Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De gemeenschap der heiligen (Gemeenschap II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De gemeenschap der heiligen (Gemeenschap II)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Enige weken geleden verscheen in ons blad een vertaald artikel uit „The Monthly Record" van de Free Church of Scotland.
Dat ging over de gemeenschap in het geloof met Christus.
Daarna verscheen in een volgend nummer een artikel onder bovengenoemde titel, eigenlijk een vervolg op het eerste.
Een heel stuk daarvan vertaal ik nu bij deze voor u. Niet het hele stuk, want er staan enkele gedeelten in die zo speciaal op de situatie in Schotland en op de Schotse kerkgeschiedenis slaan, dat wij er weinig aan zouden hebben zonder brede uitlegging. Waar nodig las ik dus iets in, laat ik iets weg of probeer ik even toe te lichten.
Maar de hoofdzaak wil ik bij deze toch ook graag aan u doorgeven, omdat hierin iets van de praktijk van de gemeenschap naar de kerkleden toe wordt aangeroerd.
Hier volgt dan, vertaald, wat onze Schotse redacteur schreef.

We zagen, dat gemeenschap met Christus betekent, dat Hij en wij vier dingen gemeenschappelijk hebben: zijn gerechtigheid, zijn zoonschap, zijn Geest en zijn lijden.
Maar het Nieuwe Testament gebruikt de gedachte van de gemeenschap ook om de betrekkingen tussen de gelovigen onderling te omschrijven, datgene, wat wij vandaag „de gemeenschap der heiligen" zouden noemen. De betekenis is in wezen dezelfde. Christenen hebben alles gemeenschappelijk.

