelie en van de Vereniging voor wetenschappelijk onderwijs. Dat één van de onderzoeksresultaten voor het christelijk onderwijs tamelijk vernietigend was, schijnt voor de voorzitter van de Unie, de heer K. de Jong Ozn., een moeilijk te verteren zaak te zijn geweest. Zijn reactie was dat de taak van het christelijk onderwijs niet alleen bestaat uit het afleveren van mensen die bij kerk en godsdienst zijn betrokken, maar dat het er in deze tijd vooral om gaat onze jonge mensen een bepaald mensbeeld over te brengen en hen te vormen tot dienstbaarheid en verantwoordelijkheid. Tegenover de cultuur van het individualisme moeten we een soort tegencultuur opbouwen. Er moet een „reveil" komen. Maar de eerder aangehaalde VU-sociologen zien zo'n reveil nog niet aankomen. Dekker spreekt wel van de noodzaak van een reformatie, waarin het moet gaan om de vraag hoe vandaag de christelijke godsdienst aansluiting kan vinden bij het denken, voelen en beleven van mensen. „Dat vraagt om een radicale herformulering van de christelijke godsdienst".

Enkele kanttekeningen
Bij enkele in het oog springende punten uit het artikel willen we graag een kanttekening plaatsen. Beginnen we dan bij de constatering, dat over de invloed en de voorbeeldwerking van een intensief persoonlijk geloofsleven bij de ouders niet gering moet worden gedacht. Niet dat dit in alle gevallen volgzaamheid van de kinderen waarborgt, maar de indrukken die het bij kinderen, als zij los van thuis gaan leven, achterlaat zijn kennelijk sterk en bieden kennelijk een grotere bestendigheid tegen de invloeden van buitenaf. Niet voor niets wordt ook in de bijbel op menige plaats gewezen op de belangrijkheid van een trouwe overlevering aan en voorleving van het geloofsgoed tegenover de kinderen.
Wat verder opvalt is de conclusie dat het christelijk onderwijs aan de binding van jongeren aan het geloof vandaag niet meer af- of toedoet, waarbij dan vooral aan het universitaire onderwijs moet zijn gedacht. Het komt ons voor dat men zich hier vergist. Dat dit onderwijs in het algemeen niets toedoet aan het geloof van jongeren lijkt een juiste conclusie. Dat het wel iets afdoet aan het geloof, is voor wie enigszins op de hoogte is met wat er onder studenten leeft en beweegt, overduidelijk. Kinderen die het ouderlijk huis en het vertrouwde godsdienstige milieu verlaten om aan de vrije universiteit te gaan studeren zijn, als zij met de vragen van geloof en leven toch al enigszins in de knoop zitten, in veel gevallen in de kortste keren ook nog de laatste resten van hun geloofsinventaris kwijt. Wie een beetje op de hoogte is met de geestelijke denkwereld waarin studenten aan deze universiteit verkeren, weet dat een vrijzinnige visie op vragen van geloof en leven er zijn „duizenden" verslaat. Dat klinkt misschien nogal beschuldigend. Het is niet direct beschuldigend bedoeld; het is wel waar. Het artikel en de uitspraken van prof. dr. Dekker in het VU-magazine zijn er een bevestiging van, met name als het gaat over de reformatie die voor nu nodig zou zijn en die anders dan die van de zestiende eeuw zou moeten zijn.
Een radicale herformulering van de christelijke godsdienst is nodig. In welke zin? In de zin van een herontdekking van de bijbel als bron van Gods openbaring? Dan graag akkoord, maar het heeft er alle schijn van dat men aan de VU een godsdienstige visie voorstaat, waarin het begrip „openbaring", in de zin waarin het Woord van God en in het nazeggen ervan de kerkelijke belijdenissen erover spreken, niet meer inpasbaar is. In het geestelijke gedachtengoed dat studenten wordt voorgehouden, staat vandaag niet meer de openbaring van God aan de mens maar de ervaringswerkelijkheid van de mens ten opzichte van God centraal. Dat betekent een wezenlijke omkering van de dingen. Terecht kan dit een radicale herformulering worden genoemd. Welnu, als het om een reformatie in deze zin gaat zal er niet veel van te verwachten zijn.
Als het om de bijbel als bron van Gods openbaring gaat, als we nadenken over de oorsprongen van het christelijk geloof en over de geschiedenis die het christendom door de eeuwen heen heeft geschreven, dan dringen zich vandaag vragen op, die niet in een handomdraai van vanzelfsprekende antwoorden zijn te voorzien. Wie de worsteling met deze vragen aangaat hoeft niet te worden veroordeeld. Om die vragen heen gaan - en dat kwam en komt maar al te veel voor - is misschien nog wel erger. Maar heroriëntering op de christelijke geloofsleer en de godsdienstige praktijken ervan zal altijd als uitgangspunt moeten hebben en houden dat niet wij mensen, ieder vanuit eigen belevingswereld en zelf verworven inzichten, op zoek naar God moeten gaan maar dat God zich aan mens en wereld heeft geopenbaard door Zijn Woord, dat in Jezus Christus vlees werd. Waar dit uitgangspunt ontbreekt zullen vormen van godsdienstbeleving ontstaan waaraan de essentiële noties van het christelijk geloof ontbreken. De vraag is of de christelijke universiteit in ons land deze ontwikkeling onder studerenden niet in de hand werkt. Waarmee dan weersproken zou zijn dat er, als het op de ontmanteling van het christelijk geloof onder jongeren aankomt, van het christelijk onderwijs geen invloed in negatieve zin zou uitgaan. Zij is waarschijnlijk groter dan wij vermoeden.

Op latere leeftijd weer op huis aan
Tot slot iets over de gedachte van de onderzoekers dat jongeren die nu met het traditionele christelijke geloof breken, niet meer terug kunnen worden verwacht. Bij niet weinigen zal dat misschien zo zijn. Maar er valt in dit verband op iets te wijzen, dat op zijn minst opmerkelijk moet worden genoemd. Wie in grote werkgemeenschappen verkeert, zal weet hebben van mensen, die zich in de zestiger en begin zeventiger jaren abrupt of in een proces van langzame losweking van de kerk en het geloof hebben verwijderd maar die, door welke omstandigheid dan ook, op latere leeftijd weer op huis aan gaan. Het is mij binnen mijn tamelijk grote kring van collega's de laatste tijd opgevallen hoevelen, soms onder de druk van moeilijke levensomstandigheden, ook wel door hernieuwde bezinning op dat wat men losliet, teruggrijpen naar het geloof van vader en moeder en de praktische beleving ervan weer in ere proberen te herstellen. Je raakt het nooit (helemaal) kwijt; het blijft je achtervolgen; het is iets dat je van tijd tot tijd een zekere onrust bezorgt, zei iemand toen we onlangs bij het afscheid van een overleden collega samen waren.
Misschien moeten we het nog iets anders zeggen. Wie met een gedoopt voorhoofd kerk en geloof vaarwel zegt, blijft voor de Here God herkenbaar en deze God bevestigt de waarheid van Zijn beloften ook in deze zin, dat Hij sommigen - en misschien zijn het er meer dan wij vermoeden of durven hopen - uiteindelijk toch brengt waar Hij de kinderen van Zijn verbond wil hebben en waar wij onze kinderen graag zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 februari 1987

De Wekker | 8 Pagina's

Maar wat voor reformatie dan?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 februari 1987

De Wekker | 8 Pagina's