Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een ontdekkend en beschamend boek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een ontdekkend en beschamend boek

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het heet „Koelies, planters en koloniale politiek" en het is geschreven door professor Jan Breman, hoogleraar in de ontwikkelingssociologie. Het is een schokkend boek. Wie er met betrekking tot ons koloniale verleden nog romantische gedachten op nahoudt, zal na lezing van dit boek radicaal ontnuchterd zijn. Als waar is wat in dit boek staat dan past ons volk, met terugwerkende kracht voor de generatie van toen, diepe schaamte en vooral ook bescheidenheid in het spreken over en het aanwijzen van discriminatie en geschonden mensenrechten door en bij andere volken. De waarheid van wat in dit boek te lezen staat lijkt overigens onaanvechtbaar. Daarvoor is het te zeer gedocumenteerd.
De inhoud van het boek beweegt zich rond het in 1903 door de officier van justitie in Batavia, de heer J.T.L. Rhemrev uitgebrachte rapport, waarin de vraag werd beantwoord of de koelies in Deli, op de tabaksplantages aan de oostkust van Sumatra, werkelijk werden uitgebuit, mishandeld, verkracht en op onmenselijke wijze werden afgestraft als de advocaat mr. J. van den Brand in 1902 in zijn brochure „De miljoenen van Deli" wilde doen geloven. Rhemrev schreef zijn rapport op verzoek van de toenmalige gouverneur-generaal Rooseboom.

Onderdrukking en mishandeling
In dit rapport, dat in 1904 via de gouverneur-generaal op de tafel van de Nederlandse regering kwam, is uitvoerig beschreven op welke manier Nederlandse planters in de koloniale periode met de inheemse bevolking en de op de plantages werkende koelies omgingen. Wat erin beschreven is valt met twee trefwoorden aan te duiden: onderdrukking en mishandeling. Het rapport is één lange en onthutsende opsomming van mishandelingen, die associaties oproepen met wat we weten over de vindingrijkheid op het gebied van martelingen en mishandelingen tijdens de tweede wereldoorlog in nazi-Duitsland en wat in bepaalde landen onder absolute regimes ook nu nog gebeurt.
Tot straf of ter afschrikking werden koelies in de zon te drogen gezet, met fijn gestoten Spaanse pepers ingewreven en voor de duur van enkele uren aan palen gebonden, onder water gehouden, aan elektriseermachines geplaatst, gedwongen tot spitsroeden lopen, afgeranseld, naakt langs de wegen gedreven en ziek zijnde, gedwongen op de kale en koude grond te slapen. Machtsmisbruik en geweldpleging vierden er hoogtij. De arbeiders op de plantages werden geschopt en geslagen. Ze waren alleen maar werkvee, waarin blijkens de talrijke in het boek afgedrukte advertenties uit de Sumatra-post en de Delikrant, door vertegenwoordigers ten dienste van de plantages grootscheeps handel werd gedreven. Emigratie-venduen commissiekantoren „bevalen zich minzaam aan voor de levering van flink, jong en gezond Javaans werkvolk, tegen ƒ 60,- per volwassen persoon, franco Belawan".
Slavenhandel in optima forma, zou men kunnen zeggen.

Doofpot
Het rapport ging de doofpot in. De toenmalige minister van koloniën Idenburg probeerde het rapport aan de Tweede Kamer te onthouden. Wel werd zoiets als een arbeidsplan ingesteld, maar het effect daarvan was niet groot. Het zogenaamde koeliestelsel bleef bestaan. Uit particuliere correspondentie tussen Idenburg en Kuyper valt af te leiden dat Idenburg als leidend christelijk politicus in koloniale zaken, zich verre van gelukkig voelde met de arbeidsdwang in het koeliestelsel, maar hij vond daarin Colijn, die de harde lijn voorstond, tegenover zich. Wellicht onwetend van de jammerlijke toestanden op Sumatra, toonde Colijn zich de exponent van een invloedrijke stroming in Nederland, die in de buitengewesten een politiek van expansie langs groot-kapitalistische lijnen voorstond. Daarbij bleek het niet moeilijk te zijn het christelijk geweten en de dwangbepalingen van het koeliestelsel met elkaar in overeenstemming te brengen. Gesteld werd dat de dwangbepalingen nodig waren om de inheemse bevolking ervan te doordringen dat zonder regelmatige arbeid en zonder het nakomen van aangegane verplichtingen, van overgang naar een geordende samenleving geen sprake kon zijn. „Het verband tussen overtreding en straf moest bewaard blijven om een primitiefvolk te scholen in de gang naar beschaving".