Materieel bezit
In het Nieuwe Testament was de meest in het oog lopende uitdrukking hiervan het delen van aards bezit. De vroege Christenen hadden alles gemeenschappelijk (Hand. 2:44); zij die bezittingen hadden, verkochten die en brachten de opbrengst in een gemeenschappelijk fonds, dat door de apostelen beheerd werd (Hand. 2:45, 4:32 enz.).
Maar dit was geen strakke regel, die over elke Christen gelegd werd. Hij was ook niet voor altijd bedoeld. Het ging geheel spontaan en vrijwillig, als een direct resultaat van de grote genade, die op hen allen was. Sommigen van de vroege gelovigen behielden duidelijk een bepaalde eigendom: Maria, de moeder van Markus, was er één van (Hand. 12:12). Barnabas wordt geprezen, omdat hij een akker had verkocht en het geld aan de apostelen bracht (Hand. 4:36), en Ananias wordt eraan herinnerd, dat het geen verplichting voor hem was geweest om te laten delen in zijn eigendom. In feite was het diepgaande „communisme" van de eerste hoofdstukken van Handelingen uitvoerbaar zo lang als de kerk klein en plaatselijk bepaald was, en alleen zolang de mensen een eigendom bezaten om die te verkopen. Op de lange termijn zou deze gedachte alleen uitvoerbaar geweest zijn, als de apostelen erop voorbereid waren geweest om de gemeenschap te organiseren voor produktieve arbeid. Dat waren ze duidelijk niet. Zelfs zij moesten soms in hun omgeving een boterham verdienen via de buitenwereld om in leven te blijven.
Toch moeten we niet proberen om onder de kracht van het oude Christelijke voorbeeld uit te komen. Het principe, dat de kerk ervoor moet zorgen, dat geen van zijn leden in nood is (Hand. 4:34) blijft ontegenzeggelijk een blijvende roeping. Dat betekent drie dingen.
In de eerste plaats een informele, ongeorganiseerde, spontane vrijgevigheid. Iemand ziet persoonlijk een nood, hij komt eraan tegemoet en zijn rechterhand weet niet wat zijn linker doet. Dat moest duidelijk genoeg zijn. Toch werd het in de vroege kerk veronachtzaamd, en dat gebeurt nog. We hebben geen recht om te zeggen: Daar moest de kerk eens iets aan doen! - als we van God zelf de kans hebben gekregen en de mogelijkheid om zelf iets te doen. Anders zou Jacobus ook tegen ons zeggen, dat we een dood geloof hebben.
In de tweede plaats moet de kerk er speciaal op ingericht zijn, dat niemand in de gemeenschap behoeftig is. Een van de meest opvallende verschijnselen van de oude kerk was, dat zij twee dingen wist te combineren, die in latere tijden als onverenigbaar werden beschouwd: het „charismatische" en het „institutionele". De eerste Christenen waren zeer geestelijk, maar ook zeer goed georganiseerd. In de allereerste dagen lag de hele last van het beheer op de apostelen, maar de nadelen daarvan werden al spoedig duidelijk en de kerk wees de „zeven" aan voor de speciale taak van de „bediening van de tafels" (Hand. 6:1-6). Omstreeks de tijd van de Pastorale Brieven kende de kerk diakenen evenals herders en leraars van het Woord.
In de derde plaats behoort de zorg voor de armen niet beperkt te blijven tot de plaatselijke gemeente. In de apostolische tijd had elke plaatselijke gemeente een verplichting ten opzichte van elke andere kerk. In Hand. 11:28 staat, dat de discipelen in Antiochië onmiddellijk reageerden op de berichten van moeilijkheden elders. Zij zonden de hulp via Barnabas en Saulus. Hulpverlening was duidelijk een vorm van de directe relatie van gemeente tot gemeente. Zo vinden we het ook in 2 Cor. 8 en 9. De kerken van Macedonië en Achaje reageerden op de moeiten van de Christenen in Jeruzalem. Hoezeer de apostel ook beladen was met taken, zag hij het als volstrekt niet tegengesteld aan zijn roeping om zijn kostbare tijd en energie te besteden aan het toezicht op de regelingen ervoor.
Er zijn nog „arme heiligen", miljoenen, in Rusland, Hongarije en Polen; in Ethiopië en de Soedan enzovoorts, ook in onze eigen zuster-kerken. Als plaatselijke kerken en regionaal gezien, als Christenen en landelijk, hoe dan ook, moeten wij antwoorden op de roeping die van die nood uitgaat en naar ons vermogen, ja „boven ons vermogen" doen. Bij alle goede organisatie die er is, moeten we onszelf toch afvragen of er voldoende leeft, dat hier sprake is van „de gemeenschap der heiligen".

Christus mededelen
Deze gemeenschap in stoffelijke dingen was voor de vroegste Christenen daarom zo belangrijk, omdat er iets heel fundamenteels in lag: het feit, dat zij daarin Christus Zelf meedeelden. De meest diepgaande uitdrukking daarvan is 1 Cor. 10:16 e.v.: De beker der dankzegging, is dat niet de gemeenschap met het lichaam van Christus?
Christelijke gemeenschap omvat en omhelst ieder die deelneemt aan het lichaam en bloed van Christus. Dat heeft niets te maken met verhoudingen in kerkverband of theologische „sjibboleths". Wij zijn één met ieder mens die uit Christus gevoed wordt. „Je kiest je vrienden maar niet je familie", dat geldt nog meer in de genade dan in gewone families. Het is de Here Zelf die besluit, wie met ons aan zijn tafel zit. Al mochten we denken, dat Hij soms vreemde keuzen maakt, we hebben geen andere keus dan zijn wil te aanvaarden en dus: te delen.
Paulus herinnert ons er aan, dat het Christelijke leven er een is van gedeelde zegeningen. We delen dezelfde beker en hetzelfde brood. Melanchthon zei: Christus kennen is Hem kennen in zijn zegeningen. In Ef. 1:3 noemt de apostel dat „allerlei geestelijke zegen". Elke gelovige bezit ze alle, van de vergeving der zonden tot de verzegeling met de Geest. Hoe? Eenvoudig door Christus te hebben ontvangen. Maar dit betekent niet een enkel statisch bezit. Het Avondmaal des Heren - althans naar gereformeerde liturgie (in het Engels staat dan: Presbyteriaanse liturgie, K.B.) laat zo krachtig zien, dat de kerk een gemeenschap is van geven en ontvangen. We ontvangen het brood van de persoon naast ons en geven het door aan wie naast ons zit. Ieder is zegenaar en gezegende, gever en ontvanger, behoeftig en nuttig. Niets dat we hebben is van onszelf, en niets dat we hebben is ervoor bestemd, halt te houden bij onszelf. We geven door. Christelijk leven is een leven van gedeelde activiteit. Wij komen samen rondom brood en beker, niet alleen om ons te verheugen, maar ook om te handelen: dankzegging te doen, te herdenken en te verkondigen. Dat is niet iets bijkomstigs. Het sacrament stelt de waarheid van het hele christelijke leven voor ogen. Het is een „danken met blijdschap" (Col. 1:12). Maar het is ook een gedeelde, sociale dankzegging. Zoals we samen deel krijgen aan Christus, zo gedenken en verkondigen wij Hem samen. Zoals Paulus ons in Filipp. 1:5 zegt, zijn we deelhebbers „met het oog op het evangelie". We zijn „juk-genoten" in de verkondiging.

