Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het ambt in het Lima-rapport (VI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ambt in het Lima-rapport (VI)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een prisma brengt vele lichtlijnen in één punt bijeen. Zo staat het met de opvatting van de „ordinatie". Men zou kunnen zeggen dat in onze opvatting van de „bevestiging in het ambt" alle lijnen van ons ambtsdenken, wellicht vrijwel alle lijnen van heel ons theologisch bezig zijn samenkomen. Daarom is de oplegging der handen van ouds een zeer critisch punt geweest. De gereformeerden stonden er zeer gereserveerd tegenover ofschoon Bucer en Calvijn haar in hun theologie hebben verdedigd. Maar van hun manier van denken herkennen we niet zo veel meer in dit rapport. Met deze bijdrage eindigt onze bespreking ervan. Zij bespreekt de betekenis van de „ordinatie".
Deze naam is een wat speciale aanduiding voor wat wij de bevestiging van ambtsdragers plegen te noemen. Het Lima-rapport suggereert dat men de oude traditie weer zou dienen te erkennen, waarin het de bisschop is die met deelneming van de gemeenschap ordineert. Dat is, zo lijkt het, geheel in de lijn van het voorafgaande. En inderdaad is de handeling van de ordinatie te beschouwen als een soort prisma, waarin alle lijnen van de opvattingen omtrent de kerk, omtrent het ambt, omtrent de Geest en de apostolische successie samenkomen. De ordinatie is een zaak van de kerk.
Maar de specifiek rooms-katholieke opvatting van de ordinatie tilt de ambtsdrager boven de gemeente uit. Hij wordt ingebracht in een afzonderlijke, speciale status of groep van mensen, die van het gewone volk zijn onderscheiden. In de theologie die achter deze opvatting schuil gaat wordt aan de ambtsdrager een bepaalde volmacht verleend, die hem in staat stelt het heil aan de mensen realiter in handen te geven.
Men kan niet zeggen, dat déze opvatting in het rapport domineert. Het gebeuren van de ordinatie is niet, zoals in de rooms-katholieke kerk, een sacrament, waaraan alle andere sacramenten hun geldigheid ontlenen.
Maar in het Lima-rapport zoekt men achter de handeling toch wel aanzienlijk méér, dan tot nu toe in de reformatorische kerkelijke praktijk gebruikelijk was.
De ordinatie wordt omschreven als een handeling van God en de gemeenschap, waarbij de geordineerde door de Geest gesterkt wordt voor zijn taak en gesteund wordt door de erkenning en gebeden van de gemeente (par. 40). In de handeling van de ordinatie onderscheidt het rapport vervolgens drie momenten: eerst is er de aanroeping van de Geest, die aan de nieuwe ambtsdrager kracht en bekwaamheid moge schenken. In de meeste liturgieën van de kerken vinden we dit gebed terug, zij het in verschillende bewoordingen. Daarnaast is er als tweede het sacramentele teken van de oplegging der handen. Het kan opgevat worden, zegt het rapport als een teken van de verhoring van dit gebed om de Geest. Op sacramentele wijze ordineert de kerk, zo lezen we, in contingente of toevallige, incidentele vormen. In de derde plaats is er in de ordinatie sprake van een erkenning door de kerk van de gaven van de Geest, die geschonken zijn aan degene die geordineerd wordt.
Deze drie: de aanroeping van de Geest, het sacramentele teken en de erkenning van de gaven vormen samen de wezenlijke bestanddelen van de handeling van de ordinatie.
De vraag is vanzelf, wat men bedoelt met de uitdrukking, waarin sprake is van een sacramenteel teken, en: dat de kerk ordineert op sacramentele wijze. Het zou ons te ver voeren, wanneer we de inhoud van dit sacramentele spreken gingen wegen, omdat we dan alles wat in het voorafgaande over doop en eucharistie werd gezegd nog dienen door te meten. Op zichzelf behoeft het spreken over een sacramenteel teken niet te verontrusten. Ook de gereformeerde reformatoren hebben over de ordinatie gesproken in termen die dicht aanlagen tegen de gebruikelijke sacramentele woordenschat. Maar zij hebben tegelijk beslist de opvatting, als was de ordinatie een sacrament afgewezen. Wanneer men inderdaad van de bevestiging een sacrament maakt ontkomt men er ter nauwernood aan om de andere sacramenten in hun geldigheid afhankelijk te maken van het éne sacrament van de priester-, of predikanten wijding. En dan is heel de verhouding van ambt en gemeente uit het lood getrokken.
