Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Hooglied in de canon van het Oude Testament (II)

Bekijk het origineel

Het Hooglied in de canon van het Oude Testament (II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Eet, vrienden, drinkt, en wordt dronken, genoten!" (Hoogl. 5:1 ).
„Sterkt mij met rozijnenkoeken, verkwikt mij met appels, want ik bezwijm van liefde. Zijn linkerarm is onder mijn hoofd en zijn rechterarm omvangt mij!" (2:6).
Geef een gemiddelde jongere zulk soort Hooglied-teksten onder ogen, en hij zal niet weinig verbaasd zijn wanneer hij hoort dat dit in de Bijbel staat; dat óók betoverende vrouwenblikken (4:9), van honing druppelende lippen (4:11) en borsten als druiventrossen (7:8) een plaats in de Bijbel kunnen hebben. Het Hooglied in de cánon, in de reeks heilige, gezaghebbende, geïnspireerde Schriften - kan dat wel? Dat is helemaal geen punt, zéker kan dat, zegt de allegorische uitleg. En in plaats van een vraagteken komt direkt een uitroepteken achter „het Hooglied in de canon van het O.T.". Mensen die deze vorm van uitleg bedrijven, zouden Hooglied niet graag missen! Want van alle Bijbelboeken lijkt Hooglied toch wel het meest geschikt voor een allegorische uitleg.
Vanaf het begin van onze jaartelling tot in de 18e eeuw toe is de allegorische uitleg dan ook overheersend geweest. Overheersend ook in deze zin, dat de letterlijk-natuurlijke uitleg gewoon onderdrukt werd.
Bibliotheken vol zijn er geschreven met allegorische commentaren op Hooglied. Vol met vrome, soms zeer eerbiedige gedachten.
Waarom heeft de allegorische uitleg helemaal geen moeite met Hooglied in de canon? Omdat - eenvoudig gezegd - bij deze uitleg de tekst er niet zoveel toe doet, de tekst is slechts een aanloopje, een springplank naar het eigenlijke, het bedoelde, het geestelijke. De letterlijke tekst heb je wel nodig, maar dan zoals een sigarenroker een aansteker nodig heeft: de aansteker brengt de vonk, het vuur, maar wordt vervolgens weggelegd. De ware genieting ligt immers niet bij de aansteker, maar bij de sigaar. Deze vorm van uitleg behandelt het Hooglied als een allegorie, gaat er van uit dat het Hooglied een allegorie is.
Wat is dat: een allegorie? Dat is een uitgewerkte beeldspraak, waarvan elk onderdeel een figuurlijke betekenis heeft¹). Als een tekst een allegorie is, dan moet je de woorden niet letterlijk nemen omdat die woorden slechts beeld zijn en verwijzen naar iets anders. Bij een allegorie is de letterlijke tekst alleen maar de verpakking van een mooi cadeau.
Onzin natuurlijk als je de verpakking blijft bewonderen en het cadeau onuitgepakt laat. Er zijn in de Bijbel prachtige allegorieën, zie bijv. Jer. 25 (de beker der gramschap), Ez. 17 (de adelaar en de wijnstok), Zach. 11 (de herder en de twee staven). En wanneer je bijv. bij de allegorie in Ez. 24 ach en wee zou roepen dat de dikke roestlaag niet van de pot afgaat, is dat onzin. Want het gaat in deze tekst niet om die roestige pot, maar om datgene waarnaar die roestige pot verwijst: de bloedstad Jeruzalem. Deze tekst moet en wil ook „allegorisch" uitgelegd worden.
Zij, die het Hooglied allegorisch uitleggen, gaan er zondermeer van uit, dat het Hooglied een allegorie is. Maar is dat zo? Hier ligt het zwakke punt. Die gedeelten uit de profeten, zojuist genoemd, presenteren zichzelf ook direct als allegorie. Een allegorie draagt altijd de sleutel in zichzelf. Wanneer nu een heel Bijbelboek allegorie zou zijn, zou je die sleutel zeker mogen verwachten. Maar. . . die is er niet! Het Hooglied is géén allegorie. Wel is er in het Hooglied veel beeldspraak, de taal van de liefde kenmerkt zich bij uitstek door dubbele bodems. Maar van een doorlopende, uitgewerkte beeldspraak, een allegorie, is geen sprake. De allegorische uitleg heeft bij het Hooglied geen grond onder de voeten, geen been om op te staan.
Vandaar ook, dat je in de geschiedenis een duizelingwekkende en onoverzichtelijke variatie aan allegorische Hoogliedinterpretaties aantreft. Joodse geleerden hebben in het Hooglied een allegorie gezien van het liefdesverbond van God en Israël. Mooi om bij het paschafeest te lezen, want de hele geschiedenis van de exodus, het verblijf bij de Sinaï, de intocht, enz. kun je in het Hooglied terugvinden. Christelijke geleerden, de kerkvaders voorop, namen de allegorische duiding over, maar uiteraard werd nu niet in het Hooglied een allegorie gezien op de liefde tussen God en Israël, doch op de liefde tussen Christus en het „geestelijk" Israël, de kerk. Anderen echter zagen in het Hooglied een allegorie over de liefdesgemeenschap tussen Christus en de ziel, de gelovige. Weer anderen betrekken de allegorie op Christus en Maria. En dan zijn we er nog lang niet. . .
