Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De gang naar de kerk weer een vreugde . . .

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De gang naar de kerk weer een vreugde . . .

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat het in dit nummer over geloofsbeleving gaat kan als een vervolg op de in april van dit jaar gehouden ambtsdragersconferentie worden gezien. Ook die was aan dit onderwerp gewijd en dan wel heel bijzonder toegespitst op de vraag of binnen de reformatorische kerkgemeenschappen van verarming en verschraling in de geloofsbeleving sprake is. Daarbij was het oog ook gericht op de charismatische geloofsgemeenschappen, waarvan niet weinigen menen dat het daar geestelijk veel levendiger is gesteld dan in de reguliere kerkgemeenschappen. Ter conferentie bleek dat enkele ambtsdragers van onze kerken een vrij sterk contact met medechristenen uit charismatische groeperingen onderhouden en van tijd tot tijd in bijeenkomsten van deze groeperingen te gast zijn. Zij stelden daarvan heilzame invloed te ondergaan.
Het is niet de bedoeling in deze kolommen uitvoerig verslag van de ambtsdragersconferentie te doen. In diverse bladen die in onze kringen worden gelezen, was enkele dagen na de conferentie een vrij wijdlopige weergave van inleiding en bespreking te vinden. Straks verschijnt het conferentie-nummer van Ambtelijk Contact. Het is misschien goed er hier eens op te wijzen dat dit blad, allereerst bestemd voor ambtsdragers, ook gelezen wordt door kerkleden die niet in het bijzondere ambt werkzaam zijn.
Als aanloop naar de verdere inhoud van dit Wekker-nummer willen we enkele vragen naar voren halen die vanwege tijdsgebrek in de conferentie niet meer voldoende aandacht konden krijgen, maar die bij nader inzien toch heel wezenlijk blijken te zijn.

Alles is toegespitst op de preek
Onder verschillende bewoordingen werd in de conferentie, verbaal en op papier, uitdrukking gegeven aan het gevoel dat onze erediensten verlevendiging behoeven. De gemeente zelf heeft nauwelijks inbreng. Alles is toegespitst op de preek en afhankelijk van de wijze waarop die wordt gebracht, valt er voor de kerkgangers nog een zeker genoegen aan de samenkomsten te beleven. Maar doodse presentatie en ontbrekende actualiteit wat de inhoud betreft, doen de interesse voor de zondagse samenkomsten dalen en zijn er op veel plaatsen oorzaak van dat met éénmaal kerkgang per zondag wordt volstaan. In wijdlopige beschouwingen over de „stukken" van ons geloof door middel van de catechismuspreek, hebben veel mensen al helemaal geen zin meer. Eén van de vraagstellers zag daarin vooral de oorzaak van de slechte bezetting van de middagdiensten.
Misschien moet worden gezegd dat in de conferentie te weinig aandacht is gegeven aan een vraag die het werk van de Heilige Geest in de kerk van vandaag centraal wilde stellen. Binnen de charismatische geloofsgemeenschappen, aldus een vraagsteller, richt men zich sterk op wat in Handelingen 4:31 staat: „En terwijl zij baden werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het Woord van God met vrijmoedigheid."
Het gaat nu natuurlijk niet meer helemaal op dezelfde manier toe, zo werd gesteld, maar vormt die bijzonder krachtige werking van de Heilige Geest niet de aantrekkelijkheid van de charismatische geloofsgemeenschappen? Maakt die niet dat men binnen die gemeenschappen geestelijk veel spraakzamer is dan binnen de reguliere kerken? Zouden de kerken niet veel meer moeten openstaan voor de invloeden vanuit deze gemeenschappen? Deze laatste vraag stelde weer een andere conferentieganger. Hij riep een uitspraak van professor Runia, gedaan in een samenkomst van de Evangelische Alliantie, in herinnering, namelijk dat evangelische en reformatorische christenen elkaar, ieder vanuit de eigen belevingswereld, heilzaam zouden kunnen bevruchten. De confessionele belijndheid van de reformatorische en de spontaniteit in de viering van de geloofsgeheimenissen bij de charismatische christenen, mogen en kunnen elkaar niet uitsluiten, zo zal met deze woorden bedoeld zijn.

