Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoe nu verder?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe nu verder?

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

over de landelijke ambtsdragersconferentie gehouden te Amersfoort op zaterdag 2 mei 1987

Het was die zaterdag (ik zou haast zeggen: traditiegetrouw) erg druk in en om de Ichthuskerk te Amersfoort. Uit het gehele land waren ze gekomen: ouderlingen en diakenen en andere belangstellenden uit onze kerken, ook een aantal predikanten. Zij allen waren gekomen om luisterend en sprekend samen na te denken over de vraag hierboven: Hoe nu verder?
Die vraag gaat over ons (christelijke gereformeerde) kerkelijke leven. Ze raakt ieder die met het wel en wee van onze kerken begaan is. Dat onze kerken het in de afgelopen jaren niet gemakkelijk hadden, is méér dan duidelijk. Aan onvrede en aan de noodzaak tot hernieuwd onderling gesprek werd op verschillende manieren uiting gegeven. En tegen de achtergrond van dat (soms in publikatievorm) geuite gevoelen werd de Generale Synode van 1986 te 's-Gravenhage gehouden. Tegemoet gezien met vrees én verwachting deed deze synode haar werk. Over de uitkomsten van dat werk werd en wordt verschillend geoordeeld. De vraag hoe wij samen in onze christelijke gereformeerde kerken na de Generale Synode van 1986 verder kunnen en mogen en moeten verdient er des te meer bezinning om. En daarom was het verheugend dat zovele ambtsdragers deze zaterdag waren gekomen om te luisteren en méé te denken (en te bidden!).
Met gebed werd begonnen. Ds. J. Plantinga maakte zich de tolk van de aanwezigen, toen hij de Here vroeg om een weg te gaan, luisterend naar de Schriften en open naar elkaar. Hij was niet minder de tolk van velen, toen hij de Here om troost bad voor de gezinnen Versteeg en Koole die in de afgelopen maanden verlies en verdriet te dragen kregen door het heengaan van respectievelijk broeder prof. dr. J.P. Versteeg en zuster L.C. Koole-Janse. Ook deed hij voorbede voor broeder en zuster Den Butter, nu zuster Den Butter ernstig ziek blijkt te zijn. Misschien zijn we nooit zó met elkaar verbonden dan wanneer wij met en voor elkaar bidden!

Openingswoord
In zijn inleidend woord gaat br. Koole in op het thema van de conferentie. De vraag van de conferentie komt op ons mensen op heel wat manieren af. Vaak ook in ons persoonlijk leven.
Er zijn levensmomenten die zó ingrijpend zijn, dat wij mensen ons afvragen hoe we nu nog verder kunnen. Soms zijn zelfs de grenzen tussen wat in ons persoonlijk leven gebeurt en het kerkelijke leven vloeiend. Dat werden we pijnlijk gewaar rond het heengaan van prof. Versteeg. Het verdriet daarover is eerst en vooral het verdriet van zuster Versteeg en haar kinderen. Toch raakt het ons als kerken als geheel. In de bundel „Uit liefde tot Christus en zijn gemeente" schreef prof. Versteeg het openingsartikel. Dat artikel mag fundamenteel heten voor het geheel van de bundel. Daar blijkt hoe verrassend het trouw luisteren naar de Schriften kan zijn! Prof. Versteeg trok lijnen, die ons in alle bezinning rond het ambt verder kunnen en mogen helpen, omdat ze uit de Schrift zelf kwamen. Het geeft eens temeer aan wat wij als kerken in hem missen.
De vraag „hoe nu verder?" raakt ook het geheel van het kerkelijk leven. Ze is niet alleen in andere kerken aan de orde, ook in de onze. Ook onder ons is er gescheidenheid, verschil, onenigheid. Allerlei oorzaken zijn daarvoor aanwijsbaar: het individualisme dat veelal onder ons heerst, de structuur van onze kerkelijke organisatie, de invloed van sommige prominente kerkleden, enzovoorts. De diepste oorzaak ligt echter naar het oordeel van broeder Koole ergens anders: dat we wél druk discussiëren over allerlei dingen, maar te veel ontzonken zijn aan de gelovige beleving van het heil en de vergeving. In theorie zijn we het allen wel eens, maar we beleven de diepte en de rijkdom van de inhoud van het geloof te weinig. Dan wordt alles te theoretisch, te procedureel. Dat moet er dan wel toe leiden, dat onze kerkelijke vergaderingen te weinig vierend zijn, dat wil zeggen: dáár wordt te weinig beleefd wat het is samen afhankelijk te zijn van Gods genade in Jezus Christus. Om de beleving van deze dingen zal het ons samen hebben te gaan, ook in de gesprekken van vandaag.

