Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verkiezing-Verzoening-Verbond (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verkiezing-Verzoening-Verbond (II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan de hand van de geschiedenis
Dr. Loonstra heeft zijn studie, waarop hij in Utrecht promoveerde, in drie belangrijke onderdelen verdeeld, die samen het gehele gebied van de theologie bestrijken. Het eerste beschrijft de geschiedenis van het leerstuk van de raad der verlossing. Het tweede biedt voornamelijk gegevens, die liggen op het terrein van de Schriftverklaring. Het derde, dogmatische deel, gaat op de eigenlijke problematiek in, waarbij de conclusies van het voorafgaande onderzoek worden betrokken.
In dit artikel houden we ons bezig met de weergave van het eerste deel, het historisch theologisch deel. Zo wordt het in de inhoudsopgave aangeduid. Deze eerste afdeling omvat vijf hoofdstukken. De leer van het pact, oftewel de leer van het verbond der verlossing, komt voornamelijk voor in een bepaalde periode van de gereformeerde theologie. Wie was de eerste, die haar introduceerde?
Het antwoord op deze vraag luidt blijkens het eerste hoofdstuk: Arminius. Jacobus Arminius heeft in zijn inauguratie te Leiden gesproken over het priesterschap van Christus. Men kon in deze intrede weinig of niets ontdekken, dat op latere afwijkingen in de leer duidde. Hij verankerde dit priesterschap in de eeuwigheid en sprak in dit verband over een verbond van God met onze Priester, Jezus Christus. De passage, waarin Arminius over dit „verbond" sprak, verwierf bekendheid. Het werd in later jaren geciteerd tégen hem en de Arminianen. Nog weer later betoogde Rutherford uitvoerig, dat er een hemelsbreed verschil was tussen Arminius' spreken over een verbond tussen de Vader en de Zoon en dat van hemzelf. En nog weer later sprak men van een ontwikkeling, waarnaar werd verwezen, om te betogen, dat het aanvaarden van een afzonderlijk „verbond der verlossing" arminiaans zou zijn.

Arminiaans?
Dr. Loonstra hanteert dit Arminiaanse optreden als een introductie van zijn eigenlijke problematiek, nl. die van de verhouding van verkiezing en geschiedenis. Ds. Kersten verwees dikwijls naar Arminius om duidelijk te maken, dat de opvatting van de christelijke gereformeerden zweemde naar ketterij. Prof. Graafland koos een invalshoek voor een herwaardering van de leer van de verkiezing in het standpunt van Arminius. In zijn omvangrijke boek over de verkiezing liet hij de probleemstelling bepalen door Arminius. Volgt dr. Loonstra daarin het beleid van zijn promotor? Op het eerste gezicht lijkt dit wel het geval te zijn. Arminius was de eerste, die sprak over een overeenkomst (pactum) van God met onze Hogepriester Jezus Christus, zo zegt Loonstra: „Voor de eerste maal in de geschiedenis van de gereformeerde theologie werd daarin gesproken over een verbond tussen God en Christus over de verlossing van zondige mensen" (blz. 21).
Toch mag men dr. Loonstra niet verwijten, dat hij voetstoots in het spoor van Graafland gaat. Laat hij zich inderdaad de probleemstelling voorschrijven door Arminius? Hij begint zijn dissertatie weliswaar met een verwijzing naar de vader van het remonstrantisme. Maar men krijgt de indruk, dat deze verwijzing net zo goed weggelaten had kunnen worden. Dan zou er aan de studie van Loonstra niet iets wezenlijks hebben ontbroken.

Terecht?
Het moet daarenboven nog steeds bewezen worden, dat Arminius werkelijk de eerste is, die over een „pactum" tussen God en Christus sprak. Uitdrukkingen van gelijke strekking zijn bijeen te lezen uit Ursinus, Olevianus, Calvijn, altijd op die plaatsen, waar zij niet spreken over een verbond, maar over de ordinatio van de Middelaar, of over het priesterschap van Christus, waartoe Hij werd aangesteld. Was Arminius werkelijk de eerste, die op deze wijze over het ambt van Christus sprak? En - een tweede opmerking - mag men Arminius' opmerking in deze richting beschouwen als iets méér dan een retorische vorm van een gedachte, die later in het geheel van zijn thelogie in het geheel niet blijkt te functioneren? Het viel me op, dat Loonstra in het eerste hoofdstuk herhaaldelijk spreekt over vermoedens, reeds met betrekking tot Arminius' opvattingen zelf (blz. 25). Een derde kwestie die in dit verband rijst, is die van de verbreiding van Arminius' ideeën. Ook hier spreekt de auteur over verbindingslijnen, die kunnen worden vermoed, wanneer de naam van Amesius valt (blz. 28v.). Op vermoedens kan men niet afgaan. Gelukkig doet dr. Loonstra dit ook niet. Zijn eerste hoofdstuk geeft eigenlijk niet meer dan een opmaat voor een brede behandeling van de gehele geschiedenis van de leer van het verbond. Meer moet men er ook niet achter zoeken. De problematiek van Arminius' theologie komt slechts (terloops) in het historisch deel ter sprake. Zij beheerst het veld (gelukkig en terecht ook) niet.

