Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Met elkaar verbonden (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Met elkaar verbonden (V)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De belijdenis van de rechtvaardiging en de kerkelijke structuur
In zijn studie over „belijden" en „belijdenis" in het Nieuwe Testament brengt drs. W. Steenbergen ook ter sprake de betekenis van de rechtvaardiging door het geloof voor de bepaling van de kerkelijke structuur in het leven van de gemeente. Hij noemt deze belijdenis de structuurbepalende kracht voor het leven van de gemeente. We verstaan hierbij de rechtvaardiging als die rechterlijke daad van God, waarbij de zondaar wordt vrijgesproken in het goddelijk gericht. We herinnerden een vorige keer er aan, dat het begrip van de rechtvaardiging bij Paulus gevulder is, dan wij meestentijds in onze dogmatische omschrijving ervan plegen aan te duiden. In de laatste denken wij vooral aan een rechterlijke uitspraak, een verklaring (declaratie), waarin ons de gerechtigheid wordt toegerekend (imputatie). Voor de zekerheid van het geloof is het goed om deze kant van de zaak in het oog te houden. In de rechtvaardiging gaat het niet om óns oordeel, maar om het goddelijke oordeel. Het nochtans van het geloof berust niet op onze waarneming, maar op Gods uitspraak.
Toch zit er aan de rechtvaardiging ook een andere kant, die wij nimmer mogen vergeten. We kunnen dit op verschillende manieren omschrijven. Het geloof, dat middel is in de rechtvaardiging, is hetzelfde waardoor wij vernieuwd worden. De Christus en al zijn verdiensten, die wij in de rechtvaardiging aangrijpen, is dezelfde Christus, die ons naar zijn beeld vernieuwt. En de Geest, die ons Christus deelachtig maakt tot vergeving van de schuld is dezelfde Geest, die ons herschept. Met andere woorden: rechtvaardiging en heiliging kunnen nimmer van elkaar worden gescheiden.
Wanneer we nu déze bijbelse verkondiging van de samenhang tussen rechtvaardiging en heiliging in het oog houden, moeten we haar ook verdisconteren wanneer we gaan spreken over de structuur van de gemeente. Onder dit laatste verstaan we de manier waarop de gemeente gestalte krijgt, gevormd wordt, zichtbaar wordt in de wereld.
Zij is uit de wereld geroepen. Maar haar vorm of gestalte wordt niet bepaald door de samenlevingsverbanden, die wij in de wereld aantreffen. We kunnen nog verder gaan en spreken over het instituut, de instelling van de kerk, waarbij nooit een tegenstelling gemaakt mag worden tussen het werken van de Geest en de vormen die de Geest schept om zijn eigen werk niet te laten vervloeien. Het is in vele kringen een gewoonte geweest om Geest en instituut tegen elkaar uit te spelen. Het „gebeuren" van de Geest zou alleen maar belemmerd worden in de stremmende vormen van het instituut. Maar wanneer we het geheel van het Nieuwe Testament onderzoeken op de vraag naar de aard en het wezen van de kerkelijke structuur of organisatie, dan blijkt duidelijk, dat Geest en vorm bijeenbehoren. Vanzelf heeft de moderne kritiek zich tegen deze gedachte gedekt, door sommige brieven van Paulus voor niet authentiek te verklaren. Eén van de laatste studies op dit gebied is daarvan een helder voorbeeld. Ik bedoel een studie van Walter Klaiber, over rechtvaardiging en gemeente (Rechtfertigung und Gemeinde, Göttingen 1982), die van de gedachte uitgaat, dat men bij Paulus geen thematische behandeling van de kerk aantreft. Formeel gesproken heeft hij gelijk. Paulus biedt geen dogmatisch hoofdstuk over het wezen van de kerk. Maar de zaak wordt vrij wat bedenkelijk, wanneer we zien wat hij eigenlijk bedoelt. Zijn spreken over de kerk wordt gedragen door de gedachte, dat de brief aan Efese niet van Paulus is, en dat in deze brief reeds op een manco, een kerkelijk manco, van de brieven aan Rome, Galaten en Corinthe wordt ingespeeld. De schrijver van deze brief zou dit manco hebben aangevoeld en daarin hebben willen voorzien. De Pastorale brieven zijn dan nog een stapje verder gegaan en hebben een vroegchristelijke ontwikkeling willen vastleggen, vandaar, dat daarin gesproken wordt over ouderlingen en opzieners en diakenen. In hetzelfde látere stadium zou Lucas, of wie ook maar de auteur van Hand. is, om vroeg-kerkelijke ontwikkeling te verdedigen, aan Paulus verschillende uitspraken in de mond hebben gelegd, die moesten dienen om deze ontwikkeling als Paulinisch te verdedigen.
Maar van den beginne was het zo niet geweest. Paulus is de prediker van de rechtvaardiging en wil men derhalve op zoek gaan naar zijn gedachten over kerkelijke structuur, dan moet men in de brief aan de Galaten zoeken, in die aan Rome en in die aan de Corinthiërs. En dan komt men uit bij de rechtvaardiging als „structuurbepalend" element in de brieven van Paulus. De gemeente vindt haar structuur vanuit de rechtvaardiging door het geloof alleen.