Samenkomen
Om deze redenen kwamen de oudste Christenen ook zo dikwijls samen. De praktijk daarvan gaat terug tot de opstanding zelf. Op de avond van de eerste dag kwam Jezus Zelf plotseling bij zijn discipelen. De volgende week deed Hij dat weer. Hieruit is het latere patroon van het samenkomen van de gemeente ontstaan. We zien dat in Troas, waar de gelovigen samenkwamen voor de prediking en het sacrament (Hand. 20:7). Volgens Hebr. 10:25 was dat ook ter wederzijdse bemoediging. Volgens 1 Cor. 14:26 werd de gemeente erdoor opgebouwd. Zeker waren ze ook de uitdrukking van eenvoudige sociale gevoelens? Dat schijnt de enige uitlegging te zijn van Hand. 2:1. Ze waren allen eendrachtig bijeen. Lydia nodigde Paulus en Silas uit in haar huis. Hand. 16:15. De cipier uit Hand. 16:34 zette hun, wie hij waarlijk zijn leven dankte, een maaltijd voor.
Wat zegt ons dit alles vandaag? Christenen hebben informele vriendschap en saamhorigheid nodig naast de liturgie en de publieke onderwijzing. U moet maar denken, dat de apostelen vreemd zouden opkijken van een verschil in activiteiten, die wèl en die nièt van de kerk uit zouden gaan. Zou er „kerkelijke goedkeuring" moeten zijn voor samenkomsten bij Christenen thuis? (Het artikel gaat dan in op de gewoonte, in vorige tijden, van samenkomsten, soms heel grote, in Schotland, buiten kerkelijke opzet of goedkeuring om. waarin men de Schrift uitlegde en sprak over zijn geloofsleven, ten dele te vergelijken met de „gezelschappen", in Nederland niet onbekend).
Deze vormen van gemeenschap en samenkomst waren niet enkel tijdgebonden vreemde verschijnselen. Ze waren wettige uitdrukkingen van wat in het Nieuwe Testament „koinoonia" heet. De mensen die er voorstanders van waren, hadden tegelijk een hoge opvatting van de kerk en haar orde.
Tegenwoordig moeten we er hard aan werken, dat onze kerken de grootst mogelijke gelegenheid bieden voor onderlinge gemeenschap. Die mogelijkheden (ik vertaal hier weer heel vrij vanwege de andere organisaties in Schotland, K.B.) zijn er volop. Maar doen we er voldoende aan? Maken we er voldoende gebruik van? Niet alleen moet er van de preekstoel af gesproken worden, er moet ook gelegenheid zijn om vragen te stellen, zoals men dat vroeger deed. Een werkelijk doorleefde godsdienst en de plaats van alle kerkleden in de gemeente, het vraagt er om.

