Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verzekering en verzegeling bij A. Comrie (IV)

Bekijk het origineel

Verzekering en verzegeling bij A. Comrie (IV)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De leer van de rechtvaardiging
Comrie sluit zich aan bij de theologen, die vier trappen in de rechtvaardiging onderscheiden: de rechtvaardigmaking van eeuwigheid; een rechtvaardigmaking door de opstanding van Christus; een rechtvaardigmaking in de vierschaar van God en een rechtvaardigmaking in de vierschaar van het geweten. Hij bedoelde met deze onderscheiding niet om de zaken uiteen te halen. Hij wilde de rechtvaardigmaking beschouwen als een totum, d.w.z., dat men bij elk onderdeel toch het geheel in het oog moest houden. Het valt op dat Comrie hier geheel zijn wijsgerig vermogen in de schaal werpt, om duidelijk te maken dat de rechtvaardigende genade volstrekte genade is en dat, ook wanneer het geloof er bij genoemd wordt, dit geenszins betekent, dat de mens in zijn gelovig vermogen ook maar iets inbrengt in het gebeuren van de rechtvaardiging.
Vóór alle werkzaamheden van het geloof gaat echter de rechtvaardiging van eeuwigheid. God rechtvaardigt de zondaar. Dat is een gebeuren in God. Omdat God eeuwig is, is het een eeuwig gebeuren. De mens staat er volkomen buiten. Comrie sluit zich in dit stuk van zaken aan bij een klein catechisatieboekje van prof. Taco Hajo van den Honert, waarin deze de rechtvaardiging in onmiddellijk verband brengt met de Raad des vredes tussen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Binnen dit goddelijke overleg vindt de rechtvaardiging van eeuwigheid plaats. Op grond daarvan wordt het geloofsvermogen geschonken aan de uitverkorenen. Voor hen sterft Christus. Zijn opstanding betekent een nieuw aspect van de rechtvaardiging. Er blijkt uit dat de verkorenen zonder schuld zijn. Dit wordt vervolgens door God zelf uitgesproken in de „vierschaar Gods", die Hij over ons in de hemel houdt.
Daarbij speelt het geloof al evenmin een rol. Evenmin als het in aanmerking werd genomen in de eeuwigheid, en evenmin als er sprake van was bij de opstanding van Christus, is er van ons geloof sprake in de hemelse vierschaar, waarin God ons rechtvaardigt, voordat wij geloven.

De functie van ons geloof
Ons geloof krijgt niet eerder een functie, voordat God in ons eigen geweten de vierschaar spant. En daar betekent het dan eigenlijk niet veel meer, dan dat wij ons bewust worden wat in de eeuwigheid, wat in de hof van Jozef van Arimathea en wat in de hemelse rechtbank over ons is besloten.
De vraag, of op deze wijze recht wordt gedaan aan de gegevens van de Heilige Schrift, is eenvoudig te beantwoorden. Neen, zeggen wij. Naar ons besef kent de bijbel deze logicistische methode helemaal niet. Soms moet men in de dogmatiek een paar hulplijnen trekken om een probleem duidelijk te maken. Maar het is ook de vraag of de constructies die Comrie aanvoert, in dogmatisch opzicht veel licht verschaffen. Comrie bedoelde ermee de volstrektheid van de genade te onderstrepen. Alle heil wordt in feite naar de eeuwigheid verschoven. Wat wij er op aarde door het geloof van beleven is niet meer dan dat we ons bewust worden, dat we er niets aan gedaan hebben. En eigenlijk is dit laatste ook niet eens zo belangrijk. Er zijn gelovigen genoeg volgens Comrie, bij wie het nimmer tot een klaar bewustzijn komt dat God hen heeft vrijgesproken. Maar is dit van doorslaggevende betekenis? Neen, zo zegt Comrie. Want de vraag is niet: Vind ik dat ik rechtvaardig ben, maar: of ik rechtvaardig ben. Vindt God mij zo, wanneer Hij ziet dat de gerechtigheid van zijn Zoon op mij is?
Comrie had bij dit alles het pastoraat op het oog, zoals duidelijk blijkt uit zijn Missive over de rechtvaardigmaking van de zondaar, waarin vooral deze herderlijke toon doorklinkt. En dit pleit voor hem. Hij kan tegen kleingelovige mensen zeggen: niet wat u van uzelf denkt is belangrijk, maar wat God over u denkt is beslissend. En op die manier kan hij mensen troosten. Zijn evangelie is niet eng of benauwd. Er is onderscheid tussen de rechtvaardiging in Gods vierschaar en in die der consciëntie. Maar hoe dit onderscheid precies moet worden aangegeven vermag hij niet te zeggen. Van belang is deze ruimhartigheid voor de prediking. Voor wie is Christus? Aan wie mag Hij worden aangeboden?

