Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Constantijn Huygens herdacht (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Constantijn Huygens herdacht (II)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Gods tafel, en daar aan ik, zotte zondaar, ik!"
In de zeventiende eeuw is er geen dichter die zo dikwijls en tegelijk zo schriftuurlijk-vroom over het Heilig Avondmaal heeft geschreven als Constantijn Huygens. Geheel toevallig is dat niet. Huygens' poëzie wordt onder andere daardoor gekenmerkt, dat ze allerlei momenten uit het dagelijks doen en laten van de dichter weerspiegelt. De voorbereiding op en de viering van de maaltijd des Heren komt dan bij deze gereformeerde christen eveneens aan de orde.
Dat geschiedt in verschillende toonaarden. Een polemisch, strijdbaar protestants element bevat het eerste avondmaalsgedicht dat we van Huygens kennen. Maar de polemiek is vervat in een gebed: Gij hebt, zegt de dichter tot Christus, van water wijn gemaakt en dat was een wonder waarvan de ontkenning alleen uit boos opzet kan voortkomen. Maar Gij hebt brood uw lichaam genoemd en wijn uw bloed en dat was aanschouwelijk onderricht tot uw gedachtenis. Wie daar een wonder van maakt op de manier van de rooms-katholieke transsubstantiatieleer, is al even slecht van bedoeling, want hij neemt uw Woord niet zoals het er staat. Aan de behandeling van dit thema kunnen we nog eens goed zien, hoe een centrale rol de leer van de r.k. kerk inzake de mis in de kerkelijke strijd speelde.
De polemiek is geen poging om aan het persoonlijk appèl dat in het Avondmaal besloten ligt te ontkomen. Dat blijkt uit het slotgedeelte van hetzelfde gedicht, waarin de dichter om vernieuwing van zijn innerlijk en uiterlijk leven vraagt.
Het gebed „Maak mijn steen (mijn harde hart) tot vlees" vult hij aan met „Maak mijn vlees tot steen", d.w.z.: „Maak de zondige mens in mij ongevoelig voor de verlokkingen van de wereld". Zo ontstaat er een knappe versregel ter afsluiting van het sonnet. Ziehier Huygens' eigen woorden (in onze spelling overgebracht):
Gunt mij het recht, het slecht, het oud, het algemeen,
Het onbemorst gebruik van wat Gij hebt gesproken;
En dit mirakel toe: O God, voor mij gebroken.
Breekt nu dit lichaam ook en deze ziel vaneen.
Neen, neen. Verworpen Steen, Gij zijt ervan gewroken.
Maakt maar mijn steen tot vlees, en maar mijn vlees tot steen.
In een ander sonnet valt de bijbelse fundering opnieuw op. Het is een gedicht dat nota bene te paard tussen Schoonhoven en Gouda gemaakt is.
Zo ver ging Huygens' dichterlijke creativiteit, dat hij verzen ontwierp onderweg, te paard of in de koets of al wandelend. Misschien dat de keuze van de behandelde tekst daarmee samenhangt. Het gedicht is namelijk een uitwerking van Romeinen 10:16: „Zo is het dan niet desgenen die wil noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods".
Het zegt ook wel iets over de ernst van Huygens' christen-zijn, dat hij zich, onderweg naar huis terug van een dienstreis, in gedachten met de aanstaande viering van het Avondmaal bezighoudt. „Ten geldt noch will noch loop; mijn heil is dijn ontfermen", zo besluit hij dit voorbereidingsgedicht.
Keer op keer toont Huygens te beseffen, dat alles van God moet komen. Hij is diep doordrongen van zijn schuld en onmacht en ook van de loutere genade waardoor hij als „het vermiste schaap" bij de negenennegentig is thuisgebracht. Telkens weer horen we hem getuigen van zijn zwakheid. Ik behoor met een sneeuwwit kleed op Gods feest te verschijnen; maar wat ik draag is een kleed vol slijk en vuil. Moet ik me dan verbergen voor Gods aangezicht? Nee, zegt de dichter, ik verberg me niet, ik wil door U, o God, geborgen zijn. „lck sal haest sneeuw-wit zijn, soo ghijder maertoedoet//Den IJsop (hysop) van dijn Geest, de Looge (reinigingsmiddel) van dijn bloed."
Treffend is in Huygens' avondmaalsgedichten, als we ze als geheel overzien, hoe hij zich bewust is van het telkens weer zondigen en telkens maar weer een beroep doen op Gods barmhartigheid en geduld. Het mooist heeft hij dit besef misschien wel uitgedrukt in een gedicht uit de bekende sonnettenreeks der Heilighe Daghen. Onder verwijzing naar een uitspraak van Erasmus roept de dichter daar uit: Wanneer zal mijn hart eens en voorgoed boetvaardig zijn? Hij verlangt naar de volmaakte heiligheid waaruit geen terugvallen in het kwaad meer mogelijk is. Nu moet hij bekennen dat zelfs zijn berouw hem hol lijkt: „Is 't altijds weer op niews, en altijd weer op 't ouwe?//Oh dat mij 'tholl berouw eens endtelick berouwe!"
De spitse dichter Huygens verstaat de kunst van een puntige afronding, maar hij is ook knap in een overrompelende inzet. De lezer wordt dan als het ware meteen in de situatie binnengevoerd. Dat valt te demonstreren met een avondmaalsvers, dat Huygens maakte in oktober 1668. Hij is dan al 72 jaar. De eerste regel staat boven deze bijdrage afgedrukt: „Gods Tafel, en daer aen ick sotte Sondeer, ick!" Opnieuw een diep bewustzijn van eigen onwaardigheid ten overstaan van de heilige God. Maar de dichter beroept zich op het offer van Christus. Er is een kleed, een bloedig kleed, het kleed van de Middelaar, en daaronder vrees ik U (ik, die U vrees) niet meer: „'k Weet dat ghij door dat Bloed mijn' etter niet en siet". Drastische manier van zeggen, helemaal in Huygens' stijl. Hij durft concreet te zijn in zijn beeldtaal.
Ik wil besluiten met een kort gedicht uit Huygens' zesenzeventigste levensjaar, dat ik weer in moderne spelling weergeef:
Over des Heren Avondmaal
ik heb geen bruiloftkleed, wat doe ik op uw feest,
Genadig Bruidegom, en waar zou ik 't ook halen?
ja, ziet, ik heb er een, en zeg het onbevreesd:
Daar ik 't niet machtig was, hebt Gij zo goed geweest
En woudt het met uw bloed, uw diere bloed, betalen.
De bovenstaande proefjes hebben, naar ik hoop, de lezer ervan overtuigd, dat de poëzie van Constantijn Huygens de moeite van aandachtige kennisneming ten volle waard blijft.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1987

De Wekker | 12 Pagina's

Constantijn Huygens herdacht (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1987

De Wekker | 12 Pagina's