Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het ontslapen van de christen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ontslapen van de christen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Doch, broeders, ik wil niet, dat gij onwetende zijt van degenen, die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt, gelijk als de anderen, die geen hoop hebben. Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus, wederbrengen met Hem." 1 Thess. 4:13 en 14.

Dat heeft betekenis voor het verdriet in het heden
In de gemeente van Thessalonica heerst verdriet. Er zijn gemeenteleden, die treuren, omdat anderen, die zij liefhadden, hun door de dood zijn ontvallen.
Dat is te begrijpen, nietwaar? U die het zelf hebt meegemaakt, kortere of langere tijd geleden, u weet wat het is. De pijn van het gemis. De wetenschap, dat het zo onherroepelijk lijkt te zijn. Het slijt misschien wel, dat verdriet, maar het verdwijnt nooit. Soms vliegt het u opeens weer aan...
Nu is het in de regel altijd zo, dat de dood pijn doet en verdriet geeft. Maar in Thessalonica waren de sterfgevallen zo mogelijk nóg pijnlijker. Wat keken ze in deze gemeente immers uit naar de wederkomst van de Heere Jezus! Ze verwachtten die dag met een groot verlangen, om tenvolle te genieten de beloften Gods, in Christus Jezus, onze Heere (zie art. 37 N.G.B.). Ze rekenden er ook op, dat dat heel spoedig zou gebeuren, tijdens hun leven. Ze baden het elke dag: kom Heere Jezus, ja, kom haastig! (Even een vraag tussendoor: hoe zit het daarmee bij ons?!)
Maar nu: er zijn gemeenteleden in Thessalonica gestorven. En daar hadden ze in Thessalonica nooit aan gedacht, dat dat óók zou kunnen gebeuren. Nu kwam mèt alle verdriet de vraag naar boven: als Jezus straks terugkomt, hoe zit het dan met de gestorven gelovigen? Zullen die er niet bij zijn, als Hij komt? Dat zou toch verschrikkelijk zijn. Dan zouden ze tevergeefs hebben geloofd en gehoopt... Middenin de verwarring van deze vragen, zit er toch ook een heel mooi trekje in.
Het is waar: de rijkdom van de evangelieboodschap, zoals Paulus die gebracht heeft, is blijkbaar nog niet tenvolle tot de Thessalonicenzen doorgedrongen. Zelfs al wordt er veelzijdig gepreekt, we kunnen soms zo eenzijdig luisteren... Maar toch: hier geurt ondertussen wèl de bloem van de liefde. Die was zó sterk, dat Paulus daarover niet eens behoefde te schrijven ((3:9). Liefde tot het heil van hen die reeds waren heengegaan. Dat die gestorvenen nu zoveel zouden moeten missen, dat deed hen verdriet. Paulus mag de Thessalonicenzen - en allen die diep in hun hart met dezelfde vragen zitten als zij - namens de Heere gaan vertroosten.
Hij spreekt ze niet aan op een harde manier: „Mensen, wat zit je nu toch te tobben." Hij zegt niet: „Je moet flink zijn en niet huilen." Je had in die tijd een stroming in de Griekse wereld, die dat wèl zei. Je moet onverschillig staan tegenover alle slagen van het lot; zelfs tegenover de dood. Emoties zijn uit den boze; onaandoenlijkheid is de hoogste deugd.
Maar daar gaat de Schrift ons niet in voor. De Heere heeft ons geschapen óók met onze gevoelens, met onze emoties. En zou een mens niet tot in z'n hart geroerd en tot tranen toe bewogen mogen zijn, als hij een geliefde moet missen? Wie denkt er niet aan de Heiland Zelf, die Zich in Zijn bewogen hart liet zien, toen Hij weende bij het graf van Zijn vriend Lazarus? Er is dus wel degelijk plaats voor droefheid, ook bij het overlijden van kinderen Gods.
Maar Paulus zegt er wel wat bij: „niet gelijk als de anderen, die geen hoop hebben". De apostel maakt hier een sterke scheiding tussen hen, die tot het geloof in de Heere Jezus Christus zijn gekomen en „de anderen". Van nature zijn we allemaal gelijk.
In Ef. 2 schrijft Paulus: „wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen". Het is het wonder van Gods verkiezende liefde, als je uit die verloren massa door de Heere getrokken wordt en wordt wedergeboren tot een kind van God.
Weet u persoonlijk van dat wonder? Of behoort u nog tot „de anderen", die geen hoop hebben? Wat zijn we arm, als we niet het vergezicht van het geloof kennen, dat óver de dood heen doet zien. Dat stempelt dan ook het verdriet. Dat wordt dan gekarakteriseerd door uitzichtloosheid en ontroostbaarheid. Hoevelen zouden er zo vandaag leven? Dood is dood...
Voor een christen is het anders. Hij mag hoop hebben voor zichzelf èn voor hen die in Jezus ontslapen zijn. Door Zijn kracht wordt straks het lichaam van de Zijnen opgewekt en gelijkvormig gemaakt aan Zijn verheerlijkt lichaam. Dat stempelt het verdriet van een christen. Het is geen grenzeloos verdriet, maar een gematigd verdriet. Niet het verdriet heeft het laatste woord, maar Christus. Die hoop moet al ons leed verzachten! Als onze geliefde dode iemand mocht zijn, die het nieuwe leven kende, dan mag er een stralend licht vallen over het sterven. Je verdriet wordt op een hoger niveau geheven: bedroefd, maar niet zonder hoop!

