Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De betekenis van de belijdenis voor de kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De betekenis van de belijdenis voor de kerk

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het Centraal Weekblad van 26 febr. 1988, 36e jrg., nr. 8 vervolgt prof. Runia een uiteenzetting over de betekenis van de belijdenis voor de kerk. Hij schrijft dat het belijden aankomt op de trouw van hen die ervoor tekenen. Inderdaad is daarmee een belangrijk punt aangeroerd. Men kan en men moet van ambtsdragers een ondertekening eisen. Maar wat is deze handtekening waard, wanneer men aan de goede trouw moet twijfelen?
Intussen is er niet alleen een probleem van de kant van de ondertekenaars, er doet zich ook een probleem voor ten aanzien van de interpretatie van de formule, waaronder men zijn handtekening zet.
Prof. Runia schetst de ontwikkeling op de volgende manier:

Strikte binding
Uit verzet tegen die leervrijheid zijn in diezelfde negentiende eeuw onze eigen kerken ontstaan. In 1834 vond de afscheiding plaats en in 1886 de Doleantie. In 1892 verenigden beide kerken zich onder de nieuwe naam: de Gereformeerde Kerken in Nederland. In die kerken werd natuurlijk - gezien tegen deze historische achtergrond - grote nadruk gelegd op de instemming van de ambtsdragers met de belijdenis. Het oude ondertekeningsformulier van de beroemde Synode van Dordt (1618-1619) werd weer te voorschijn gehaald en door de predikanten van de nieuwe kerk ondertekend.
Dat Dordtse ondertekeningsformulier was heel strikt. Er stond onder andere in dat de ambtsdragers oprecht, in goede consciëntie voor de Here, verklaren „dat wij van harte gevoelen en geloven dat alle artikelen en stukken van de leer (in de drie formulieren van enigheid) in alles met Gods Woord overeenkomen". Ik heb de woordjes „alle" en „in alles" nadruk gegeven, want juist daarin komt de striktheid uit. Deze striktheid sprak de mensen van de Afscheiding en van de Doleantie aan en ze verdedigden haar dan ook.
Dat werd bijvoorbeeld door dr. A. Kuyper gedaan. In de Revisie der revisie-legende pleit hij voor een „letterlijke" binding. We zijn niet slechts aan de „substantie" (de hoofdzaak) van de belijdenis gebonden, maar aan de hele inhoud en in deze inhoud ook aan de woorden. We zijn ook gebonden wat betreft de uitdrukkingswijze.
Later (in 1941) schrijft prof. dr. F.W. Grosheide nog: „Het (ondertekeningsformulier) bindt aan de letter der belijdenisschriften!"

Onhoudbaar
Er is echter bij Kuyper ook nog een andere lijn. In zijn Confidentie schrijft hij: „Er is in elke belijdenis te onderscheiden tussen de zaak die men belijdt en de vorm waarin dat beledene wordt uitgedrukt. Onveranderlijk blijve het alleen het eerste, al het overige wisselt naarmate God de gemeente het inzicht, de gedachte en het Woord geeft. Dat alleen is gereformeerd, 'Reformata, reformanda' (een gereformeerde kerk moet zichzelf voortdurend reformeren, K.R.)". Uiteraard mogen we hier niet meer in lezen dan Kuyper bedoelde. Hij wilde hier niet mee zeggen dat ieder dus de bewoording van de belijdenis maar naar eigen goeddunken mag veranderen. Het is de kerk die dit mag doen. Maar die moet het dan ook doen! Er mag geen stilstand zijn.
In De Heraut schreef Kuyper later nog eens: Dordt noch wij hebben ooit gewild of bedoeld dat de formulieren van enigheid „bewijs van enigheid zouden opleveren voor elke uitdrukking, term, zeggingsmanier, bewijsvoering of uitlegging van Schriftuurtekst, maar uitsluitend en alleenlijk voor 'alle articulen en stukken der leer', maar die ook 'alle en in alles'."
Dat dit maar niet een privé-opinie van Kuyper was bljkt uit een nog veel ouder document, namelijk een uitspraak van de Franse gereformeerde Synode van La Rochelle (1607), waarin we lezen dat de belijdenis aleen van kracht is en gezag heeft in hetgeen zij bedoelt te belijden.