De Reformatie heeft op een zinvolle manier over de handoplegging bij de bevestiging gesproken. Men zag er een kerkelijke ceremonie in, wil men: een sacramentele ceremonie, waarbij het gebed van de gemeente een grote betekenis krijgt. Eérder is er reeds de belofte. Die gaat nog aan het gebed vooraf. Zij wordt gepredikt in de dienst waarin ambtsdragers worden bevestigd. Op grond van die belofte buigt de gemeente zich in het gebed voor God neer en smeekt om de Geest. Aan de vervulling van Gods belofte twijfelde de gemeente niet. En als teken van de toegepaste voorbede verleende men aan de ambtsdrager, die bevestigd werd, het teken van de vervulling der belofte.
Dat teken was de oplegging der handen. De symboliek van dit teken was rijk van inhoud: teken was het van Gods trouw: Hij die u roept is getrouw, die het ook doen zal. Teken was het ook van een volstrekte toewijding, die men in de ambtelijke dienst beslist nodig zou hebben. Het ambt vraagt een totale offerbereidheid, zoals het offer onder oplegging der handen aan de Here werd opgedragen in de tempel, zo dient de ambtsdrager zich geheel te geven. Teken was die oplegging der handen ook van een deputatie, het verlenen van volmacht, het verstrekken van een opdracht tot de dienst. Toen in het begin van de Reformatie hier te lande de kerken stonden voor de vraag naar een herordening van het leven, heerste er in veel kringen een grote beduchtheid voor bijgelovigheid. Die superstitie zou zich vooral kunnen hechten aan het ceremonieel vertoon van de oplegging der handen. Vandaar dat men het geenszins overal wilde invoeren. Wanneer er te grote bezwaren heersten bevestigde men de dienaren niet met oplegging der handen, maar simpel met het geven van de rechterhand der gemeenschap. Dat betekende dan zoveel als: hand er op, dat ik mij aan deze gemeente verbind. Het was een teken dat men het werk, waartoe men geroepen was, ook getrouw zou verrichten. En het is wel duidelijk, dat de beschouwing die achter deze handelwijze schuil ging, geen enkele waardering inhield, als was het gebaar van de handoplegging een sacrament. Er zijn honderden predikanten geordend zonder deze ceremoniële plechtigheid, en zeer, zeer velen van hen hebben getrouw hun werk kunnen doen. Eerst in later tijd begon zich een gewoonte te ontwikkelen om in de dogmatieken, althans de meer uitvoerige, een hoofdstuk te wijden aan de vraag naar de wettigheid van de roeping der reformatoren. En hier en daar vond men ook wel een gereformeerd theoloog die zich de moeite getroostte om aan te tonen, dat de grote reformatoren wettig geroepen waren, d.w.z. dat zij zelfs een ordinatie hadden ontvangen op een manier die elke rechtvaardige twijfel moest doen verdwijnen.
Wettig geroepen. . . Het is een uitdrukking uit het bevestigingsformulier voor dienaren in de gemeente van Christus. In dat formulier speelde een gedachte, die we niet mogen kwijt raken. Wettig geroepen door de gemeente. En mitsdien door God zelf.
Dat mitsdien betekent: door middel van die gemeente. God schakelt om zijn dienaren te roepen de gemeente zelf in. Zij roept. En in háár roeping moet en mag een ambtsdrager de roeping van God erkennen, die hij zelf dan reeds innerlijk gevoeld moet hebben. In dit opzicht bevat het Lima-rapport een zinsnede, die zeer zeker de moeite van het overwegen waard is: Op verschillende wijzen worden mensen tot het kerkelijke ambt geroepen. Er is een innerlijk bewustzijn, dat men door de Heer geroepen is om zich aan het kerkelijk ambt te wijden. De echtheid van deze roeping zal bevestigd worden door de kerkelijke erkenning ervan. Die twee behoren inderdaad bijeen. Het mag duidelijk zijn, dat we niet in alles de kerkelijke vormgeving van deze roeping, zoals die in dit rapport naar voren komt, kunnen waarderen.
Maar het bijeenbehoren van een innerlijke overtuiging en van een kerkelijke roeping wordt hier terecht onderstreept. De gemeente kan niet zonder de ambten. En het ambt kan nog minder zonder de gemeente. Bij beiden is een hartelijke, een innerlijke overtuiging noodzakelijk, meer nog een stellige zekerheid van de betrouwbaarheid van Gods beloften voor nu en altoos. Daarvan leeft de kerk immers: de stem van de grote ambtsdrager is het die ambt en gemeente beiden léven doet.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1987

De Wekker | 8 Pagina's

Het ambt in het Lima-rapport (VI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1987

De Wekker | 8 Pagina's