Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pinksteren en zending

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pinksteren en zending

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De verbinding van „Pinksteren" met „zending" is ons niet vreemd. Al jaren kennen we de pinkstercollecte ten behoeve van het zendingswerk van onze kerken. Wel heeft het enige moeite en tijd gekost voordat deze collecte volgens synodale afspraak „geheel" voor de zending werd bestemd. Duurde het in de wederopbouwperiode van onze kerken na '92 - begrijpelijk - een hele tijd voor er ruimte kwam voor de zending, de bestemming van de pinkstercollecte voor de zending vergde vierentwintig jaar! De synode van 1907 erkende dat „de Pinkstercollecte der Buitenl. Zending moest ten goede komen", maar „vooralsnog" kreeg de financiering van de Theol. School voorrang. Pas toen de zending metterdáád was begonnen, kwam officieel ook de erkenning dat de pinkstercollecte de zending ten goede móét komen (in 1931). Officieus waren er intussen reeds vele gemeenten gewoon (blijkens de verantwoordingen die de steeds „dankbare" penningmeester, prof. Van der Schuit in UKK publiceerde) hun pinkstercollecten aan de zendingskas over te maken (aanbevolen door de UKK-redacteur, ds. Jongeleen). Het synodale „vooralsnog" bleek bij de voortgaande consolidatie van het kerkelijk leven steeds minder nodig, maar bovenal de verbinding van Pinksteren met de zending bleek te sterk om die om welke praktische reden dan ook blijvend op te geven! De onopgeefbaarheid van deze verbinding ligt verankerd in het wezenlijke van Pinksteren en zending, het werk van de Heilige Geest.
Ons beperkend tot enkele nieuwtestamentische gegevens is het goed te letten op plaatsen waar de zendingsopdracht direct of zijdelings in verband wordt gebracht met de komst van de Heilige Geest. Wanneer de Here Jezus na Zijn opstanding voor de eerste maal aan de discipelen verschijnt en Hij zich als de Gekruisigde aan hen vertoont, dan ontvangen zij de zendingsopdracht: „Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u" (Joh. 20:21), waaraan Hij onmiddellijk toevoegt na op hen geblazen te hebben: „Ontvangt de Heilige Geest" (vs. 22). Kerst, Goede Vrijdag, Pasen en Pinksteren klinken hier door. De liefde van de Vader die Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft „opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga" (Joh. 3:16), de liefde van de Zoon die de boodschap van Zijn kruis en opstanding doet uitgaan opdat die eerste zending zal voortgezet worden, ze worden effectief door het werk van de Heilige Geest via de discipelen voor zondaren: „Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend" (Joh. 20:23, vgl. Joh. 3:17,18). Het zendingswerk is ten diepste gefundeerd in de Drieëenheid van Vader, Zoon en Heilige Geest.
Van die Drieëenheid horen we ook in het zendingsbevel zoals Mattheüs ons dat overlevert (28:18,19). Wanneer sommige discipelen twijfelen, dan zegt Jezus tot hen dat Hem alle macht gegeven is in hemel en op aarde. Ze behoeven niet te aarzelen, integendeel, ze moeten eropuit: „Gaat dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb". Omdat Hem alle macht gegeven is, mag Hij alle volken voor Zich opeisen om discipelen van Hem te worden, om in het geloof gemeenschap met Hem te hebben en te leven uit de belofte van het Evangelie. Wie in de volkerenwereld zich aan Hem gewonnen geven, de gezondenen zullen hen dopen in de naam van de Drieënige God, tot een teken en zegel dat hun de belofte van het Evangelie toekomt, en hen leren in een nieuwe gehoorzaamheid te leven: „al wat Ik u bevolen heb". En als de gezondenen zich soms voelen „als schapen midden onder de wolven" (Matt. 10:16), als afweer, dreiging, vijandschap in de volkerenwereld op hen afkomen, dan mogen zij leven uit Zijn belofte: „Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld" (vs. 20). De zendingsopdracht is even universeel als Zijn macht en de inhoud ervan even alomvattend als Zijn bijstand.
Tot tweemaal toe brengt Lucas de zendingsopdracht in verband met Pinksteren: eerst in het laatste hoofdstuk van het Evangelie en vervolgens in het eerste hoofdstuk van de Handelingen, beide keren vlak voor Hemelvaart. Opmerkelijk is dat Johannes die opdracht vermeldt direct na Pasen en dat Lucas dat doet direct vóór Hemelvaart, ook in nauwe relatie met de belofte van de Heilige Geest. In het Evangelie horen we: „Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en ten derden dage opstaan uit de doden, en dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving der zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem. Gij zijt getuigen van deze dingen. En zie Ik doe de belofte Mijns Vaders op u komen. Maar