Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een hoogwichtig en heilig werk (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een hoogwichtig en heilig werk (II)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

350 jaar Statenvertaling
Met bovenstaande uitdrukking werd de bezigheid van de vertalers omschreven in officiële stukken. Men was zich ervan bewust, dat er wat groots verricht werd voor land en volk. Zelfs Bogerman ging er van uit dat het resultaat van de vertaalarbeid voor altijd en eeuwig zou zijn. Het woord des Heren blijft in der eeuwigheid. Alleen, de taal der mensen is aan verandering onderhevig. De Here bedient zich van het instrument der menselijke taal. Moet die menselijke taal zich nu aanpassen aan en omgebogen worden naar het goddelijke spreken? Of mag het spreken Gods worden vertaald naar en aangepast worden naar de bevatting der mensen, zodat het woord des Heren voor iedereen te begrijpen is. Luther deed met zijn vertaling van de bijbel een meestergreep naar het hart van het Duitse volk. Het woord Gods greep dat volk door de manier van vertalen van Luther. De gereformeerden gingen er meer van uit dat de taal moest omgebogen worden naar het spreken van de Geest. De mens en ook de taal van die mens moest zich gewennen aan God. Utenhove, die als gereformeerde op deze wijze vertaalde, moest constateren, dat zijn vertaling van het Nieuwe Testament niet aansloeg en nauwelijks verkocht werd. Hiermee staan we voor het kruispunt van strak-letterlijk (idiolect) vertalen of in de levende, actuele populaire omgangstaal (dynamisch-aequivalent) vertalen? Op de synode van Dordrecht 1618 viel de beslissing.

De bijbelvertaling op de synode 1618
Na de dood van de laatste officiële vertaler, ds. Helmichius van Amsterdam, in 1608, blijft het tien jaar lang stil rond de bijbelvertaling. Er werden door de kerkelijke twisten van Remonstranten en Contra-remonstranten ook geen particuliere synodes bijeengeroepen, waar dit aan de orde gesteld kon worden.
Toen er uiteindelijk door de Staten-Generaal toestemming werd gegeven tot het houden van een Nationale Synode werden uit meerdere provincies gravamina (voorstellen) ingediend om het werk van de bijbelvertaling voort te zetten.
De Nationale Synode mocht zich verzekerd weten van het gezag en de toestemming van de Staten-Generaal. Als eerste agendapunt stelde de praeses ds. Bogerman de voorstellen inzake de bijbelvertaling aan de orde. Na een inleidend woord stelde hij eerst de buitenlandse afgevaardigden in de gelegenheid hun mening te geven over drie vragen:
1. is een nieuwe bijbelvertaling noodzakelijk en strekt ze tot welzijn van de kerken?
2. hoe kan dit werk zo efficiënt mogelijk gebeuren?
3. aan hoeveel mensen en aan wie moet dit werk worden opgedragen?
Over de eerste en de derde vraag lieten de buitenlanders zich niet uit, omdat de Nederlanders zelf dat het beste konden beoordelen. Op de tweede vraag is in de Acta het antwoord van de Engelse anglicanen bewaard, die verslag deden van de totstandkoming van de King Jamesversion. Daar was door meer dan veertig geleerden meer dan dertien jaar aan gewerkt. Het was geen vertaling uit de grondtekst, maar een verbetering en bewerking van een bestaande vertaling. De apocriefe boeken waren erin opgenomen. Kanttekeningen waren er niet bij, alleen aanwijzing van parallelle teksten.
Na de antwoorden van de buitenlanders spraken de Nederlandse professoren en daarna de predikanten en de ouderlingen.
Men wilde in Nederland blijkens de besluiten het wel beter doen dan de Engelsen.
Met algemene stemmen werd uitgesproken dat een nieuwe bijbelvertaling nuttig en zeer noodzakelijk was. Bogerman voerde acht argumenten aan: Het is nuttig en juist de eigen stem van God zelf in de kerk te horen. Vervolgens een bijbeltekst als argument: Jozua 8:35: „Er was geen woord van al hetgeen Mozes geboden had, dat Jozua niet voorlas aan de gehele gemeente van Israël en de vrouwen, de kinderen en de vreemdelingen, die met hen meegegaan waren". Het derde argument: Een slecht vertaald Woord van God is niet Gods Woord maar een mensenwoord. Een vierde: Wij moeten niet ondankbaar zijn tegenover God nu wij toegerust zijn met gaven en middelen, die voor dit werk vereist worden. Als laatste vermeld ik een vijfde argument: dit besluit en oordeel van de Nederlandse kerken wordt mede gedragen door het gezag en de goedkeuring van de Edele Hoogmogenden (de overheid).
Na dit principiële besluit worden enkele zakelijke besluiten genomen, die ingrijpend zijn. Allereerst: het wordt een gloednieuwe vertaling uit de „fonteinen" zelf. Geen bewerking van bestaande vertalingen, een vertaling uit de Hebreeuwse en Griekse grondtekst.
Dan valt de beslissing waar ik in het begin van dit artikel op doelde en ik citeer: „Dat sy altijts by den oorspronckelicken text sorghfuldelic blyven, en de maniere van spreken der oorspronckelicke talen so vele de duydelickheyt ende eyghenschap der Nederlantsche spraken can toelaten, behouden. Maer indien erghens een Hebreeusche ofte Grieckse wijse van spreken voorviel, die harder ware dan datse wel inden text gehouden sal connen worden, dat sy de selvighe aenden cant neerstelick aenteyckenen."
De vertalers (de „sy" uit bovengenoemd besluit) hebben zich daar strak aan gehouden en juist deze angstvallige letterlijkheid heeft aan de Statenvertaling het unieke karakter gegeven. Onze taal, in die tijd nogal een mengelmoes van allerhande dialecten uit het Oosten, Noorden en Zuiden, is door deze vertaling omgebogen naar het spreken van de Geest. De bijbeltaal is voor ons natie-vormend geweest.
Deze eis van letterlijkheid bracht een grote objectiviteit met zich mee. Wie de Schrift zelf laat spreken komt niet terecht bij een of andere partij. Uitdrukkelijk stelde de synode dat het niet nodig, zelfs niet raadzaam was in de kanttekeningen verwijzingen naar leerstellingen op te nemen, zoals Piscator gedaan had. De schriftuurlijkheid van het gereformeerd belijden eist niets anders dan de tekst van de bijbel zelf. De tekst spreekt duidelijk genoeg. Er zijn duistere plaatsen, die moeilijk te vertalen zijn of die meer dan één vertaling toelaten. Op die plaatsen zijn korte kanttekeningen nodig en terecht. Walaeus, hoogleraar te Leiden en een van de vertalers van het Nieuwe Testament, heeft het uitbundigst gebruik gemaakt om in de kanttekeningen het een en ander weer te geven. Dat blijkt uit de kanttekeningen op het boek Openbaring, waar veel antiroomse aantekeningen staan en een duidelijke afwijzing van het chiliasme bij Openbaring 20.
Alleen dat wat nodig was om de tekst goed te verstaan kon in „marginale annotatien" (kanttekeningen) worden opgenomen.