Met grote stappen door de geschiedenis
Het tweede hoofdstuk behandelt de voorgeschiedenis van de leer van het pact. En daarin gaat het dan van de vroege kerk tot aan de Dordtse synode. Dat zijn grote stappen, waarbij hier en daar een naam valt. De middeleeuwen, de reformatie en de periode daarna tot aan Dordt. In de middeleeuwen heeft men in strikte zin over het pactum salutis niet gesproken. De Reformatie beleed de verkiezing, de verzoening en in zekere zin ook het verbond. Maar dit laatste stond in een andere kontekst dan die waarin later van een verbond der verlossing sprake was. Heel summier gaat het van de Reformatie naar Dordt. Slechts enkele namen: Beza, Zanchius, Perkins, Polanus, Gomarus. Dan verandert ook de methode van Loonstra. Zij wordt nu thematisch, niet meer zozeer gebonden aan theologen. Resultaat: „Nergens is ons gebleken dat in de geschiedenis van de theologie tot de 17de eeuw de gedachte van een verbondssluiting tussen de Vader en de Zoon is uitgesproken" (blz. 78).
In het derde hoofdstuk tekent Loonstra de ontwikkeling van de leer van het pact. Blijkbaar is zij het produkt van het theologisch bedrijf van enkele theologen uit de zeventiende eeuw: Cloppenburg, Fisher, Coccejus, Dickson. Daarbij gaat het, zo lijkt het uit de volgorde, om een wisselwerking tussen Nederlandse en Engelse of Schotse theologen. In het vierde hoofdstuk stapt Loonstra opnieuw over op een thematische behandeling, waarbij hij de theologen niet voorop laat gaan. Het historische karakter van de studie wijkt hier wel wat erg ver terug. Wat bij de tekening van het standpunt der theologen nauwelijks ter sprake kon komen, hun historische bepaaldheid, dat is nu geheel afwezig. De thema's beheersen de discussie. Dit verandert opnieuw in het vijfde hoofdstuk, waarin ongeveer 20 theologen aan de beurt komen met hun kritiek en hun correcties op de leer van het pact. De volgorde waarin zij behandeld worden lijkt vrij willekeurig. Zij stammen uit de laatste drie eeuwen. Loonstra biedt met de weergave van hun opvattingen een bloemlezing uit de dogmatiek van deze drie eeuwen.

De hele theologie komt ter sprake
Men zou zich vergissen, wanneer men dacht dat het in dit historisch gedeelte alleen gaat over het verbond der verlossing. Eigenlijk komt de gehele theologie ter sprake, voorzover deze uitdrukking wil geven aan Gods openbaring: het wezen van de belijdenis der drieëenheid, de verhouding van Christus tot de Vader, de verkiezing, de verwerping, de plaats van Christus in de raad van God, het binnenkomen van God in onze geschiedenis. Kortom, de gehele theologie is voortdurend met al haar vragen op de achtergrond aanwezig. Dat geeft iets van een gevoel van onvolkomenheid. Blijkbaar heeft de schrijver daar ook zelf mee gezeten. Men zou zulks kunnen afleiden uit het feit, dat hij bij zijn gang door de geschiedenis zich niet heeft verdiept in de achtergrond van de theologie der besproken figuren. Daardoor heeft de weergave iets van een opsomming, die aan de auteur zelf geen voldoening gaf, waarom hij van tijd tot tijd overschakelde op een andere methode.
Bij zulk een eeuwen omspannend werk moet men wel dikwijls afgaan op secundaire literatuur en daardoor krijgt men veelal de taak om te selecteren. Altijd raak? Dat zou zeldzaam zijn. Maar neem nog eens het geval van Arminius. Aan hem wordt buiten proporties aandacht besteed. Of bepaalde hij toch de eigenlijke probleemstelling van het boek? Maar dat werd uit het éne citaat, dat werkelijk ter zake schijnt te zijn, niet duidelijk.

Secundaire literatuur
Secundaire literatuur: een voorbeeld. Overal en altijd wordt, zelfs bij kenners van naam, wanneer het gaat over de verbondsleer de Schot Rollock genoemd. Hij is een kroongetuige voor de ontwikkeling van de gereformeerde verbondsleer. Men vermeldt ook steevast een van zijn werken, Quaestiones et responsiones aliquot de foedere Dei (Edinburg 1596). Maar men citeert altijd een gemakkelijk toegankelijke bundel uit de vorige eeuw over de krachtdadige roeping, waarin Rollock van terzijde een opmerking plaatst over het verbondsmatige van Gods openbaring.
Toch is Rollock een kroongetuige, wanneer het gaat over de ontwikkeling van de gereformeerde verbondstheologie. En het blijkt uit zijn eigen geschrift, d.w.z. uit Rollocks veel genoemde en weinig verwerkte publikatie, zonneklaar dat het een fictie is, om te menen, dat scholastieke gereformeerde theologie (Voetius b.v.) en verbondstheologie (Coccejus b.v.) tegenover elkaar staan. Zij vormen beide voorbeelden van scholastiek denken. Doctrinair en foederaal scholastiek theologisch denken geven elkaar van meetaf (sinds Ursinus en Olevianus) de hand. Ontologie en geschiedenis staan niet zo tegenover elkaar als velen waar zouden willen hebben. Naar mijn besef is de leer van het verbond der verlossing in de gereformeerde theologie een laatkomer. Daar is op zichzelf niets tegen. Men heeft het er echter eeuwen zonder gedaan zonder dat er iets fout ging. Ligt zij werkelijk in de Schrift verankerd, in haar uitgewerkte en gedetailleerde vorm?

Met die vraag heeft dr. Loonstra zich in het bijbels-theologisch deel van zijn dissertatie uitvoerig bezig gehouden. Daar moet toch ook de beslissing vallen. Daarover, d.w.z. over zijn weergave van de gegevens van de Schrift, DV een volgende keer.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1991

De Wekker | 8 Pagina's

Verkiezing-Verzoening-Verbond (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1991

De Wekker | 8 Pagina's