gij moet in de stad blijven, totdat gij bekleed wordt met kracht uit den hoge" (24:46-49). En in Handelingen vat Lucas het als het ware samen: „gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde" (1:8). Nu het Middelaarswerk naar de Schriften is volbracht, is het eerste en het laatste dat de Opgestane de Zijnen meegeeft voordat Hij opvaart („naar Mijn vader en uw vader, naar Mijn God en uw God" - Joh. 20:17), de opdracht om wereldwijd Zijn getuigen te zijn. Ook als Hij „allerlaatst" aan Paulus als aan een „ontijdig geborene" verschijnt (1 Cor. 15:8), dan is het weer de zendingsopdracht in relatie met de Heilige Geest die geaccentueerd wordt: „Want deze is Mij een uitverkoren werktuig om Mijn naam te brengen voor heidenen en koningen en [de] kinderen Israëls" (Hand. 8:15) èn - verklaart Ananias zijn bezoek aan de blindgeworden Saulus - „opdat gij weer zoudt zien en met de Heilige Geest vervuld worden" (vs. 17). Tussen Pasen en Pinksteren is de zendingsopdracht op een beheersende en beslissende wijze ingebed in de belofte van de Heilige Geest. Zending en Pinksteren zijn onopgeefbaar met elkaar verbonden!
Is dat reeds het geval wat de opdracht betreft, de uitvoering, de beleving van de zendingsopdracht is zo mogelijk nog sterker op Pinksteren, op de uitstorting van de Heilige Geest betrokken. De wachttijd met belofte en opdracht is voorbij, de werktijd aangebroken! Nog maar nauwelijks is het Pinksteren geworden, is de Geest uitgestort of de discipelen, vervuld met de Heilige Geest, beginnen met andere tongen te spreken „zoals de Geest het hun gaf uit te spreken" (Hand. 2:4). De Geest brengt hen tot vervulling van de opdracht. De Woordverkondiging zet in! En als zij getuigen, dan is het de Geest die „overtuigt" (vgl. Joh. 16:8), want die Geest zal Christus verheerlijken, Hij zal Hem verkondigen (vgl. vs. 14). De Heilige Geest is het subject van de zending; Hij gebruikt de discipelen, de „zeven" (van Hand. 6), Paulus en de zijnen, en al die bekende en onbekende getuigen, kortom Zijn gemeente als instrument om de zendingsopdracht te realiseren.
Dat die instrumenten geen willoze machines zijn, maar levende mensen met hun hebbelijkheden en hun onhebbelijkheden, met hun gebreken en eenzijdigheden, mensen die van nature onbekwaam en onwillig zijn die opdracht te vervullen, blijkt telkens weer opnieuw, de eeuwen door. Bekering is nodig. De Geest is het die bekwaamt en gewillig maakt. Op de Olijfberg, vlak voor de Hemelvaart merken we daar reeds iets van. Begiftigd met de belofte van de Vader, van de doop met de Heilige Geest, vragen de discipelen of de Here „in deze tijd het koningschap aan Israël" herstelt. Sommigen veroordelen deze vraag heel scherp, hoewel een berisping als de Emmaüsgangers kregen, hier totaal ontbreekt. Het antwoord is alleen: „Het is niet uw zaak de tijden en gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft" (Hand. 1:7, vgl. Matt. 24:36). Niet op een machtsgreep van Hém, maar op het getuigenis van hén door de kracht van de Heilige Geest komt het aan „in deze tijd" én „tot het uiterste der aarde" (vs. 8). Jeruzalem, geheel Judea en Samaria - dus Israël - vallen daar niet buiten, de hele aarde zal hun werkterrein zijn. Zijn ze in Gethsemane allen gevlucht, door de kracht van de Heilige Geest, wanneer het Pinksteren is geworden, is er van vlucht geen sprake meer: onbevreesd verkondigen zij het Evangelie (zie Hand. 4:20 en 5:29 - Gode meer gehoorzamen dan de mensen). Natuurlijk moeten we die tijd na Pinksteren niet idealiseren - laat staan de tijd „tot het uiterste der aarde". Telkens weer moet de Geest ingrijpen en de gemeente „drijven" tot zending.
Op de eerste pinksterpreek van Petrus werden ongeveer drieduizend zielen „toegevoegd" (Hand. 2:41 - nu onderweg naar „het uiterste der aarde" op drieduizend preken...?). Weldra groeide de gemeente tot ongeveer vijfduizend. Maar van een uit Jeruzalem met het Evangelie de wereld ingaan, wordt niet gesproken, zelfs niet naar Judea en Samaria. Er schijnen allerlei remmende krachten te werken waardoor men zich tot Jeruzalem beperkt en het gevaar niet denkbeeldig is dat de gemeente een joodse sekte wordt (vgl. Hand. 28:22). De leiding van de Heilige Geest om de kerk aan haar zendingsroeping te herinneren is nodig. En de Geest gebruikt enkele weduwen die morren dat ze bij de dagelijkse verzorging verwaarloosd worden. Niet bepaald een geestelijke zaak, zijn wij geneigd te zeggen, eerder iets materieels, hoezeer aan „verwaarlozing" ook een geestelijk aspect zit, niet het minst bij hen die daaraan debet zijn (wel het tegendeel van wat in Hand. 4:32vv. over het leven van de eerste gemeente wordt verteld: er was ook niet één behoeftig onder hen). Maar het gevolg is dat er