Meer Luthers dan Gereformeerd
Ik behoef er hier geen woord aan te besteden, alsof drs. Steenbergen déze achtergrond zou willen gebruiken voor zijn opvatting, dat de rechtvaardiging de structuur van de gemeente bepaalt. De gedachte, dat hij sommige belangrijke brieven van Paulus, voor on-Paulinisch zou willen houden, is bij mij niet opgekomen en die staat ook verre van mij. Maar zijn stelling herinnerde mij wel aan het belangrijke verschijnsel uit de kerkgeschiedenis, waardoor het binnen de Lutherse kerken kon komen tot een geheel ándere structuur van de gemeenten dan in de Gereformeerde traditie het geval is. En dit hangt wél samen met het feit, dat Luther de man geweest is van vooral de brief aan de Galaten, die hij zijn Käthe noemde (zo heette zijn vrouw). De verklaring van deze brief achtte hij te behoren tot die werken, die hij na zijn dood nog gaarne zag doorwerken in het leven van de kerk, met zijn geschrift tegen Erasmus. Luther was de man, die de rechtvaardiging door het geloof tot het één en het al maakte van zijn theologie, Schriftuitleg en kerkelijke praktijk. Zijn theologie draait om dit centrale thema. Zijn Schriftuitleg wordt erdoor bepaald. Maar ook zijn kerkelijke structurering of vormgeving van het evangelie bleef daarbij staan. Zij kwam niet verder dan de prediking van de rechtvaardiging.
Men kan weliswaar niet zeggen, dat dit voor hemzelf bevredigend was. Hij heeft eenmaal gezegd, dat het hem eenvoudig ontbrak aan de mensen om zijn ideaal inzake de kerkelijke vormgeving te verwerkelijken. En daarbij heeft hij zich neergelegd. Zijn theologie drong hem ook niet al te zeer in deze richting. En de hele kwestie van de kerkstructuur, kerkvisitatie en organisatie liet hij in handen van de landsvorst. Als er maar gepredikt werd! Dat was genoeg.
De gereformeerden, te beginnen met Bucer, en sterker nog bij Calvijn, hebben deze gedachte niet kunnen of willen overnemen, zónder tegelijk de eis te stellen van de kerkelijke verwerkelijking van hun ideaal. Bucer legde de nadruk op de prediking van rechtvaardiging én heiliging. En hij zag het als een noodzakelijke eis van het evangelie, dat dit gestalte zou krijgen binnen een geheiligde gemeente. Vandaar zijn ijveren voor een goede kerkelijke orde. Vandaar zijn strijd tegen libertinisme en „epicureeërs" zoals hij hén noemde, die van een evangelie droomden zónder wet. Vandaar ook dat Straatsburg de stad is geworden, waar althans de principia van de gereformeerde gedachten over rechtvaardiging én heiliging werden omgezet in een kerkelijke structuur.
Daarbij kwam het ambt naar voren, dat van de prediker, dat van de ouderling en dat van de diaken. En Bucer was óók de man van de brief aan Efese, waaraan hij om zo te zeggen, zijn gehele leven heeft gearbeid, op allerlei wijs. Calvijn verklaarde op zijn sterfbed, dat er in 1536, toen hij in Genève kwam, alleen maar in de stad gepreekt werd. Er was geen vorm van een kerk. En hij heeft alles gedaan om aan de kerk een structuur te hergeven, in het voetspoor van Bucer, een structuur, die beantwoordde aan de diepten van het evangelie der rechtvaardiging én der heiliging. En daarbij speelde ook de wet een grote rol. Daarom doet het mij enigszins Luthers aan, wanneer voor de vormgeving van de gemeente alleen verwezen zou moeten worden naar de rechtvaardiging. Ook Calvijn beroept zich met grote overtuiging, niet maar op Galaten en Romeinen en 1 en 2 Corinthen. Hij beroept zich, wanneer het gaat om de structuur van de kerk vooral op Efese, m.n. Ef. 4, naast Rom. 12 en 1 Cor. 12.