Prediking en pastoraat
Comrie oordeelt dat wij van te voren niet het verschil kunnen aangeven tussen degenen, die slechts een algemene overtuiging van de zonde hebben en degenen, die waarachtige droefheid gevoelen over hun schuld. „Zo geloof ook ik, dat wij bij voorbaat dit onderscheid niet nauwkeurig kunnen weten, als we voorstellen hoe de rechtvaardigmaking in Gods vierschaar en in die der consciëntie toegaat, zonder iemand in de grond te slaan. Maar wij behoren zo te werk te gaan, dat wij, ook al zeggen we niet: 'gij hebt zaligmakend werk', aan de mensen het aanbod van een volle Jezus liefelijk onder het oog brengen. We mogen geen bergen van zwarigheden opwerpen. We mogen niet zeggen: 'Gij kunt met hetgeen ge nu hebt nog verloren gaan'. We mogen de mensen niet terugdrijven en afschrikken. Als men dat doet speelt men de duivel en het ongeloof in de kaart. En het dient nergens anders toe dan dat we een zetel voor onze heerschappij oprichten in het geweten van anderen en dat wij veel arme zielen, door een steile voorstelling der dingen, of vermoorden, of in en onder de macht van het ongeloof en van duivelse bestrijdingen houden."
Comrie is ervan overtuigd, dat zijn onderscheiding tussen een rechtvaardiging in Gods vierschaar en in die van ons eigen geweten hem de gelegenheid biedt, om de kleinmoedigen uit te lokken en om op de voltooiing der dingen te letten. De rechtvaardiging ontvangt immers haar complementum niet eerder „dan in onze consciëntie, als de Heilige Geest dat verzekerde vertrouwen in ons hart werkt, dat niet alleen aan anderen maar ook aan mij de vergeving der zonde, de eeuwige gerechtigheid en de zaligheid reeds door God geschonken is uit louter genade om Christus' wil."
Wij worden niet tot keurmeesters gesteld. God heeft ons ook geen goudschaaltje gegeven om iedereen te wikken of te wegen. We hebben reden om er God voor te danken als het evangelie wordt gepredikt. En dit kan niet ruim genoeg gebeuren. Comrie herinnert zich uit eigen jeugd, dat hij de oude vromen hoorde zeggen: laat ons het laten zomeren en winteren, een spreuk die dienen moest, om elk voortijdig oordelen tegen te gaan. Hij wist ook nog van een uitspraak van Rutherford, die beschuldigd werd, dat hij de vrije genade te ruim predikte, en bij zo'n gelegenheid antwoordde: „Ik zal aan de kinderen het brood toedelen ook al breken de honden hun tanden er op."

Ruimte in de genade
Pastoraal en ruim: zo schrijft Comrie over de rechtvaardiging in Gods vierschaar. Wat daar klinkt gaat vooraf aan alles: aan het geloof, aan de wedergeboorte en de bekering. God laat deze rechtvaardiging in het evangelie afkondigen. Dat is de zin van de schenking in de belofte. Maar zal er waarlijk vrede in het hart zijn, dan moet in de eigen gewetens de boodschap worden vastgemaakt. In de vierschaar van de consciëntie moet de vrijspraak klinken.
Hoe dit in zijn werk gaat verklaart Comrie in zijn Brief over de rechtvaardigmaking als volgt: „God spant een vierschaar niet in zichzelf buiten de zondaar in de hemel, om daar het proces te beginnen... maar God spant deze vierschaar in de mens, dat is in zijn ziel welke van geestelijk dood, in de krachtdadige roeping geestelijk levend wordt gemaakt en dus een ware levendige bewustheid kan hebben van alles wat in haar omgaat, alsmede om naar de mate dat God door Woord en Geest haar aanraakt en krachtdadig bewerkt, gevoelig en levendig werkzaam te zijn." Hier arresteert God de zondaar. En voordat de krachtdadig geroepen zondaar ontslag van de zondeschuld in zichzelf ondervindt gebeurt er het een en ander. Allereerst is er sprake van waarachtige overtuiging van de zonde, nl. van zijn dadelijke zonde, van de zonde van zijn hart, van zijn aangeboren zonde, van de zonde van nalatigheid enz. Dit geschiedt door de wet. Daarnaast is er sprake van een levendig geloof, d.w.z. van geloofswerkzaamheden, die er op neer komen, dat we alles moeten ontvangen en zelf niet in staat zijn om de meest eigenlijke dingen te bewerken. Het lijdelijk ontvangen en het dadelijk werkzaam worden gaan hier samen. De grote vraag is nu, hoe wij met God verzoend kunnen worden. Hierbij verlicht de Geest ons verstand door het evangelie en Hij werkt zo door, dat in ons hart de zekerheid ontstaat, dat God ons zijn genade schenkt. Dit schenken gaat aan ons geloven vooraf en het vormt er het fundament voor. De Geest verzekert ons van de waarheid van Gods belofte voor ons. Comrie heeft over de verzegeling met de Heilige Geest zijn gedachten in een preek over Ef. 1:13 ten beste gegeven. Daaraan schenken we nu verder onze aandacht, DV een volgende keer.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1990

De Wekker | 8 Pagina's

Verzekering en verzegeling bij A. Comrie (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1990

De Wekker | 8 Pagina's