zeven mannen gekozen worden die zich wijden aan de diakonia der tafels, maar die tevens het Evangelie verkondigen (Hand. 6:1-6). Het getal van de discipelen in Jeruzalem nam zeer toe, schrijft Lucas, zelfs „een talrijke schare van de priesters gaf gehoor aan het geloof" (vs. 7). Het is door de vurige prediking van één van de „zeven", Stefanus, dat er onrust ontstaat: men sleept hem voor het sanhedrin en er begint een „procedure" die uitloopt op zijn terechtstelling buiten de stad. Ook al werden de apostelen voorlopig nog ongemoeid gelaten, de „zware vervolging tegen de gemeente te Jeruzalem" die toen ontstond, dwong velen de stad te verlaten en verstrooide hen „over de streken van Judea en Samaria" (Hand. 8:1). En Lucas vervolgt: „Zij dan die verstrooid werden, trokken het land door, het evangelie verkondigende" (vs. 4). De natuurlijk niet bedoelde en dus ook niet opzettelijke beperking tot Jeruzalem was doorbroken. In het leven van Christus' gemeente spelen vertragende factoren, niet gewild maar wel reëel, zo gemakkelijk hun rol zodat opnieuw een „muur die scheiding maakt" moet worden „weggebroken" (vgl. Ef 2:14). Alleen de Geest kan dat zo menselijk blokkeren van het Evangelie doorbreken, zodat het niet dankzij, maar ondanks ons toch voortgang heeft „in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde". Iets van die verstrooidenzending wordt ons getoond in de geschiedenis van Filippus en de kamerling uit Morenland, waarin duidelijk blijkt dat het de Geest is die het menselijk blokkeren doorbreekt (Hand. 8:26-40). En in de geschiedenis van Cornelius is het ook de Geest die Petrus zegt geen „bezwaar te maken" (Hand. 10:1-11:18). Door de verstrooidenzending bereikt het Evangelie ook Fenicië, Cyprus en Antiochië, maar hoe bezwaarlijk het is dat zo menselijk blokkeren te doorbreken, blijkt niet alleen uit de oppositie die Petrus ondervond - al kwam die tot „rust" toen Petrus betoogde dat hij niet bij machte was „God tegen te houden" -, maar ook uit de mededeling dat de verstrooiden zich desondanks beperkten tot de Joden. Toch is de blokkade niet massief meer, want er zijn er die zich tot de Grieken richten, de niet-joodse, Grieks sprekende inwoners van Antiochië en „hun de Here Jezus predikten". Weer is het de Geest die door de prediking werkt, want „een groot aantal kwam tot het geloof en bekeerde zich tot de Here" (Hand. 11:19-21). Vertrouwde men in Jeruzalem deze gang van zaken maar half? Of is het uit meeleven, belangstelling dat de gemeente van Jeruzalem Barnabas afvaardigt naar Antiochië? Hoe het zij, Barnabas reageert positief, want toen hij „de genade Gods zag, verheugde hij zich en wekte allen op om naar het voornemen van hun hart de Here trouw te blijven" (vs. 22v.).
De grote doorbraak komt wanneer in Antiochië de gemeente Barnabas op aanwijzing van de Heilige Geest Barnabas en Saulus afzondert „voor het werk, waartoe Ik hen geroepen heb" (Hand. 13:2). En „door de Heilige Geest uitgezonden" (vs. 4) zijn ze op weg gegaan „tot het uiterste der aarde" zoals de Geest hen leidde, nu eens aansporend, dan weer verhinderend te gaan waarheen zij het voornemen hadden (Hand. 16:6v.). En na hen hebben anderen de fakkel van het Evangelie overgenomen en op hun beurt doorgegeven, de eeuwen door tot op deze dag. De zending is op gang gekomen door de Geest, hier stuitend op gesloten deuren, daar een open deur vindend, al naar de Geest het geeft. En remmende factoren zijn er altijd weer, niet het minst als de dienst des Heren verwordt tot een religieus-cultureel patroon, waarin de mens voor al de vrome mens de Bijbelse boodschap van vergeving, verzoening, vrije genade inruilt tegen eigen godsdienstig opgezette prestaties en kwaliteiten. Paulus heeft dat z'n leven lang ondervonden in zijn worsteling om vrije genade door het geloof alleen tegen alle pogen om de rechte relatie met God op te bouwen met die prestaties en kwaliteiten, onder welke naam ook gepresenteerd. Die worsteling in alle veelvormigheid waarin die presentatie zich de eeuwen door heeft voorgedaan en nog voordoet, maakt wel duidelijk dat het Evangelie voortgaat niet in een wereld van heiligen, maar van mensen, van zondaren, die de werking van Gods Geest steeds weer nodig hebben! Opdat allen horen de grote werken Gods, ieder in eigen taal, òòk de Toraja, de Venda en de Ndebele!
De Geest en de bruid zeggen Kom! Zonder die Geest zou de bruid haar bruidegom bij al haar frustraties helemaal vergeten. Pinksteren en zending, ze kunnen elkaar niet missen! En wie het hoort, zegge: Kom!

M. Drayer

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1989

De Wekker | 12 Pagina's

Pinksteren en zending

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1989

De Wekker | 12 Pagina's