Dat vindt z'n grondslag in het verleden
Een ongelovige „sterft", zonder meer. Voor de gelovige gebruikt de Bijbel vaak een ander woord: „ontslapen". Dat is meer dan een stijlwisseling. Het is een gelóófswoord, om aan te geven dat het sterven van een christen van karakter veranderd is.
Heeft Christus het Zelf niet gezegd? „Een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid" (Joh. 11:26). „Lazarus, onze vriend, slaapt" (Joh. 11:11). Ontslapen: dat is het voorrecht van allen, die in Christus zijn. Ondanks het feit, dat de dood een vijand blijft, mag je hem noemen met de rustigste naam die je bedenken kunt: een slaap.
Zo voor het oog zien we lang niet altijd verschil tussen het sterven van een onbekeerde en dat van een kind van God. Het kan zelfs zo zijn, dat de eerste heel rustig heengaat en de laatste onder veel strijd en aanvechting! De Heere is vrij in de manier waarop Hij Zijn volk thuishaalt. Laten wij ons dus op de uiterlijke omstandigheden niet verkijken. Denk aan het sprekende voorbeeld uit Lukas 16:22 en 23. Schijn bedriegt!
Beslissend is, of wij zó van harte aan Christus verbonden werden, dat we kunnen zeggen: „Het leven is mij Christus, en het sterven gewin". Daar hebt u nu het geheim van het ontslapen. De grondslag ligt in Christus, in wat Hij gedaan heeft en in wat er met Hem gebeurd is in het verleden. Vers 14 zegt het zo: „Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven is en opgestaan..." Het gaat dus om het geloof in de heilsfeiten in het verleden.
Jezus is „gestorven". Vindt u dat niet opvallend? Als het over de gelovigen gaat, spreekt Paulus over „ontslapen". Als het over Jezus gaat, zegt hij: Hij is gestorven. Hij is de enige Rechtvaardige, Die niet ontslapen is. Want Hij werd tot zonde gemaakt voor Zijn volk en moest daarom de dood ondergaan in al zijn verschrikking.
Nu mag u Zijn sterven aangrijpen als úw leven. Gelóven dat Jezus gestorven is, wil zeggen, dat je het hoofd kunt neerleggen op Zijn volbrachte werk: Jezus, Uw verzoenend sterven blijft het rustpunt van mijn hart.
Jezus is ook opgestaan, als Overwinnaar van de dood. Dàt geloven, wil zeggen: leven uit de kracht van Zijn opstanding nú, en de zekerheid kennen van de lichamelijke opstanding straks. Want Hij is de Eersteling van hen die ontslapen zijn (1 Cor. 15:20).
De Eersteling garandeert de volle oogst!

Dat houdt een belofte in voor de toekomst
Het is de mens gezet eenmaal te sterven en daarna het oordeel, zegt Hebr. 9. Dat is meteen na dit leven. Reeds dan worden we persoonlijk geoordeeld, tot behoud of tot verderf. Maar ook voor het lichaam is het niet afgelopen.
Paulus spreekt hier niet over het lichaam van de ongelovigen. De Schrift maakt duidelijk, dat ook zij bij Christus' wederkomst zullen opstaan, maar dan tot eeuwig afgrijzen (Dan. 12:2, Joh. 5:29).
In onze tekst valt alle nadruk op de rijke troost voor hen die achterblijven, omtrent hun geliefden, die in Jezus ontslapen zijn. Wie leeft op het fundament van Christus' heilswerk, mag weten: God zal de ontslapenen met Christus
wederbrengen. Ze zullen opstaan. God zal hen leiden, zoals iemand een stoet leidt en aanvoert. Hij zal Jezus in Zijn lichamelijke gestalte èn de ontslapenen met hun opstandingslichaam bij elkaar brengen, met elkaar verenigen.
Wat geeft het woord „ontslapen" dat prachtig aan. Met iemand die gaat slapen, is het niet afgelopen, Als je gaat slapen, is dat niet het einde, maar een nieuw begin. Onderweg naar een nieuw ontwaken, zo de Heere wil. Zo is de dood een doorgang naar het eeuwige leven, óók in lichamelijk opzicht.
Wat een heerlijke morgen van ontwaken zal dat straks zijn. Altijd met de Heere (vers 17)! Lezer(es): welke naam mag er straks aan úw sterven gegeven worden - gesteld dat de Heere Jezus nog niet is teruggekomen?
Zal het sterven zijn, of: ontslapen?
Wie met een oprecht hart gelooft in de gestorven en opgestane Heiland, kan en mag het met vreugde belijden:
Maar - blij vooruitzicht dat mij streelt! -
ik zal, ontwaakt(!), Uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen,
verzadigd met Uw Godd'lijk beeld.

Zwaagwesteinde, P.D.J. Buijs

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1990

De Wekker | 8 Pagina's

Het ontslapen van de christen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1990

De Wekker | 8 Pagina's