Referaat ds. K. Boersma
De eerste inleider is ds. K. Boersma. Hij zet in met 't woord „verder". Na de Generale Synode van 1986 is er reden ons af te vragen hoe we nù verder hebben te gaan. Er was tegen deze synode opgezien. Daarvoor was reden. Verschillende zaken hadden het kerkelijk leven diep beroerd. Het niet toelaten van een kandidaat in de classis Rotterdam respectievelijk de PS van het Zuiden, de zaak „Amersfoort", het vertrek van verschillende predikanten, het in twijfel trekken van elkaars confessionele trouw rond verschillende publikaties - dat alles schiep een klimaat van vrees. Een scheuring - zo zei men - was niet denkbeeldig. Tegen de achtergrond van dit alles is de Generale Synode van 1986 meegevallen. Wij bleven bij elkaar en daarvoor is dankbaarheid. Synode-afgevaardigden zeiden, dat er op de synode zelf geen geest van gelijkhebberij heerste, maar dat men de eenheid zocht. Toch is daarmee niet alles gezegd. Het zoeken van die eenheid zal een blijvende opdracht zijn, ook nà de Generale Synode van 1986. Immers veel GS-besluiten waren van procedurele en formele aard. Inhoudelijk bleef veel onbesproken. En van verschillende zijden werd daar ook over geklaagd. Dat maakt samen verder gaan er niet gemakkelijker op.
Evenwel, aldus ds. Boersma, er is een gemeenschappelijke basis. Die basis is gegeven in de Schrift, de belijdenis en de orde van de kerk. Daar ligt onze eenheid. Die eenheid gaat dieper dan uniformiteit. Ze is de eenheid van het gemeenschappelijk geloof en belijden. Daarom mag men ook niet een tegenstelling creëren tussen een kerkverbandelijke en geestelijke eenheid. Die twee horen onlosmakelijk bijeen. Het gaat in beide om de eenheid in Christus.
In deze gemeenschappelijke grondslag, bekrachtigd door de ondertekening van het ondertekeningsformulier door alle dienstdoende ambtsdragers, ligt het gereformeerd karakter van onze kerken. Nergens anders. Wij leggen elkaar geen andere bindingen op dan deze. Wij doen van deze belijdenis niets af. Wij lezen haar in haar volle breedte en rijkdom, wetend van het midden van Gods handelen in Jezus Christus. Het is dan ook goed dat wij in een kerk van gereformeerde signatuur uitgaan van deze eenheid, ondanks alle schandelijke verdeeldheid en alle beneden de maat blijven van het kerkelijk leven. In het spreken en omgaan met elkaar gaan wij uit van deze gemeenschappelijke basis. Ze is (1) de grondslag van het gemeenschappelijke vertrouwen. Wij zijn geen volkskerk of sekte. Wij aanvaarden elkaar op deze basis. Ze is (2) ook het vertrekpunt voor de toekomst. Op deze basis hebben wij ook in nieuwe situaties te zoeken naar antwoorden, óók in ethicis.
Bij dit alles mag onze gemeenschappelijke erfenis ons helpen. Je zou die erfenis op drie manieren kunnen typeren: (1) De eerbiedige en tere omgang met de HERE in ootmoed en afhankelijkheid. Dus geen leersysteem, maar de levende omgang met de Here van de kerk. (2) Dat schept verdraagzaamheid onder elkaar, ook al is er steeds naast de lijn met een wat sterker accent op het onderwerpelijke ook immer een lijn geweest in ons kerkelijk leven waarbij het voorwerpelijke meer werd beklemtoond. Zij stonden en staan niet exclusief tegenover elkaar. De lijn van de chr. afgescheidenen én de lijn van de kruisgemeenten gingen samen in het ene beroep op de gereformeerde belijdenis die samenbond. Mensen van heel verschillende komaf vonden elkaar steeds weer daar. (3) Dàt gaf ook de visie op de eenheid: temidden van de grote kerkelijke verdeeldheid in Nederland wilden de chr. geref. kerken voluit gereformeerd zijn, de Schrift uitleggen en staan in de tijd. Dat kwam wel steeds onder spanning te staan, maar het was deze gemeenschappelijke visie die de kerk één hield.
