Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van der Schuit en Schilder (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van der Schuit en Schilder (IV)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Schilder in de aanval Nog maar nauwelijks was de rede van Van der Schuit „De religieuse psychologie en de bekeering" in druk verschenen, of zij werd aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Nog voordat zij voor het publiek beschikbaar was, zag Van der Schuit zich genoodzaakt om in De Wekker een bericht op te nemen van de volgende inhoud: „Ik heb naar aanleiding van mijn rede 'de Religieuse Psychologie en de bekeering ' gehouden bij de overdracht van het rectoraat eenige opmerkingen ontvangen over de uitdrukking 'Neo-Calvinistische of Kuyperiaansche richting'.
Men meende daarin iets hatelijks te moeten lezen. Laat men niet zoo voorbarig zijn. Mijn plan is deze rede uit te geven. Ik zal dan alle schoolsche terminologie verduidelijken, en vertalen, wat noodig is, zoodat ieder lid haar gemakkelijk lezen kan. Tot zoolang wachte men nog even".
Het is op dit moment niet helemaal te achterhalen van welke zijde de kritiek op de door Van der Schuit gebruikte terminologie kwam. We nemen aan, dat binnen eigen kring deze aanduidingen voor de geestelijke nazaten van Kuyper weinig sympathiek overkwam. Maar toen Schilder het werk van de Apeldoornse docent onder handen nam, loog het er niet om. In „De Bazuin" schreef hij, met zoveel woorden dat veel in de oratie hem deed denken aan de dissertatie van Geelkerken. „In het eerste deel, waarin de moderne of evolutionistische richting in de religieuse psychologie geteekend wordt, herinnert niet alleen zeer veel uit het beschrijvend deel aan de dissertatie van dr. Geelkerken, maar ook is de critiek in het boek van laatstgenoemde veel scherper en voor verdieping van het gereformeerd besef veel grondiger dan deze oratie van docent v.d.S. Wij merken dit niet op om doc. v.d.S. onaangenaam te zijn, al zal hij dat wel denken".
Drie dingen bereikte Schilder met zijn opmerking. Van der Schuit werd in één adem genoemd met Geelkerken. Dat zou later nog wel meer gebeuren. In de woelige dagen rond Assen 1926 had die plaatsaanduiding een behoorlijke gevoelswaarde. Tegelijk werd Van der Schuits werk gemeten aan dat van Geelkerken. Schilder suggereerde dat hij er het een en ander van had overgenomen, maar dan op een slechte manier. In de derde plaats is Schilders opmerking aan het eind tekenend voor het klimaat tussen de Gereformeerde Kerken en de Christelijke Gerefereerde Kerk: wantrouwen. Ik wil niet onaangenaam zijn voor v.d.S., „al zal hij dat wel denken".
In De Wekker verweerde Van der Schuit zich. Hij bedankte Schilder voor het compliment. Indien er sprake van overeenkomst was tussen zijn oratie en de dissertatie van Geelkerken, dan berustte deze niet op overname. Het spreekt vanzelf, dat iemand die een dissertatie schrijft en daaraan soms jaren werkt, dieper op sommige zaken kan ingaan, dan iemand die in een beknopte rede slechts enkele principia belicht. Hij vond het bovendien zeer vererend, dat zijn werk vergeleken kon worden met dat van Geelkerken. „Ik zou bijna geneigd zijn te zeggen: 'Wat een eer en dat van zulk een zijde!' Immers, ik heb nóch de dissertatie van dr. Geelkerken gebruikt, nóch ook die in mijn bezit. Ik heb dus hoegenaamd geen reden om iets onaangenaams te denken. Dit schrijven van ds. Schilder verraadt een zekere ziels-mentaliteit, die ik liever niet verder kwalificeer, maar die werkelijk voor de psycho-analyse van beteekenis zou zijn". Nu, ook dit oordeel loog er niet om. Het is tekenend voor de sfeer van die dagen, waarin de Christelijke Gereformeerde Kerk veelal als een secte werd beschouwd.
In een volgend nummer van De Wekker kon Van der Schuit meedelen, dat Schilder in De Bazuin zijn leedwezen betuigd had, dat zijn woorden mogelijk de indruk hadden gewekt, dat Van der Schuit de dissertatie van Geelkerken had overgeschreven. Daarmee was een misverstand uit de weg geruimd.