Hoewel vóór Colijn ook Kuyper het westerse ondernemingsvermogen als motor voor de koloniale ontwikkeling zag en het arbeidsbestel op de plantages als een cultuurhistorische noodzaak beschouwde, heeft de laatste toch óók oog gehad voor de rechten en de belangen van de inlanders. Van zijn hand staat in „Ons program" te lezen: „Rechtsveiligheid is, voor al wat mensch heet en onder elke hemelstreek, de eerste en onmisbare voorwaarde voor de veredeling van karakter en de ontwikkeling van kracht. Ontbreekt die, dan wordt de machtige tot knevelarij verlokt en zet zich in het hart van de mindere een wrok, die nijd baart en of kruipend maakt of verwildert. De rechtspraak moet erop gericht zijn om aan elken inlander tegen onbillijke ambtenaren en aan den minderen man tegen zijn sociale verdrukkers, recht te verschaffen". Deze goede woorden haalden echter niets uit. De klasse van de contractkoelies zwoegde voort van vroeg tot laat, met een loon dat juist genoeg was om de maag te vullen en de naaktheid te bedekken, een klasse die in schuren woonde als geiten in een stal en die voortdurend de grootste vloeken naar het hoofd geslingerd kreeg.

Rol van de zending
In het boek heb ik vergeefs gezocht naar beschrijvingen van de rol die de zending en de zendingsarbeiders in die tijd en onder de beschreven omstandigheden aan de oostkust van Sumatra (en ook op Java) hebben gespeeld. In het rapport „De miljoenen van Deli" wordt - en dat troostte mij - wel melding gemaakt van protesten van christelijke zijde tegen de toestanden die in Deli heersten. Eén van die protesten luidde:
„Van een christelijke maatschappij, van een leven met het bewustzijn van het bestaan van den eenigen God, niet het minste uiterlijk bewijs. Dat Deli een land is, door christenen geregeerd en bestuurd, leidt de vreemdeling dan ook alleen af uit het feit, dat het Europeanen zijn die het roer in handen hebben. De instellingen en gebruiken des dagelijkschen levens zijn er echter geheel mede in strijd. Men heeft er geen kerken. Men viert er de dag des Heeren niet. Zelfs heeft men er geen wekelijkschen rustdag. Men viert er niet de christelijke feestdagen; noch het feest der opstanding, noch dat der hemelvaart of pinksteren, noch dat van de geboorte van den Christus wordt er gevierd. Men viert er het burgerlijk nieuwjaar, het chineese nieuwjaar en men viert er de chineese heiligendagen. En dit alleen, omdat volgens contract den koelie twee dagen per maand als vrije dagen toekomen. Want zelfs het recht op een rustdag tot herstel van het van arbeiden vermoeide lichaam wordt niet erkend."