Ook onze Statenvertaling heeft Hooglied allegorisch opgevat. Wel met de opmerking daarbij, dat „andere Schriftmatige verklaringen, die daarop zouden mogen gepast worden" niet verworpen worden. Het Hooglied is, aldus de Staten vertalers, „een gesprek tussen Christus als Bruidegom en de Bruid, zijne kerk, onder het voorbeeld van Salomo en zijne bruid". Hoewel de Statenvertalers het niet eens zijn met de joodse leermeesters, dat men het Hooglied pas mag lezen wanneer men minstens dertig jaar oud is, zijn zij wel van mening dat „de diepgrondige redenen en zaken, die in hetzelve staan en verhandeld worden, vereischen een mannelijk, gezet en welgeoefend verstand, alsook gematigde en geheiligde gevoelens." Wel, aan dat laatste heeft het allegorische uitleggers nog al eens ontbroken. De kanttekeningen van de Statenvertaling steken nog gunstig af bij de soms volstrekte willekeur aan verklaring, die je elders tegenkomt. We weerstaan de verleiding om dit te illustreren, één voorbeeld slechts. Hoogl. 1:13 „Mijn geliefde is mij een bundeltje mirre, rustend tussen mijn borsten". Hoe werd (wordt?) dit uitgelegd? De een betrekt het op Israëls positie tussen Ebal en Gerizim, vloek en zegen. De ander op de Christus, tussen het Oude- en Nieuwe Testament. Weer een ander op de gelovige, tussen wet en evangelie, enz. Het is wel duidelijk, waarom de allegorische uitleg geen enkele moeite heeft met Hooglied in de canon. Want via deze uitleg kun je de boodschap van dit boek zo „geestelijk" maken als je maar wilt. Nu ís de boodschap van Hooglied inderdaad geestelijk, nou en of. Maar anders dan de allegorische uitleg het wil. De allegorische uitleg gaat véél te snel van het vraagteken naar het uitroepteken.
Haasten we ons om twee dingen te zeggen: veel allegorische prediking over het Hooglied is zonder enige twijfel zeer eerbiedig bedoeld, uit de mond van predikers wier hart verknocht was aan de liefde Gods. En: veel mensen zijn zonder enige twijfel door allegorische preken over het Hooglied zeer gesticht. Het zij verre van ons om alle allegorische prediking direkt in de hoek van ongeoorloofde en eigenzinnige speculatie neer te zetten.
Wellicht zijn er onder de lezers van dit stukje mensen, die persoonlijk de herinnering met zich meedragen eens door zo'n soort preek geestelijk werkelijk gebouwd te zijn. Dan zeg je: de Heilige Geest heeft van die preek gebruik gemaakt! En tegelijk denk je aan de uitdrukking, dat de Geest ook wel eens van zeer kromme stokken gebruik maakt.
Al in 1946 waarschuwde prof. L.H. van der Meiden in een rectorale rede tegen de allegorische prediking²). En hij deed dat in niet mis te verstane bewoordingen: „De allegoriseerende predikers dragen eigen gedachten in de Schrift en houden die voor de ware gedachten; door allegoriseering van de Schrift laten zij hun fantasie botvieren". Om dezelfde redenen verwierp later prof. B.J. Oosterhoff de allegoriserende methode (zie noot 1).
Om het nog eens bondig te zeggen: de allegorische methode van het Hooglied is fundamenteel onjuist en essentieel subjectief. Fundamenteel onjuist, omdat het Hooglied zich niet als allegorie presenteert. Essentieel subjectief, omdat de vergeestelijkende uitleg van de détails geen normen en grenzen heeft. Terecht zei iemand onlangs, dat wanneer twee allegorische uitleggers op één plaats hetzelfde commentaar geven, dit alleen mogelijk is omdat de één dat commentaar uit het boek van de ander heeft overgeschreven.
Ten diepste is de allegorische uitleg te verwerpen, omdat deze niet echt naar de tekst luistert maar de tekst overweldigt. De allegorist is geen knecht van het Woord, maar baas over het Woord. De allegorist, hoe goed bedoelend misschien ook, wil wijzer wezen dan de Heilige Geest, die immers Zijn Woord niet ergens achter de tekst verstopt heeft, maar in de tekst geeft. De allegorische uitleg is werkelijk te snel klaar met de tekst, en vraagt niet door naar de eigen bedoeling van dit boek, meer nog naar het bedoelen van de Geest hiermee. De allegoriserende uitleg heeft geen gevoel voor de melodie van het Hooglied en heeft de toonhoogte ervan niet gehaald.

H.G.L. Peels

¹) Zie de artikelen van prof. Oosterhoff, „Is het Hooglied een allegorie?" in De Wekker, jrg. 81 (1972). Nu ook in: B.J. Oosterhoff, Om de Schriften te openen. Kok Kampen 1987, blz. 51-65.
²) Rede, uitgesproken bij de overdracht van het rectoraat op 10 september 1946, uitgegeven bij Van Brummen, Dordrecht. Daarnaast: L.H. van der Meiden, Het Hooglied. Bosch en Keuning, Baarn, z.j. (serie Bibliotheek van Boeken bij de Bijbel).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1987

De Wekker | 8 Pagina's

Het Hooglied in de canon van het Oude Testament (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1987

De Wekker | 8 Pagina's