Hoeveel en wie
De ervaring had geleerd, dat het bijbelvertalen aan één of weinigen opgedragen niet tot resultaat had geleid. Er moesten er ook niet teveel zijn zoals in Engeland waar men minstens dertien jaar had gewerkt met meer dan veertig man.
Gekozen werd voor twee colleges van vertalers. Drie mannen voor de vertaling van het Oude Testament en drie voor die van het Nieuwe Testament. De synode verwachtte, dat ze in vier jaar de vertaling konden gereedmaken en er moest vier maanden na het eindigen van de synode worden begonnen.
Er werd een lijst met namen gemaakt van mannen die kundig geacht werden voor dit werk en, wat belangrijk was, die met godzaligheid begiftigd waren. Zowel aanwezige afgevaardigden als ook broeders die niet ter vergadering waren, werden genoemd. Met als stemcommissie de vertegenwoordigers van de overheid ter synode werd er schriftelijk gestemd.
Gekozen werden als vertalers van het Oude Testament: Baudartius, Bogerman en Bucerus, predikanten resp. te Zutphen, Leeuwarden en Veere. Let wel geen Hollanders.
Voor het Nieuwe Testament: Rolandus, Faukelius (de schrijver van het Kort begrip) en Corneli, predikanten resp. te Amsterdam, Middelburg en Enkhuizen.
De hoogleraren speelden wel een belangrijke rol op de achtergrond, werden evenwel niet bij de vertalers gekozen.
Hierna werden de „overzieners" (revisoren) verkozen, die de vertaalarbeid begeleidden en controleerden en aan het eind van de vertaalarbeid samen vergaderden met de vertalers om gezamenlijk de definitieve tekst van de bijbelvertaling vast te leggen.
Het college van vertalers had alleen bemoeienis met de Staten-Generaal als de lastgever, de revisoren waren verantwoording en rapport schuldig aan hun particuliere synode. Er werden bepalingen gemaakt voor het wegvallen van vertalers door de dood. Plaatsvervangers werden benoemd, terwijl de particuliere synoden moesten voorzien in openvallende plaatsen van revisoren.
Voor het begin van het werk waren Faukelius en Corneli overleden. Tijdens het werk ontsliepen Bucerus en Rolandus, terwijl Bogerman in de week voor de aanbieding van de vertaling aan de Staten-Generaal overleed op 11 september 1637.
Baudartius van Zutphen was de enige als primus gekozen vertaler, die het werk van begin tot voltooiing heeft beleefd.
Uit de kring van revisoren noemen we voor het Oude Testament de namen van Gomarus en Revius uit Deventer en voor het Nieuwe Testament Ubbo Emmius en Sebastiaan Damman, die om zijn taak als revisor te vervullen eerst nog met grote moeite uit gevangenschap moest worden vrijgekocht. Immers na het aflopen van het Twaalfjarig Bestand in 1621 waren de vijandelijkheden tussen Spanje en de Republiek hervat. Damman was daarvan het slachtoffer.
Eén revisor heeft zowel het Oude als het Nieuwe Testament overzien, namelijk Fullenius uit Leeuwarden, die slechts met de grootste moeite door zijn kerk werd vrijgesteld voor dit werk, tenslotte had Leeuwarden in Bogerman al een vertaler geleverd. En twee predikanten uit een grote gemeente te moeten missen, maakte de dienst voor de anderen wel zwaar. Net als in de kring van de vertalers waren er verscheidene vervangingen nodig in de commissies van revisoren.
Met vooruitziende blik heeft de synode van Dordrecht de bemanning van het vertaalwerk geregeld, zodat er geen vertragingen optreden door het uitvallen van mensen.

