Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Niet onze strijd, maar Gods strijd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet onze strijd, maar Gods strijd

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want in ons is geen kracht tegen deze grote menigte die tegen ons komt, en wij weten niet wat wij doen zullen; maar onze ogen zijn op U." (2 Kron. 20; 12bc). „Vreest gij lieden niet en wordt niet ontzet vanwege deze grote menigte; want de strijd is niet uwe, maar Godes." (2 Kron. 20; 15b)

Josafat, koning van Juda, is in grote nood. Hij heeft bericht gekregen, dat een grote menigte Moabieten, Ammonieten en Edomieten uit het gebergte Seïr een inval in Juda heeft gedaan. Van uit het Zuidoosten zijn ze binnengevallen, en bevinden zich nu bij Engedi aan de Dode Zee. Getalsverhoudingen worden ons niet meegedeeld, maar kennelijk was de overmacht van deze menigte erg groot. Zelf voelden ze zich naar het schijnt nogal onbedreigd, want ze legeren zich bij Engedi niet erg voordelig. Ook Josafat ziet het somber in, want we lezen, dat vrees hem overviel op dit bericht.
Josafat, die de HEERE vreesde, laat een vasten in gans Juda uitroepen en laat het volk bijeen komen bij de tempel om hulp te zoeken bij de HEERE. Zelf gaat hij het volk voor in gebed, terwijl hij voor de buitenste voorhof der tempel te midden van het volk staat. We horen hem pleiten op Gods trouw en beloften voor Zijn volk. Josafat herinnert aan Salomo's gebed bij de inwijding van de tempel als hij zegt: „Indien over ons enig kwaad komt, het zwaard des oordeels of pestilentie of honger, wij zullen voor dit huis en voor Uw aangezicht staan, dewijl Uw Naam in dit huis is; en wij zullen uit onze benauwdheid tot U roepen, en Gij zult verhoren en verlossen." In geloof pleit hij op wat de HEERE Zelf beloofd heeft. Van zichzelf of van Juda's leger horen we hem geen grote dingen zeggen. In tegendeel: „in ons is geen kracht tegen deze grote menigte, die tegen ons komt", zegt hij, „en wij weten niet wat wij doen zullen." Nu spreekt Josafat hier wel over de angstaanjagende macht van deze menigte vijanden, maar is hetgeen hij hier zegt over deze Moabieten, Ammonieten en Edomieten niet net zo zeer waar, als we te maken krijgen met onze geestelijke doodsvijanden? Als we enige indruk krijgen van de gevaren, die ons bedreigen vanuit ons eigen vlees en de wereld, en als we de macht van Satan zien; wie zal er dan hopen in eigen kracht staande te blijven? Zal er dan niet steeds weer in de binnenkamer tegen de HEERE gezegd worden: „in ons is geen kracht tegen deze grote menigte"? Ursinus en Olevianus leerden ons toch bidden: „Dewijl wij van onszelven alzo zwak zijn, dat wij niet een ogenblik zouden kunnen bestaan, . . . zo wil ons toch staande houden en sterken door de kracht Uws Heiligen Geestes." Beleven wij dat nog zo als zij en Josafat? Of kunnen we nog zoveel in eigen kracht als er gestreden moet worden? Och dat het eens wat meer ingeleefd mocht worden, dat er in ons geen kracht is! Want zo lang als wij menen, dat we zelf nog heel wat mans zijn, zullen we niet geneigd zijn onze ogen echt om hulp en uitkomst te richten op Hem, Die alleen ons helpen kan.