Onderdrukkingen onder de zon
Wat moeten we met een boek als dit, veertig jaar na de afsluiting van ons koloniale verleden in wat nu Indonesië heet? Moest dit allemaal zo nodig boven worden gebracht en wat zijn de conclusies voor nu? Het boek, dat eerlijke, gedocumenteerde informatie biedt en dat onmogelijk als linkse propaganda kan worden afgedaan, brengt onze natie allereerst bescheidenheid bij in de aanwijzing van volken met misdadige verledens. Ook onze eigen geschiedenis bevat zwarte bladzijden. Ook onze voorouders bleken onder bepaalde omstandigheden in staat en geneigd tot grove onderdrukking en mishandeling. Het woord uit Prediker 4:1 „Wederom aanschouwde ik alle onderdrukkingen die onder de zon geschieden, en zie: tranen der onderdrukten, en zij hadden geen trooster; maar aan de zijde hunner onderdrukkers was macht en zij hadden geen trooster", is ook voluit van toepassing op de in dit boek beschreven situatie uit ons koloniale verleden. Met de Prediker in hoofdstuk 8:9 richt dit boek onze aandacht „op alle daden, die onder de zon geschieden ten tijde dat de ene mens macht heeft over den ander tot diens onheil".
Een tweede punt van aandacht vormt de toch wel vreemde wijze van omgaan met het Evangelie door christen-politici in de situatie van die dagen. De christelijke integriteit van iemand als Colijn is altijd buiten twijfel geweest en wat mij betreft is zij dat nog, maar het kan toch niet anders of in de ziel van deze staatsman moet het sanctioneren van de praktijken op de koloniale ondernemingen, waartoe men economische noodzaak zag, gewrongen hebben met wat het Woord van God zegt over macht en machtsmisbruik in de menselijke verhoudingen. Natuurlijk, ook hier geldt dat men de dingen moet beoordelen tegen de achtergrond van de tijd waarin zij plaatsvonden. Bij veel christen-politici leefde de opvatting dat het modelleren van de koloniale gebieden naar westerse beschavingsnormen een heilige roeping was en dat de harde methoden daartoe onontkoombaar en in zeker opzicht gerechtvaardigd waren.
Vandaag signaleren we het gevaar van overaccentuering van de maatschappelijke aspecten van het Evangelie. Dit boek dateert uit een tijd waarin die maatschappelijke elementen, in hun betekenis voor rechtvaardige verhoudingen in de menselijke samenleving, in elk geval te weinig aandacht kregen.

Als God rekenschap zal vragen
Dit boek beschrijft waartoe mensen in een ongecontroleerde machtspositie kunnen komen. Dat ook Nederlanders konden vervallen tot de meest weerzinwekkende methoden van onderdrukking en mishandeling als waarvan toen sprake is geweest, hebben we misschien nooit kunnen denken. Het brengt ons te sterker te binnen hoe diep de menselijke val in zonde aan het begin van onze geschiedenis is geweest. We zijn hier niet klaar met de stelling dat de planters uit dit boek, van meer liberale dan van christelijke huize, lieden van een harde soort zijn geweest. Het is ons gezamenlijke verleden als volk en het toont aan wat er in een mens zit en wat er uit komt als de omstandigheden daartoe aanleiding geven; wat er van ons kan worden in een staat, wanneer God ons verlaat of wij Hem verlaten.
Wie de weerzinwekkende verhalen uit dit boek leest, wordt zich temeer bewust hoe ondiep ons spreken en preken over onze zonde in zijn aard en gevolgen vaak is. De werkelijke diepten van ons zondaar zijn plegen wij nauwelijks te peilen. Wat wij erover denken en zeggen is slechts schoffelen in de bovenlaag.
Dit stuk eigen geschiedenis, gevoegd bij de lange historie van onderdrukking van mensen door mensen, doet ons ook met ontzag en siddering denken aan het grote gericht, waarin de God van hemel en aarde rekenschap zal vragen van al het leed dat Zijn schepselen individueel en collectief, door medeschepselen werd aangedaan. En daarbij dan te bedenken dat ook de meest simpele koelie, wiens ontzielde lichaam in de kali afdreef, als een uniek mens, als een schepping naar Zijn gelijkenis, voor God kostbaar moet zijn geweest . . .

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1987

De Wekker | 8 Pagina's

Een ontdekkend en beschamend boek

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1987

De Wekker | 8 Pagina's