Andere besluiten
De synode besloot, dat de vertalers in een vermaarde Academieplaats hun werk zouden doen. De naam daarvan werd niet genoemd. Het werd Leiden, maar het had ook Franeker kunnen zijn.
Een stevige discussie werd gewijd aan de vraag of de apocriefe boeken een plaats moesten krijgen in de nieuwe bijbel. Gomarus was een fel tegenstander daarvan, evenals Diodati uit Genève. Weglaten van de Apocriefen zou revolutionair zijn, omdat dit nog niet in een gereformeerde kerk was gebeurd. Bij meerderheid van stemmen werd besloten de apocriefe boeken te vertalen en op te nemen. onder een aantal voorbehouden. Ze zouden opgenomen worden na de bijbelse geschriften en niet tussen het Oude en Nieuwe Testament in. Gedrukt zouden ze worden met een aparte letter en een nieuwe paginering en een waarschuwend Woord vooraf zou geschreven worden, waarin de nadruk zou vallen op het menselijke van deze geschriften. Ze hoefden ook niet met dezelfde nauwkeurigheid en strenge letterlijkheid als de canonieke boeken vertaald te worden. Men wilde geen aanleiding tot ergernis of laster geven om ze zonder overleg met een approbatie van andere gereformeerde kerken weg te laten, hoewel dat het beste zou zijn.
Synodale besluiten betroffen verder het gebruik van „ghy" in plaats van het in onbruik geraakte „du" en het gebruiken van de naam „HEERE" in plaats van „Jehova".
Geconcludeerd mag worden, dat de synode een groot vertrouwen en een grote vrijheid aan de vertalers schonk; voorschriften voor de werkwijze ontbreken, de vertalers kregen geen literatuurlijst mee. Zij moesten zelf zien het beste ervan te maken. Op het verschaffen van die ruimte en gelegenheid was de synode als huisbezorger der kerk gericht.

Kerk en staat
Als slot vermelden we een niet onbelangrijk besluit voor de uitvoering van het werk. De synode besloot dat de Hoogmogende Heeren Staten-Generaal gebeden zullen worden, dat Hare Hoogmogenden dit heilig werk gelieven te bevorderen en de nodige kosten daartoe te verzorgen.
Op de meest toeschietelijke wijze hebben de Staten-Generaal hierin voorzien, zoals we zullen zien in een slot-artikel.

Kampen, S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1987

De Wekker | 8 Pagina's

Een hoogwichtig en heilig werk (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1987

De Wekker | 8 Pagina's