Josafat uit niet alleen een klacht over eigen onmacht, maar hij spreekt ook van Gods almacht. Van de God Israëls belijdt hij: „Ja, Gij zijt de Heerser over alle koninkrijken der heidenen; en in Uw hand is kracht en sterkte, zodat niemand zich tegen U stellen kan." Ja als er dan in ons werkelijk geen kracht is, zullen we het dan Josafat ook niet nazeggen: „Maar onze ogen zijn op U"? Dan zullen onze ogen immers op Hem geslagen zijn, Die zegt: „Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht." O, dan mogen er nog grote dingen verwacht worden, dat zien we ook in deze geschiedenis.
Josafat werd niet beschaamd in zijn geloofsvertrouwen. De HEERE geeft antwoord op diens ootmoedig smeekgebed. De Heilige Geest komt op een der aanwezige Levieten, Jaháziël genaamd, zo dat deze nu het woord des HEEREN aan Josafat en het volk bekend kan maken. Een wonderlijke boodschap! „Vreest gijlieden niet en wordt niet ontzet vanwege deze grote menigte; want de strijd is niet uwe, maar Godes." Wat betekende dit concreet voor Josafat en zijn leger? Ze zullen de volgende dag de vijand tegemoet moeten trekken, maar Jaháziël profeteert: „Gij zult in deze strijd niet te strijden hebben; stelt uzelven, staat en ziet het heil des HEEREN met u, o Juda en Jeruzalem."
Zo'n stellige belofte Gods moet geloofd worden door Josafat en het volk. Zou de HEERE spreken en het niet doen? Hij is toch wakker over Zijn woord om dat te doen! Daar mag toch eigenlijk helemaal niet aan getwijfeld worden.
Maar wie zijn eigen ongelovig hart, dat de HEERE zo wantrouwt, wat kent, die kan zichzelf toch wel voorstellen, dat er ook minder gelovige reacties mogelijk zijn. Zou iemand in antwoord op deze Godsspraak niet gezegd kunnen hebben: „Ja maar, hoe zal dat dan precies gebeuren? Dat wil ik toch eerst wel eens weten, want om zo op weg te gaan, dat is toch wel een onverantwoord waagstuk!" Of zou iemand anders niet in de verleiding gekomen zijn om er nu dan maar in eigen kracht flink tegen aan te gaan, nu God belooft met ons te zijn? Ach, Josafat had na de woorden van Jahaziël gehoord te hebben, ook zijn manschappen kunnen oproepen om, nu de HEERE zo kennelijk met hen wilde zijn, die vijanden eens even een lesje te leren. Maar nee, daar werd hij voor bewaard. Wat een genade, als er zo diep gelovig op Gods belofte wordt gereageerd als hier door Josafat en zijn volk! Koning en volk aanbidden eerbiedig ter aarde gebogen de HEERE, en de zangers staan op en zingen Gods lof met luider stem. Nadrukkelijk roept Josafat de volgende morgen het volk op de HEERE te geloven, en trekt de vijand tegemoet met voorop de zangers, die Gods heilige Majesteit moeten prijzen. En juist door die zangers voorop te laten gaan, demonstreert hij het inderdaad te verwachten van de HEERE, Die voor hem strijden zal. O, zie het leger van Juda hier optrekken. In hen is geen kracht, maar ze zingen van de eeuwige goedertierenheid des HEEREN.
En wat gebeurt er dan? Terwijl de koning en zijn mannen nog onder weg zijn, ja op het zelfde moment, dat de zangers de lofzang aanhieven, begint de HEERE zijn belofte te vervullen. Josafat en zijn leger moeten nog heel wat uren marcheren voor ze bij Engedi zullen komen.
Ondertussen strijdt inderdaad de HEERE voor hen. Hoe het precies begon is niet helemaal duidelijk, maar God leidt het zo, dat die Moabieten, Ammonieten en Edomieten zich tegen elkaar keren en elkaar ombrengen. Heel letterlijk hoeft Josafats leger, als het aan de rand van de hoogte te Engedi gekomen is, alleen maar neer te zien in de laagte waar heel die grote menigte verslagen ligt. Zelf hebben ze er niets voor hoeven doen. Wat is de HEERE een Waarmaker van Zijn woord! Is dat ook al uw bevinding? De God van Josafat is immers niet veranderd. Hoe heerlijk wordt ons dat niet bovenal getoond in het borgwerk van Christus. Hij heeft de pers alleen getreden, de strijd voor Zijn volk gestreden. Daar was van u niets bij, daar hoefde van u ook niets bij. De overwinning over de machten der hel en der zonde is door Hem behaald, voor een volk dat leert belijden: „in ons is geen kracht tegen deze grote menigte". Voor zulken sprak Hij: „het is volbracht!" Hun ogen hoeven maar op Hem te zijn om het heil des HEEREN te zien. Ziet u dat nog niet? O, leer dan smeken om geloofsogen om te zien op Jezus alleen. Juist in Hem wordt het immers zo heerlijk getoond, dat die belofte „de strijd is niet uwe maar Godes" nog steeds ja en amen is! Ach, wat klagen wij dan nog, alsof we het zelf moeten opnemen tegen die grote menigte. Alles is toch volbracht voor mensen, die het zelf nooit zullen kunnen volbrengen. Wat zullen zulken dan anders doen dan het te verwachten van die Sterke Held, Die nog steeds voor krachtelozen in het strijdperk wil treden. Wat dacht u, zullen ze dan beschaamd uitkomen?

Genemuiden, ds. W. van Benthem

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1990

De Wekker | 8 Pagina's

Niet onze strijd, maar Gods strijd

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1990

De Wekker | 8 Pagina's