In de laatste jaren kwam dit alles echter meer en meer onder druk te staan. Er was sprake van geschaad vertrouwen. De theologische ontwikkelingen stonden ook in ons eigen kerkelijk leven niet stil. De exegese kreeg meer nadruk dan voorheen. In de dogmatiek werd beklemtoond dat Reformatie en Nadere Reformatie van elkaar onderscheiden dienden te worden. En dat men de eerste niet vanuit de laatste mag interpreteren. Er kwam meer openheid naar buiten. Alle vragen van het moderne levensgevoel kwamen ook op ons af.
Moest de kerk niet méé veranderen en op zoek gaan naar nieuwe antwoorden? Moest men eenvoudigweg bij de oude standpunten blijven? Gaat wie naar nieuwe antwoorden zoekt niet aan de eigenlijke nood van de zondaar voorbij? Is de gezamenlijke grondslag nog intact? Zijn we allen confessioneel betrouwbaar? De vragen werden - soms hardop - gesteld. En men hoorde op één van de classes, toen men elkaar niet vond zelfs de verzuchting: dood verstaat het leven niet! Het is duidelijk dat er een aantal knelpunten bestaan die leiden tot etikettering over en weer. Eén van de ergste dingen die er zijn. Het is een splijtzwam in ons kerkelijk leven. Het leidt tot het sluiten van kansels Voor bepaalde predikanten, tot het kiezen van partijdige afvaardigingen naar meerdere vergaderingen en tot een keuze van gemeenteleden voor gemeenten waaraan men zich verwant voelt.
Op zijn minst zou over vier knelpunten moeten worden verder gedacht en doorgepraat. (1) Over de verhouding tussen Reformatie en Nadere Reformatie. Hoe verwerken wij de innerlijke beleving van het heil dat uitwendig beleden wordt naar de praktijk van het leven van alle dag? Mogen we (b.v.) Calvijn lezen via de bril van de Nadere Reformatie? Wat verstaan wij onder de verbondsgemeente? Hoe zien wij de verhouding tussen de stukken van ellende, verlossing en dankbaarheid? (2) Over de ethische vraagstukken. Zowel in de zaak „Amersfoort" als in de discussies rond de brochure „verder in vertrouwen" is gebleken dat hier een knelpunt ligt. Wèl is duidelijk geworden dat er niet getornd wordt aan de geldigheid van het gebod Gods. Het verschil gaat over de functionering van dat gebod. (3) Over de relatie tot de Nederlands Gereformeerde Kerken. Enerzijds is er door achtereenvolgende generale synoden opgeroepen tot het zoeken naar eenheid met deze kerken, anderzijds werd het belang van de eenheid binnen het eigen kerkverband sterk beklemtoond. Maar - zo heeft iemand gezegd - men kan niet langdurig remmen en gasgeven tegelijk! (4) Over de liturgie. Hier doet de vraag naar de eenheid zich sterk voelen. Wat is eenheid in liturgisch opzicht? Is dat eenvormigheid? Of kan men zich één weten, terwijl er verschil in psalmberijming, bijbelvertaling en liedkeus is? Over deze vragen zal verder moeten doorgedacht.
Dat is dan tegelijk onze gezamenlijke opdracht. Het met elkaar spreken in openheid en op basis van het aanvaarden van elkaar is een eerste vereiste. Daarbij zal de wijze van omgaan met elkaar op de classicale vergaderingen een centrale rol hebben te spelen. Op de classes wordt het kerkverband ge- en beoefend. Daar hebben we elkaar te zoeken. Wellicht is één van de verschilpunten de visie op de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente. Moeten we in het zoeken naar samenwerking met andere kerken niet tijdelijk pas op de plaats maken om ruimte te krijgen voor het zoeken naar onderlinge eenheid op grond van de gereformeerde belijdenis? Niet slechts de eigen gemeente is van belang, er is ook het meervoud van het kerkverband.
Dit alles is slechts mogelijk, wanneer we ophouden elkaar in te delen en verdacht te maken. Wanneer we niet in het vage over elkaar en elkaars opvattingen spreken maar concreet.
Wanneer we ophouden in de „men-vorm" allerlei tendenzen te signaleren, maar elkaar aanspreken op ons gezamenlijke belijden.
Het uitzicht moge op dit moment wat somber lijken, er staat veel tegenover. Dat vele is de trouw van God, die Woord en sacramenten nog laat bedienen en die plaatselijk en landelijk veel geeft om dankbaar voor te zijn. Vanuit die trouw hebben wij onze opdracht te verstaan.