Verruiming
Men heeft dus eigenlijk altijd wel gevoeld dat men de belijdenis niet mag hanteren in de geest van letterknechterij. Dat is in het verleden helaas wel eens gebeurd. Als we zien hoe er in de kerkgeschiedenis soms gestreden is over de belijdenis en hoe ze als een simpele meetlat gehanteerd is, kunnen we daar van schrikken. Letterknechterij ten aanzien van de belijdenis zet de kerk op een dood spoor. Ze graaft dan niet meer verder en dieper in de Schrift, maar houdt zich krampachtig aan wat eenmaal „vastgelegd" is.
Het is dan ook te begrijpen dat onze kerken het ondertekeningsformulier op deze punten hebben bijgesteld. In 1955 heeft de Synode van Leeuwarden het formulier aldus gewijzigd dat er kwam te staan: „Wij . . . verklaren, dat wij van harte aannemen en geloven, dat de leer (in de drie formulieren van enigheid) in alles met Gods Woord overeenkomt". De woorden „alle artikelen en stukken" werden er uitgelaten.
Nog weer later is het gewijzigd in wat het huidige formulier zegt: „Wij . . . verklaren met onze ondertekening, dat wij de Heilige Schrift erkennen als het Woord van God, de gezaghebbende openbaring van het Evangelie Gods in Jezus Christus en daarom als de enige regel voor geloof en leven. Wij beloven ons, in eenheid van het ware geloof, trouw te zullen houden aan het belijden der kerk, dat het voorgeslacht tot uitdrukking heeft gebracht in de drie algemene belijdenisgeschriften en in de drie formulieren van enigheid".
Hier zijn tenminste twee belangrijke wijzigingen. Allereerst wordt de Schrift vooropgezet als de enige regel voor geloof en leven. Verder wordt niet meer gesproken van „de leer" en „in alles", maar van „trouw" aan „het belijden".
Ongetwijfeld zit hier enige verruiming in. Ongetwijfeld is dat ook opzettelijk gedaan. In een tijd waarin allerlei nieuwe vragen gesteld of oude vragen op een nieuwe wijze gesteld worden, is er een zekere denkruimte nodig.
Maar tegelijk is het uit de formulering zelf ook duidelijk dat de synode alle gemarchandeer met de belijdenis de pas af wilde snijden. De ondertekening blijft een zaak van groot gewicht. Er wordt van de ambtsdragers niet minder dan een belofte van trouw gevraagd! Dat is bepaald niet niks. Sterker kan het eigenlijk niet gezegd worden. Wie als ambtsdrager de belijdenis „aan zijn of haar laars lapt" breekt daarmee dan ook een gegeven belofte van trouw.
Verder ligt de nadruk nu op „het belijden" dat uitgedrukt is in de belijdenisgeschriften. Men zou kunnen zeggen: hier heeft de synode de lijn van La Rochelle opgenomen. Het gaat bij de ondertekening niet allereerst om de preciese bewoording (al kan ook dat in bepaalde gevallen heel nauw luisteren), maar het gaat om wat het voorgeslacht in zijn belijdenis bedoelde te zeggen.

Het hek van de dam?
Maar is met deze aanpassingen toch het hek niet van de dam geraakt? Betekent deze verruiming niet dat eigenlijk niemand meer precies weet waar hij of zij aan toe is en dat dus ieder in feite maar kan geloven en zeggen wat goed is in eigen ogen? Mijns inziens is dat een volstrekte miskenning van de bedoeling van de synodes die deze formuleringen aanvaard hebben. De formuleringen zelf wijzen in een heel andere richting.
Ik denk dat ze in feite neerkomen op wat Groen van Prinsterer in de vorige eeuw als zijn mening gaf. Hij verdedigde de stelling dat we de belijdenis onbekrompen en ondubbelzinnig behoren te aanvaarden. In die twee woorden worden afwijkingen naar twee kanten afgegrendeld. Onbekrompen verzet zich tegen de letterknechterij van het confessionalisme. Ondubbelzinnig verzet zich tegen de oneerlijkheid van het ondertekenen, terwijl men helemaal niet echt van plan is zich aan het belijden te houden. Persoonlijk geloof ik dat het eigenlijk niet beter gezegd kan worden.
Uiteraard kan men deze dubbelheid nooit in een sluitende formule vastleggen. Het belijden is trouwens ook niet met formules te beschermen of te bewaren, al zijn formuleringen zeker van belang. Het komt uiteindelijk op de trouw aan van hen die hun handtekening zetten. Maar op die trouw mag de kerk haar ambtsdragers dan ook te allen tijde aanspreken. Als die trouw er niet blijkt te zijn, moet zij dat zelfs. Dat is ze aan haar eigen belijden verplicht.

Met de hoofdlijn van het hier geschetste zouden we kunnen instemmen, wanneer de praktijk inmiddels niet iets méér had geleerd. Wat dan? Dat men zich verschuilen kan achter de ruimte die er ligt tussen het belijden der vaderen en de belijdenis, die wij ondertekenen. De praktijk heeft nog méér geleerd: dat men alle goede bedoelingen kan hebben, maar dat deze volstrekt gefrustreerd worden, wanneer een kerk niet meer van plan is, of niet meer in staat is, om mensen op hun ontrouw ten aanzien van de belijdenis kerkelijk aan te spreken. De ruïnering van de Hervormde Kerk is in de 19e eeuw begonnen met een loslaten van de band aan de belijdenis. Wij zijn wat de Gereformeerde Kerken betreft terug vóór de Afscheiding en de Doleantie. Honderdvijftig jaar kerkgeschiedenis: en geen stap verder. Is dat niet de zaak?

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1988

De Wekker | 12 Pagina's

De betekenis van de belijdenis voor de kerk

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1988

De Wekker | 12 Pagina's