Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De verzegeling met de Heilige Geest volgens Calvijn (III)

Bekijk het origineel

De verzegeling met de Heilige Geest volgens Calvijn (III)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geloof en verzegeling
De tekst uit Ef. 1:13 en 14 gaf Calvijn aanleiding om geloof en verzegeling heel sterk op elkaar te betrekken. Het fundament van het vertrouwen van het geloof wordt door de Geest gelegd, wanneer Hij ons bindt aan zijn Woord. „Neem het Woord weg, en er zal geen geloof overblijven", zo schreef Calvijn in de Institutie (III,2,6). Het getuigenis van de Geest wordt, zoals we eerder zagen, door Calvijn omschreven in termen, die ook aan de verzegeling doen denken. De woorden kunnen soms door elkaar gebruikt worden: het Woord voert ons tot de genade, het geloof voert ons tot het licht van het evangelie. De Geest werkt dit geloof. De verzegeling met de Heilige Geest der belofte betekent dan ook, dat de gelovigen persoonlijk door de Geest overtuigd worden. „Want Hij toont aan, dat de Geest een inwendig leraar is, door wiens werk in ons hart de belofte der zaligheid binnendringt. Deze zou anders slechts de lucht of ons oor treffen" (III,1,4). De Geest doet ons de Schrift verstaan, Hij wint ons in voor de waarheid van het Woord. En zo werkt Hij tevens het geloof en in het bijzonder het vertrouwen van het geloof.

Stap voor stap
Het is een heel bijzondere manier, waarop Calvijn in de Institutie tot zijn bekende definitie van het geloof komt. Hij rekent af met de opvatting dat ons geloof is „ingewikkeld" in het geloof van de kerk. Wij geloven dan wat de kerk gelooft en daarmee uit. Persoonlijke verantwoordelijkheid valt hier zo goed als geheel weg. Hij rekent eveneens af met de roomse opvatting van het „ongevormde" geloof. Daarmee is bedoeld de scheiding tussen het geloof en de liefde, waarvan Rome de Reformatie beschuldigde. Het geloof is effectief in de liefde. Maar het vindt in de liefde geen grond voor de zekerheid. Die ligt alleen in de belofte van God.
Daarbij is het opmerkelijk, hoe Calvijn het geloof betrekt op de gehele mens, gedacht naar zijn ken-functie als ook naar zijn vermogen gevoelens te hebben. We kunnen ons hier niet verdiepen in de opvattingen die Calvijn huldigde omtrent de zielsvermogens. In ieder geval is het duidelijk, dat hij in het geestelijk bestaan van de mens twee zijden tekent: die van het verstand en die van het hart. We zouden ook de wil kunnen noemen, maar deze blijft in het geloofsbegrip van Calvijn op de achtergrond. Het geloof is een zaak van het (geheiligde) verstand en van het (verlichte) hart. Op deze manier voorkomt Calvijn, dat het geloofsbegrip een louter intellectuele aangelegenheid wordt. Hij legde reeds voortdurend de nadruk op de „leer", de doctrina. En men zou kunnen vrezen, dat Calvijn daarmee de vader zou worden van het intellectueel, orthodox-doctrinair ingestelde latere calvinisme. Maar bij Calvijn zelf is van zulk een overaccentuering van het verstand geen sprake. Immers niet alleen het verstand is er. Het hart is er ook. En ook het hart, dat naar een woord van Pascal, zijn eigen redenen heeft, wordt door het werk van de Geest gereinigd en met kracht versterkt.