Wat bedoelen we precies?
Wie achteraf over alles nog eens nadenkt, wie de stand van het geestelijk leven in eigen onmiddellijke kerkelijke omgeving probeert te peilen, wie de eigen persoonlijke geestelijke gesteldheid eerlijk onder ogen probeert te zien, zal het met de in en buiten de conferentie geconstateerde noodzaak van wederzijdse beïnvloeding tussen evangelischen en reformatorische christenen misschien wel eens kunnen zijn. Maar voor verlevendiging en verdieping in de geest waarin er ter conferentie over werd gesproken, lijken toch allereerst andere dingen nodig te zijn.
Een wat andere inrichting van onze reformatorische erediensten, met een grotere plaats voor lofzegging en aanbidding door de gemeente (een nóg weer andere conferentieganger pleitte hier krachtig voor) zou misschien te overwegen zijn. Maar als we woorden als verlevendiging en verdieping in de mond nemen, wat bedoelen we dan precies? Wie en wat moet verlevendigd worden en hoe wordt die verlevendiging bewerkstelligd? Praten we in de kerken al niet heel lang en veel over deze dingen op de manier van baron van Münchhausen, die zichzelf tevergeefs aan eigen haren uit het moeras probeerde te trekken? Dit en dat zou anders moeten; hiervan zou wat meer en dáárvan wat minder moeten zijn; oude vormen zouden door nieuwe moeten worden vervangen; de zondagse verkondiging zou boeiender en actueler moeten zijn en wat al niet meer. Maar het eigenlijke is daarmee niet aangeduid. Dat ligt veel dieper. Richten we ons vooral op onze eigen kerken. In gemeenten waar men meent dat de geheimenissen, die wij belijden en geloven, het geestelijk eigendom van vrijwel iedereen zijn, zowel als in gemeenten waar men meent dat dit voorrecht slechts enkelen, mocht het zijn meerderen, ten deel valt, is nodig dat de Heilige Geest, dat is God zelf, ons een hernieuwde indruk geeft van de ontzaglijke werkelijkheden die het christelijk geloof in zich bergt. De diepste oorzaak van alle geestelijk verval en van de ingezonkenheid en de matheid, zo goed als van de godsdienstige desinteresse bij veel jonge mensen, de eigenlijke en verst verwijderde oorzaak van alle kerkelijke moeiten en ellenden en van het geringe getuigenis van de kerk naar buiten, het gaat alles terug op het feit dat de ontzaglijke geloofswerkelijkheden, die we zeggen te belijden en te geloven, niet alleen al te vanzelfsprekend voor ons zijn geworden maar in een cultuur als de onze meditatief maar al te weinig worden beleefd. De verwondering over en de bewondering van het heil dat God voor mens en wereld in Christus werkelijkheid deed worden, zijn niet meer zo kenmerkend voor de kerk vandaag. Het pakket van de overgeleverde geloofsinventaris wordt nog wel meegedragen en overgedragen, maar de inhoud wordt niet meer zo goed gekend en de rijkdom ervan niet meer goed onderkend. Als die waarheden in ons leven te weinig voorwerp van eerbiedige overweging en doordenking zijn, kan er ook geen troost, bemoediging, correctie en inspiratie voor een getuigend leven aan worden ontleend.

Het ene is niet zonder het andere
Zou het niet zo zijn dat de verarming, de verschraling en de ingezonkenheid van het geestelijk leven in de kerken vooral teruggaat op het afgenomen besef van zonde en genade, schuld en vergeving? We hebben het dan over de grondgedachten van het christelijk geloof, die voor het leven van christenen allesbepalend zijn. Als er zo geklaagd wordt over te weinig blijheid en opgewektheid, over tekort aan onderlinge opwekking en bemoediging, zou dat dan iets te maken kunnen hebben met het gegeven, dat er in ons leven tussen het besef van zonde en de vreugde over de vergeving te weinig of geen samenhang bestaat? Hoe zal er sprake van een blij en getuigend geloofsleven kunnen zijn, hoe zal er sprake van een echte verrukking over de vergeving en de verlossing door Christus kunnen zijn, als er geen recht besef is van dat waarvan men verlost moet worden? Er zijn de laatste tijd nogal wat boeken verschenen over de zonde, boeken waarin goede en Schriftuurlijke pogingen worden gedaan om aan te duiden wat zonde tegenover God inhoudt, in welke positie een zondig mens tegenover de heilige God staat. Is de werkelijkheid niet zo dat het besef van zonde in de kerken - een beetje afhankelijk van ons geestelijk-traditioneel geprogrammeerd zijn - is uitgesleten tot een vaag of eventueel zwaardrukkend gevoel van ondeugdelijkheid?
Wordt, als het over zonde en ons zondig zijn gaat, niet uitsluitend gedacht aan tekorten, incidentele daden en missers en te weinig aan het feit dat de Schrift over zonde spreekt op een wijze, die onze totale manier van menszijn raakt? Misschien moet worden gezegd dat verdieping van dit besef voorwaarde voor geestelijke opwekking is. En met die voorwaarde wordt dan niet bedoeld de mens een diepdrukkend gevoel van onbehaaglijkheid of een religieus minderwaardigheidscomplex bij te brengen. Het is alleen maar voorwaarde om echt blij en dankbaar te kunnen zijn voor de genade in Christus, in wie God onze totale manier van menszijn genadig heeft hersteld. Verdriet over wat bij ons mis ging en vreugde over wat God in Christus herstelde, zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het heeft er alle schijn van dat de verarming in de geloofsbeleving sterk te maken heeft met het feit dat deze twee dingen in het leven van de kerk ontkoppeld dreigen te raken. En binnen de charismatische geloofsgemeenschappen is dat gevaar evenzeer aanwezig. Ook daar kan blijdschap over de vergeving alleen maar echt zijn in samenhang met het verdriet over dat wat vergeven moest worden.
Daarom moeten we met Pinksteren onze hoop op verlevendiging vooral gestalte geven in het dringende gebed of de Heilige Geest ons vooral een verdiept inzicht wil geven in dat waarom het in het christelijk geloof in de grond der zaak gaat. En dat onze bedehuizen blijvend plaatsen mogen zijn waar de rijkdommen en de geheimenissen van dat geloof in prediking en bediening van de sacramenten echt mogen oplichten, mensen oprichtend en richting wijzend in een wereld, waarin men zijn richtingsgevoel op allerlei wijze dreigt kwijt te raken.
Dan wordt de gang naar de kerk weer een vreugde, het luisteren naar de preek een heilzame ervaring, de lofzegging en de aanbidding in de eredienst rijker en voller, het onderlinge getuigenis naar binnen en het getuigenis naar buiten overtuigender en de confrontatie met de charismatische bewegingen overbodig.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 1988

De Wekker | 16 Pagina's

De gang naar de kerk weer een vreugde . . .

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 1988

De Wekker | 16 Pagina's