Referaat ds. J. Westerink
Na ds. Boersma krijgt ds. Westerink gelegenheid voor het houden van zijn inleiding. Hij zet in met de opmerking, dat de vraag van vandaag niet onbeantwoord kan en mag blijven. De gemeente wordt immers in de Bijbel getypeerd als „zij die van die weg" zijn. Wie naar de stem van God luistert, die weet van het Woord des Heren dat zegt: Dit is de weg, wandelt op dezelve.
Toch is het goed de vraag „hoe nu verder" te stellen. Weliswaar valt er over de Generale Synode van 1986 veel goeds te zeggen, maar deze synode had ook iets in zich van een patstelling. Erna werden opmerkingen gehoord als: „de besluiten worden genegeerd", „de karavaan trekt toch verder èn - erger - in de verkeerde richting". Ds. Westerink wil nadenken over de vraag van de conferentie aan de hand van drie zaken: (1) waar komen we vandaan, (2) waar zijn we nu en (3) waar moeten we naartoe.
Waar komen we vandaan? Drie momenten uit de geschiedenis van de kerk zijn van wezenlijk belang voor het verstaan van onze kerkelijke positie: de reformatie, de afscheiding en het voortbestaan na 1892. De verbinding tussen die drie momenten wordt gevormd door de gereformeerde belijdenis. In die gereformeerde belijdenis gaat het niet slechts om „de leer", maar ook en daarin om de „religie van de belijdenis". De belijdenis wil het leven doortrekken. Dat blijkt op heel veel plaatsen in de drie formulieren van enigheid. Ze zijn praktisch van aard.
Dáárom zet de catechismus in met de vraag naar de enige troost in leven en in sterven. Het dogmatische is met het praktische verbonden. De belijdenis gaat niet òver een aantal zaken, maar ik kom in de belijdenis zélf voor! Ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels zijn doortrokken van de belijdenis als religie. Leer en religie gaan samen. Onze trouw aan de belijdenis is er niet één van denken en beschouwing, maar van beleving. Dáár ligt de eenheid van de kerk.
Waar zijn we nu? Sinds een aantal jaren heeft er naar het besef van ds. Westerink een ombuiging plaats. Er wordt gepleit voor voortgaande bezinning op vele terreinen: exegese, liturgie, wetenschap en kunst, maatschappij en ethiek. Op zichzelf is dat goed. Maar de vraag laat zich stellen of dit alles ten goede komt aan het schriftuurlijk-confessionele geloofsleven of ten laste ervan. Klinkt in de nieuwere bezinning de belijdenis wel door? Is er in sommige publikaties niet soms sprake van een gespeend zijn van elke band met de gereformeerde belijdenis?
Er wordt wel grondiger geëxegetiseerd. En dat is goed. Maar niet iedere exegeet is dienaar des Woords.
Er wordt aandacht gevraagd voor de liturgie als wezenlijk voor de kerkdienst. Maar gaat veel aandacht voor de liturgie niet ten koste van de prediking, waarin ruime aandacht dient te worden gegeven aan heilsverwerving en heilsbediening? Vraagt de nieuwe psalmberijming niet noodzakelijkerwijze óók om het Liedboek voor de Kerken vanwege een veranderde teneur van berijmen? Verworden kerkdiensten soms niet tot meer een gezellig onderonsje en geestelijk amusement dan tot een gebeuren waarin dienaar en gemeente zich volstrekt afhankelijk weten van Gods werken in Woord en Geest?
Er wordt nadruk gelegd op de plaats van de kerk in en haar roeping ten opzichte van de samenleving. En dat is belangrijk. Maar leidt het de aandacht niet af van de werkelijk belangrijke zaken zoals de noodzaak van wedergeboorte en bekering? Hebben wij niet meer oog voor de nood van de wereld dan voor Gods gebod? Klinkt in al ons nieuwere denken werkelijk de religie van de belijdenis door? Is zonde nog wel zonde en genade nog wel genade? Of groeit er ook in onze kerken een geslacht op voor wie dit alles vreemd is?
De kerkelijke eenheid dreigt zoek te raken op het kardinale punt van de religie der belijdenis. Wij kunnen dan wel zeggen dat we elkaar hebben te vertrouwen, maar vertrouwen dient ook verkregen of herwonnen te worden.
Waar moeten we heen? Christus is de Koning van de kerk. Als het gaat om de vraag waarheen?, dan mag Hij het voor het zeggen hebben. En dan is het doel niet onduidelijk: de lof van God van een heilig en verkoren volk. Dan zal duidelijk in de prediking uitkomen, dat er slechts twee wegen zijn. Het gaat op de eeuwigheid aan. Elke kerkdienst kan voor ieder van de hoorders de laatste zijn. Die wetenschap heeft grote gevolgen voor de prediking. Ze dient ontdekkend èn lokkend te zijn, onderscheidenlijk, richtend en behoudend. In onze prediking moet iets doorklinken van Gods eeuwig oordeel. De bazuin moet een zuiver geluid laten horen.
We kunnen slechts samen verder, wanneer we zó samen verder willen. Met een schriftuurlijk-confessionele prediking, die niet eenzijdig is, maar aan beide elementen van het Woord recht doet. We moeten de gemeente leren de goede vragen te stellen en ze de goede antwoorden geven.
De ouderlingen hebben hierbij een zeer belangrijke taak. Zij hebben immers toe te zien op de dienaren des Woords en op de leer. Daarom behoort bij de beantwoording van de vraag hoe we samen verder hebben te gaan, ook de vraag naar de functionering van het ambt van de opzieners.