Openbaring en verzegeling
We kunnen nu het geloofsbegrip van Calvijn, volgens zijn bijzonder zorgvuldig opgestelde omschrijving weergeven. Men vindt haar in Institutie III,2,7. „Nu zullen we een goede definitie van het geloof hebben, als wij zeggen, dat het een vaste en zekere kennis is van Gods welwillendheid jegens ons, die gegrond is op de waarheid van zijn genadige belofte in Christus en door de Heilige Geest zowel aan ons verstand wordt geopenbaard als aan ons hart verzegeld".
In een voorafgaande paragraaf heeft Calvijn gezegd, dat in het algemeen gesproken, het geloof bestaat in de kennis van Gods wil, van Gods wil jegens ons, welke kennis wij uit het Woord ontvangen, Inst. III,2,6. In het algemeen gesproken richt het geloof zich op Gods wil, zoals deze zich in het Woord openbaart. Maar ieder gevoelt, dat dit nog niet een goede definitie is van het geloof. Er ontbreekt een element aan. In plaats van de wil van God, waarvan sprake is, wanneer we in algemeenheden blijven denken, moet de welwillendheid van God worden aangewezen als de meest eigenlijke inhoud van onze geloofskennis. Niet de wil, maar de welwillendheid. Niet de wet, maar het evangelie, zo zou men ook kunnen zeggen. En deze welwillendheid, deze goedheid en goedertierenheid wordt gekend. Deze kennis berust op de waarheid van Gods Woord, nauwkeuriger: op de waarheid van de genadige belofte in Christus. Deze belofte is het gewaad waarin Christus tot ons komt. Christus is „buiten ons". Hij komt in zijn belofte tot ons. En in Christus treedt de welwillendheid van God op ons toe. Hoe kennen wij Hem? Hoe weten wij dit?
Calvijn zegt: er zijn twee daden van de Geest, die elk met een eigen werkwoord worden aangeduid, en die zich ook elk afzonderlijk richten op een bijzondere zielefunctie van de mens. Er is sprake van een daad van openbaring. Zij geschiedt aan ons verstand. En er is een daad van verzegeling. Zij geschiedt aan ons hart. De kennis die wij ontvangen is vrucht van openbaring. Daardoor wordt ons verstand verlicht. We ontvangen door deze openbaringsdaad een heldere kijk op de waarheid Gods.
Maar daarnaast is er de daad van de Geest, die samenvalt met zijn verzegelend werk. Deze verzegeling vindt plaats aan ons hart. Maar deze twee werkzaamheden van de Geest vallen niet uit elkaar. Calvijn kan zeggen, dat de kennis de eerste stap vormt op de weg van het geloof. Er is sprake van een tweevoudig effect van de Geest, waardoor zijn eigen werk heen stuwt naar de vervulling: het vertrouwen. Wat de Geest doet is inderdaad: tweevoudig. Maar deze tweeërlei daad vormt samen het éne, het vaste, het zekere geloof.

De verzegeling ingebouwd in het geloofsbegrip
Op deze wijze heeft Calvijn de verzegeling met de Geest niet omschreven als een toevoeging aan de daad van het geloof, als een bekroning van het geloof, als een bijzondere acte, waarmee hetgeen eerder beschreven werd, op een hoger plan komt. Integendeel. Ook in het kenniselement van het geloof gaat het om een heilzame, een zaligmakende kennis. „De soort van deze kennis is hoger dan al onze intelligentia". Zij heeft niet allereerst te maken met ons begrip, met ons bevattingsvermogen. „De kennis van het geloof is meer een zaak van zekerheid dan van begrijpen". Het gaat niet over een opinie, een mening, een opvatting of iets dergelijks. Het gaat om de waarheid, die zekerheid in het hart brengt. Het raakt een kennis, die ons voor Gods aangezicht brengt: „. . .het is geen goed geloof, wanneer het ons niet met een rustig hart voor het aangezicht van God doet staan" (III,2,16). Maar daar bloeit dan ook de vertrouwensvolle zekerheid, dat God ons in Christus aanneemt. En dit volle geloofsvertrouwen is het andere, het tweede werk van de Geest, waarin Hij zijn volle kracht openbaart: verzegelen, dat God goed is.
Maar beide werkzaamheden van de Geest hebben als uitwerking het zekere, het vaste geloof, het vertrouwen dat God ons niet zal begeven en verlaten.
Wat Calvijn in zijn beschrijving van het geloof verder zegt over de aanvechting, de strijd, de twijfel en haar overwinning, is rijk aan lering, omdat het uit de Schrift geput is en omdat het weergave is van die ervaring, die naar de Schriften is. We moeten het hier laten rusten. We kunnen hier ook niet verder ingaan op datgene, wat Calvijn zelf het hart van het geloof noemt (III,2,16), nl., dat Gods beloften niet alleen buiten ons waar zijn, maar ook in ons. Dit werkt hij breed uit: Christus is evenmin alleen maar „buiten" de gelovigen. Hij is ook door zijn Geest in hen. Ook dit behoort bij de verzegeling: Christus in ons wonend door de Geest. Maar we laten dit thema nu rusten. Het was genoeg om aan te wijzen, allereerst, dat de Geest doet kennen en vertrouwen. Dat daarbij een tweevoudig werk van de Geest ter sprake komt: openbaring én verzegeling. En ten slotte, dat Calvijn door de verzegeling in het geloofsbegrip op te nemen, voorkomen heeft, dat men deze daad als een later bijkomende acte van de Geest zou kunnen verstaan.
In later tijd valt de tweevoudige daad van de Geest, waardoor het éne geloof naar zijn twee zijden gewerkt wordt, uiteen. Men maakt er dan twee afzonderlijke daden van, die geheel los staan. Het kan dan voorkomen, dat iemand tot de gelovigen gerekend mag worden, maar hij of zij komt nimmer tot zekerheid. Dit laat zich bij Calvijn nog niet denken. Vooral hierom niet, omdat de verzegeling van de Geest geschiedt in de gemeenschap met Christus en nimmer zonder, of buiten Hem. In zijn gemeenschap groeit het leven. En levensvolheid immer meer. Rank en wijnstok, ondenkbaar zonder het werk van de Geest, om ons in Christus te verzegelen.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1989

De Wekker | 8 Pagina's

De verzegeling met de Heilige Geest volgens Calvijn (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1989

De Wekker | 8 Pagina's