Geen volkskerk maar belijdenis- én belijdende kerk
Wanneer we te maken hebben met een volkskerk, die de belijdenis eigenlijk niet tot een wérkelijke aanvaarding kan brengen over de gehele linie, dan kan men zich indenken, dat men genoegen neemt met de rechtvaardiging als structuurprincipe. Maar nu wij te maken hebben - en ook drs. Steenbergen zal dit onderschrijven -, met een belijdende kerk én met een belijdeniskerk, nu moet er respons komen in de geloofsgehoorzaamheid, waarin niet alleen de vergeving, maar ook de genezing, niet alleen de kwijtschelding maar ook de verandering tot stand komen. En dan moet héél de structuur van de kerk dienen, om de baan vrij te houden voor het Woord, dat als beloftewoord in de gemeente mag klinken, maar niet minder als Woord dat om gehoorzaamheid vraagt.
En spreekt men dan over de structuur, dan behoren daarbij op z'n minst de ambten genoemd te worden, die aangeduid kunnen worden als middelen, waardoor God werkt wat Hij belooft.
Ik weet, dat de gereformeerden in tijden van een hernieuwde roep om Reformatie meer dan eenmaal genoegen hebben genomen met dit éne: dat het Woord vrij gepreekt mocht worden, het Woord des geloofs, dat ons eraan herinnert dat wij niet in de hemel hebben op te klimmen, om daar ons eigen zoeken te bevredigen, en evenmin in de hel hebben neer te dalen. Nabij u is het Woord! Dat is de prediking der rechtvaardiging door het geloof alleen. Maar diezelfde gereformeerden hebben geweten, dat wanneer dat Woord recht gepredikt wordt, er een gemeente ontstaat, die buigen wil onder het Woord, door het wondere werk van de Geest. En dan is er de heiliging en de ouderling, die in dit veld optreedt om te trekken tot Christus en de afdwalenden te zoeken. De gemeente is heils-gemeente en tegelijk heiligingsgemeente, in een structuur die aan de Schrift is ontleend (ambt én gemeente) opdat de rechten van de Here tot gelding zouden komen in het leven van die gemeente, naar wet en evangelie, naar rechtvaardiging én heiliging. Wij moeten méér doen dan de rechtvaardiging preken. Wij moeten, wij mogen onder de belofte van Gods zegen, er op uit in de door het Woord getekende structuur van de gemeente, om haar geheel en al te laten zijn, en te laten blijven: een belijdende gemeente rond de éne belijdenis, die niet alleen de gemeente samenbindt, maar ook, krachtens kerkelijke trouw en belofte, al de gemeenten in het éne rijk geschakeerde kerkverband.
De fundamentele betekenis van de belijdenis voor de gemeente kan niet licht overschat worden. Maar diezelfde principiële funderende kracht geldt ook voor het kerkverband: voor sterken en zwakken. Op die basis vonden wij elkaar. Op die basis aanvaardden wij elkaar. Wij hopen er op te blijven leven, samen met elkander en, geve God: samen met allen die een even dierbaar geloof zijn deelachtig geworden.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1987

De Wekker | 8 Pagina's

Met elkaar verbonden (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1987

De Wekker | 8 Pagina's