Discussie
Na de lunchpauze is er gelegenheid om vragen te stellen aan de beide inleiders en (dat ook) tot onderling reageren op elkaars vragen en opmerkingen. Van deze gelegenheid wordt gebruik gemaakt door het stellen van zowel schriftelijke als mondelinge vragen.
Drie lijnen tekenen zich in de vragen en opmerkingen af. In de eerste plaats zijn er vragen naar de kerkelijke verwarring zelf. Hoe komt het dat er een zo grote diversiteit onder de predikanten is, terwijl allen aan dezelfde Hogeschool hebben gestudeerd? Ligt de oorzaak niet vooral in het over en weer sluiten van kansels, twee verschillende jeugdorganisaties, twee predikantenverenigingen, enzovoorts? Is waar wat in één van de dagbladen stond, dat vele zaken op de synode niet echt ter tafel konden komen, omdat men het wel eens was maar niet één? Er worden toch vanuit de gereformeerde ethiek antwoorden gegeven (vanuit Apeldoorn en Kampen)? Waarom zijn deze antwoorden voor verschillende predikanten onvoldoende? Gaan we in onze kerken niet teveel uit van de verschillen in plaats van oprecht naar eenheid te zoeken?
In antwoord op deze vragen beklemtoont ds. Boersma vooral, dat men in een gereformeerde kerk dient uit te gaan van het geëiste vertrouwen. De basis daarvoor is de betuiging van trouw bij elke ambtsaanvaarding van een ambtsdrager door ondertekening van de belijdenis. Gaan we van dit vertrouwen niet uit, dan is kerkelijk samenleven niet meer mogelijk. Ds. Boersma tekent daarbij aan, dat niet alles wat in het kerkelijk leven wordt gezegd en geschreven verstandig is, maar dat dat nog niet behoeft te betekenen dat de eenheid daarom ontbreekt. Er is nog zoveel onverwerkt materiaal uit de reformatietijd, dat we samen nog jaren vooruit kunnen dat te onderzoeken.
Ds. Westerink legt er de nadruk op, dat hij slechts zijn grote bezorgdheid erover heeft willen uiten, dat de religie der belijdenis te weinig functioneert. Wie de preken uit „De Levensbron" leest en de meditaties in „De Wekker" volgt, krijgt soms het gevoel dat de gereformeerde belijdenis (te) weinig functioneert. Duidelijkheid is in dit opzicht geboden. Wij hebben echter niet uit te gaan van een bepaalde beschouwing van elkaar, maar van de Woordwerkelijkheid dat er twee wegen zijn, twee soorten mensen (gelovigen en ongelovigen), óók onder ambtsdragers.
De tweede lijn die zich in de vragen aftekent is vooral gericht aan ds. Westerink. Er wordt gevraagd of bij hem de antwoorden al niet vastliggen; of hij niet ook beducht is om de geloofwaardigheid van het Evangelie in deze tijd; of hij niet te suggestief en te stellenderwijs spreekt in plaats van in alle voorzichtigheid te vragen; of er naast consolidatie ook niet sprake mag en moet zijn van vernieuwing.
Ds. Westerink antwoordt, dat hij geen oordeel heeft willen uitspreken over anderen in onze kerken. Maar dat hij opkomt voor de duidelijkheid van het Woord Gods en voor de duidelijkheid in de prediking. Een prediking die in alle ootmoed en afhankelijkheid de twee wegen wijst, zodat de Here er in het oordeel op terug kan vallen. In dat opzicht behoort er duidelijkheid te zijn.
Aan ds. Boersma wordt gevraagd (en dat is de derde lijn) of hij terwille van de eenheid van het eigen kerkverband niet te gemakkelijk voorstelt in bepaalde zaken pas op de plaats te maken. Met name gelden de vragen zijn voorstel om in de samenwerking met de Nederlands Gereformeerde Kerken voorzichtigheid en terughoudendheid te betrachten terwille van de onderlinge eenheid. Wie maakt zulk een afweging? Wie is daartoe bevoegd? Treedt men zo niet in de rechten van de plaatselijke gemeente? Ds. Boersma antwoordt, dat het er hem om ging aan te geven, dat we ons in de huidige situatie, die gekenmerkt wordt door verzet en irritatie, prioriteiten hebben te stellen terwille van de onderlinge eenheid. Hij zegt nog eens nadrukkelijk, dat het hem om een tijdelijke zaak ging. Maar hij acht de eenheid van het kerkverband zo'n belangrijk goed dat de prijs daarvoor niet snel te hoog is.
In de discussie blijkt dat men bij alle accentsverschil en soms méér dan dat (!) toch beoogt het gesprek met elkaar zo goed, duidelijk en eerlijk mogelijk te voeren. Wél komt openbaar, dat dat gesprek niet eenvoudig zal zijn en van allen die eraan deelnemen grote terughoudendheid en openheid zal vragen. Maar, uitgepraat zijn we nog niet! Dat bleek ook nu weer.

