Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dubbele boosheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dubbele boosheid

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan; Mij, de Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden. Jeremia 2:13

Deze tekst - en heel Jeremia twee - is een beschuldiging. Wanneer in het oosten lagere vorsten afvallig werden, of tegen hun koning opstonden, ontvingen zij een geschreven aanklacht. Een bode kwam het stuk overhandigen. In zo'n document stelde de koning enkele vragen, die tegelijk een beschuldiging inhielden. Tevens herinnerde hij aan de gaven en voorrechten, die hij in het verleden had geschonken aan die lagere vorsten. Duidelijk wees hij de overtredingen aan, waardoor zijn onderdaan nu het verbond verbrak. En tot slot zei hij de welverdiende straf aan.
In ons Schriftgedeelte wordt Israël voor het gericht gedaagd. De Heere heeft een twist met Zijn volk (vers negen). De Koning der koningen beschuldigt hier Zijn volk van schandelijke afval. Hij zendt Zijn bode, de profeet Jeremia, om Israël een (beschuldigende) vraag te stellen. „Wat voor onrecht hebben uw vaders aan Mij gevonden, dat zij verre van Mij geweken zijn . . . ?"
Dat is een moeilijke vraag. Daar kunnen zij de Heere geen antwoord op geven. Terecht klaagt Hij Zijn volk aan vanwege de afval. Hij voert een proces met dat dwaze, ondankbare volk. „Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan; Mij, de Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden."
God beschuldigt Zijn volk van twee boosheden. Allereerst heeft het Hem verlaten. Hem de Springader des levenden waters hebben zij verlaten. Deze woorden wijzen erop, Wie God geweest is voor Zijn volk. Hij is heel veel geweest voor hen. In onze tekst noemt Hij Zichzelf een Springader des levenden waters. Dat is een veelzeggende naam: Springader, Bron. Deze naam werd in het oosten ook verstaan. Iedere landeigenaar wenste wel, dat hij een bron of springader met stromend water had, op zijn grond. Was dat zo, dan waren zijn akkers gelegen op een uitgezocht plaatsje. Dan lagen ze rond een bron met stromend, levend water. Zo'n bron verliet je niet.
Had je zo'n springader, dan hoefde je geen bak of put uit te houwen in de kalkstenen heuvels. Dan hoefde je ook geen bak waterdicht te maken met pleisterkalk. Dan hoefde je het (weinige) regenwater niet op te vangen in een bak, die zo gemakkelijk brak, of scheurde, of lek werd, zodat het water eruit sijpelde.
Een bron is heel anders dan een bak. In een bak bleef het water niet fris en helder. Een bak was niet veel waard, maar een bron was alles waard. Die stond nooit droog. Daar kon je steeds het water uit scheppen. Dat water bleef altijd opwellen.
Water bracht leven. En voor dat volk was God de Springader des levenden waters. Alle leven is uit Hem. De kanttekeningen van de statenvertaling spreken van Hem, als de Oorsprong van de ware gelukzaligheid, van alle zalige en bestendige hulp, van de heilzame troost en van het eeuwige leven.
In dat sprekende beeld van die Oosterse bron wil de Heere Zijn volk overtuigen, hoe dwaas en boos het is, Hem de rug toe te keren. Dat is een dubbele boosheid: het verlaten van de Bron, de Springader, èn het verkiezen van (gebroken) bakken. Mijn volk heeft twee boosheden gedaan; Mij, de Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden. Israël, wat is het erg, en wat is het dwaas om God te verlaten! Alle zegen en leven komt uit deze Bron. Alle genade en troost, die zo nodig is, vloeit uit Hem, door Christus Jezus. Hij is niet minder dan een Springader des levenden waters. Alle heil is uit Hem, de Bron van het hoogste goed. Wie zijn troost ergens elders zoekt, doet dwaas. Net zo dwaas als die landbouwer in het oosten, die zijn springader van levend water verliet, om zelf bakken te gaan maken.
Zo dwaas zijn wij. Wij zijn immers gevallen mensen. Wij zijn van God afgeweken, en hebben Hem verlaten. Wij hebben naar de slang geluisterd. Zijn we daar al achter?
Zo dwaas zijn wij, als wij het leven voor onze ziel zoeken buiten God. Zo dwaas en boos zijn we, als we naast God iets verzinnen of hebben, waarop we ons vertrouwen zetten.
Want het is dubbele boosheid God te verlaten, en andere goden, afgoden dus, na te hoereren.
Zo dwaas zijn wij, als we Gods Woord verlaten, en in plaats daarvan gaan vragen naar wat ons voor de mensen goed lijkt, of nuttig, of voordelig. Het zal steeds weer blijken, dat onze zelfgemaakte bakken geen water houden.
Zo dwaas en boos zijn wij, als wij vertrouwen op onze uiterlijke godsdienst en ijver. Als wij er tevreden mee zijn, dooplid of belijdend lid van een kerk te zijn, zonder een levend lid te zijn. Als we geen arme zondaar geworden zijn voor de Heere. Als we onszelf niet veroordelen. Als we het niet zoeken bij de Levensbron. Als we niet uitzien en verlangen naar de Heere Jezus Christus.
Evenals die landbouwer in het oosten, die een springader van levend water verliet, om zelf bakken te gaan maken, zijn wij ook dwaas, als wij het verwachten van onszelf.
Of het (mede) zoeken bij mensen. Een mens is immers geen springader van levend water. Hij is geen bron van veel goeds. Wat van hem uitgaat, komt allemaal voort uit zijn hart. Guido de Brès noemde dat een onzalige fontein. Want uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen, en ga zo maar door. Een mens kan zichzelf niet helpen, en hij kan een ander niet helpen. Wie het zoekt bij mensen, zal het vroeg of laat ervaren, dat hij het zoekt bij bakken, bij gebroken bakken, die geen water houden. Waarbij een mens niet leven kan, maar sterven moet.
Eén Springader is er: de Springader des levenden waters. Hij nodigt nog het bij Hem te zoeken. Hij schenke de genade om Hem, de enige ware God recht te leren kennen, Hem alleen te vertrouwen; met uitsluiting van al dat andere. Om van Hem alleen alle goeds te verwachten. Om Hem hartelijk te vrezen.
Maar het is dwaas, ja het is een dubbele boosheid, de Springader des levenden waters te verlaten, en het elders te zoeken. Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen. Zijn eigen boosheid zal hem kastijden. En zijn eigen afkeringen zullen hem straffen.
Weet dan en ziet, dat het kwaad en bitter is, dat gij de Heere, uw God verlaat.

Zuidland, H. van der Ham

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1987

De Wekker | 12 Pagina's

Dubbele boosheid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1987

De Wekker | 12 Pagina's