Inter-gemeentelijke gemeenschap
(Deze lelijke vertaling van „inter-church fellowship" gebruik ik toch om aan te geven, dat de schrijver bedoelt de verantwoordelijkheid van de plaatselijke gemeenten voor elkaar binnen het kerkverband. Het woord „interkerkelijk" betekent in Nederland iets anders, K.B.).
We hebben reeds gezien dat de kerk van Antiochië die van Judea hielp. De kerken van Macedonië en Achaje hielpen die van Jeruzalem. Maar dat „deelhebben" beperkt zich niet tot materiële dingen. Want de nieuwe discipelen in Samaria konden niet tot geestelijke volwassenheid komen los van de moederkerk: zij ontvingen de Heilige Geest pas, toen de apostelen uit Jeruzalem hun de handen opgelegd hadden en met hen hadden gebeden. De voortgang van het Evangelie zou geen op zichzelf staande gemeenten brengen, maar wederzijds afhankelijke kerken. Zo zagen de gemeenten de crisis, veroorzaakt door het Judaïsme, gezamenlijk onder ogen. Antiochië en Jeruzalem raadpleegden elkaar; de zaak werd diepgaand besproken. De beslissing die genomen werd was bindend voor alle gemeenten, Hand. 15:6-35.
Nog belangwekkender is de reactie van de kerk in Jeruzalem op het bericht, dat God in Antiochië een groot werk verrichtte. In plaats van te denken dat dat hun niet aanging, stuurden zij een van de meest begaafde mensen, Barnabas, om de nieuwe gelovigen te bemoedigen. En die merkte spoedig dat daar veel meer werk te doen was dan hij aankon. Hij zond bericht naar Tarsus om de beste leraar te laten komen die hij kende: Saulus. Een heel jaar lang werkten ze samen en gaven aan de jonge discipelen een stevige basis onder hun geloof.
Deze bijzonderheden laten heel duidelijk zien, hoeveel belang de jonge kerken stelden in elkaars welzijn. Ze laten ook zien, hoe snel en gemakkelijk hulpbronnen konden worden aangeboord en ter beschikking gesteld waar die het meest nodig waren. Terwijl tegenwoordig onze kleine kerken, die moeite hebben om het hoofd boven water te houden, in hoge mate over het hoofd gezien worden door hun meer bloeiende buren. Het komt maar zelden voor, dat de overvloedige gaven binnen de ene gemeente op nuttige wijze ontplooid worden in een andere (de schrijver spreekt hier uiteraard over de Schotse situatie, K.B.). Waarom zou er niet veel meer hulp onderling ter beschikking gesteld worden? Is er wel eens hulp bij - huisbezoek, evangelisatiewerk en bijbelstudie aangeboden en is er wel eens om gevraagd? Waarom zouden de beste predikers (het staat er zo, K.B.!) in de classis niet beschikbaar zijn om te helpen? Wij zijn Presbyteriaans in zaken van financiën en kerkordelijke zaken. Maar in de dingen die er werkelijk toe doen zijn we maar al te vaak independent.
(Zoals bekend is de gereformeerde wijze van kerkregering Presbyteriaans, ook bij ons; het independentisme komt in Nederland voor bij Vrije Evangelischen en Baptisten, d.w.z. elke gemeente staat zo op zichzelf, dat ze wel met andere overleg pleegt, maar niet gebonden is aan kerkelijke afspraken. In Engeland en Amerika komt deze kerkvorm uitgebreider voor, K.B.).
Ik meen er goed aan gedaan te hebben, ook dit tweede stuk voor u te hebben vertaald.

K. Boersma

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1989

De Wekker | 16 Pagina's

De gemeenschap der heiligen (Gemeenschap II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1989

De Wekker | 16 Pagina's