Indruk
Elk verslag bergt iets in zich van een persoonlijke indruk van degene die het schrijft. Zo ook dit verslag. Wellicht mag ik daarom aan het eind nog een paar vragen stellen aan de beide inleiders.
Ds. Boersma beklemtoonde heel sterk zowel in zijn inleiding als bij de beantwoording van de vragen de gemeenschappelijke basis als grondslag en uitgangspunt voor de toekomst. Van die basis moet (zo hoorden we hem verscheidene malen zeggen) worden uitgegaan: élk der ambtsdragers ondertekende immers de drie formulieren van enigheid. Van ds. Boersma zou ik graag in een verder gesprek eens willen horen waarin die eenheid bestaat. Is ze gegeven met het blote feit van de ondertekening? Nee, zal ds. Boersma zeggen, ons ondertekeningsformulier wijst een andere weg. Maar waarin ligt dan het eigene van het gereformeerd belijden? En is dat ook herkenbaar in prediking en theologie? Anders gezegd: hebben wij naast het beklemtonen van het uitgangspunt van het onderlinge vertrouwen toch óók niet aan te geven wat voor de inhoud van ons spreken, schrijven en werken wezenlijk is vanuit het gereformeerd belijden? Ds. Westerink maakte onderscheid tussen „de leer" en „de religie der belijdenis". Deze onderscheiding heeft enig recht, wanneer men ermee bedoelt aan te geven dat het ons in het belijden der kerk niet om leerstukken (dogma's) gaat, maar om het beleefde geloof in waarheid der Schrift. Maar heeft dit onderscheiden óók niet als consequentie dat het immer nodig blijkt juist vanuit dit gereformeerd belijden nieuw in te gaan op de vragen van nu? Kan men volstaan met het citeren van de belijdenis-als-zodanig? Of betekent de uitdrukking „de religie der belijdenis" evenzeer, dat wij en elke generatie gereformeerde christenen op een bepaalde wijze in de werkelijkheid staan en op een bepáálde wijze op de vragen van de werkelijkheid ingaan?
Het komt me voor, dat het dóórdenken over deze beide vragen ons verder kan helpen, óók waar het gaat om de eenheid binnen onze Chr. Geref. Kerken.
Wellicht iets voor een verder gesprek?

Rozenburg, G.L. Born

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 mei 1987

De Wekker | 8 Pagina's

Hoe nu verder?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 mei 1987

De Wekker | 8 Pagina's