De sluimerende wedergeboorte
Schilder onderwierp de rede van Van der Schuit aan een wezenlijke kritiek. We zullen niet alles daarvan memoreren. Zijn standpunt kwam er vooral op neer, dat de aanduiding „Neo-Calvinistisch" geheel en al ten onrechte was.
Zij verdisconteerde niet, dat er na 1905 van een Kuyperiaans standpunt in eigenlijke zin geen sprake meer kon zijn. De Gereformeerde Kerken hebben zich toen over „de onmiddellijke wedergeboorte" uitgesproken. En alsof er in ons disputerende vaderland niets gebeurd is, bedient v.d. Schuit zich van deze term. Zij is door de uitspraak van 1905 achterhaald. „Dit is, we weten geen zachter woord ervoor, een groote, zware tuimel uit den stoel der wetenschappelijke redeneering". Immers de synode van 1905 wees de leer van de onmiddellijke wedergeboorte af. Daar kwam nog bij, dat Kuyper deze leer niet had gehanteerd in de zin, waarin Van der Schuit er over schreef. De laatste had Kuypers opvattingen onzuiver weergegeven. Hij kende Kuyper eenvoudig niet. Zijn onderzoek was ontoereikend. Van der Schuit mocht weliswaar verklaard hebben, dat het vooral Kuyper was geweest, „die onze oogen al meer geopend heeft voor het onderscheid tusschen metanoia (wedergeboorte) en eipstrophé (bekeering)", het baatte hem op dit moment niet. Schilder gaf te kennen, dat hij Kuyper niet kende, dat hij hem verkeerd citeerde, en dat hij hem op een kardinaal punt had misverstaan en dat de „richting" die Van der Schuit vertegenwoordigde zelf leed aan de kwaal, die hij aan de Neo-Calvinisten toeschreef.
Het baatte niet, dat Van der Schuit aan de redactie van De Reformatie schreef, dat bij Schilder de wil ontbrak om hem te begrijpen. Hij maakte het daardoor alleen maar erger: deze brief werd geanalyseerd als de klacht van iemand die vrijwillig het martelaarschap op zich had genomen. Wat klaagde hij daarom? We kijken na jaren enigszins bevreemd naar deze polemiek. Zij greep diep in in beide kerken. Berkouwer verklaarde onlangs nog, dat hij als student Schilders kritiek zeer geboeid las. Kerkelijke posities werden erdoor verduidelijkt. Ontbrak inderdaad de wil om elkaar te verstaan?
Juist vandaag las ik dat Aleid Schilder spreekt over een tamelijk onbetreden grensgebied tussen theologie en psychiatrie. We kennen haar argumenten en wijzen deze voor het grootste deel af. Gereformeerd geloof is niet kil intellectualistisch. Geloof en gevoel horen beslist bijeen. We hadden Aleid niet nodig om ons daaraan te herinneren. Maar het zou de zaak van de kerken gediend hebben, wanneer in 1925 de strekking van Van der Schuits rede was opgenomen. Zij had, we nemen het op gezag van Van der Schuit zelf aan, niet de bedoeling om de Gereformeerde Kerken in een verkeerd daglicht te plaatsen. Noch ook om de grootheid van Kuyper als theoloog te ontkennen. Zij wilde aandacht voor de ervaringskant van het geloof. Na zestig jaar blijkt die kant nog steeds de moeite van een gesprek ten volle waard. De betekenis ervan is in Van der Schuits antwoord op Schilders kritiek wel duidelijk geworden.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1990

De Wekker | 12 Pagina's

Van der Schuit en Schilder (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1990

De Wekker | 12 Pagina's