Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Burgerlijk en/of kerkelijk huwelijk? (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Burgerlijk en/of kerkelijk huwelijk? (II)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het vorige artikel wees ik er op, dat de kerken aandacht (zouden kunnen) gaan besteden ook aan andere dan huwelijks samenlevingsvormen. Als voorbeeld noem ik de Remonstrantse Broederschap.
In 1986 heeft men daar in de kerkorde opgenomen de bepaling, dat twee mensen die ten overstaan van de kerkelijke gemeente of haar vertegenwoordigers beloven in liefde en trouw het leven met elkaar te zullen delen, over hun aldus aangegaan verbond in een kerkdienst de zegenbede kunnen laten uitspreken.
Betreft het een huwelijk, dan dient echter de wet in acht te worden genomen en moet de huwelijksvoltrekking eerst ten gemeentehuize hebben plaats gevonden.
Op deze wijze kan de zegen over b.v. het gaan samenwonen worden gevraagd zonder dat er een wettelijk huwelijk is gesloten.
De kerkorde stelt wel de eis, dat het twee meerderjarigen moet betreffen, helaas niet de eis, dat ze geen naaste familieleden mogen zijn, noch dat ze geen levens verbintenis met een ander mogen hebben gesloten, noch dat ze van verschillend geslacht dienen te zijn.
Deze wijziging van de kerkorde heeft nogal wat publiciteit gekregen. Zo stelde het Kamerlid Schutte schriftelijke vragen aan de minister, of hier niet van strafbaarheid sprake was, maar aangezien de wet uitsluitend spreekt over huwelijken en niet over andere levensverbintenissen, was dat niet het geval.
Toch komen de kerken op het gebied van de huwelijksvoltrekking voor steeds grotere problemen te staan. Wij zijn er altijd van uitgegaan, dat samenwoning pas mocht plaats vinden na de sluiting van een burgerlijk huwelijk en dat eerst dan sprake kon zijn van het vragen van een kerkelijke zegen daarover. Maar we worden nu geconfronteerd met het - uit rechtsordelijk oogpunt te betreuren - feit, dat samenwoning zonder een daaraan voorafgegaan burgerlijk huwelijk volledig wordt geaccepteerd door de overheid. Ook vroeger werd er in dat geval door de overheid niet met (immers niet te handhaven) sancties opgetreden, maar nu maakt het b.v. voor de toewijzing van een woning en in de sociale- en belastingwetgeving geen enkel verschil, of men gehuwd is dan wel samenwoont. Zelfs het begrip echtgeno(o)t(e) is uit de mode: men wordt nu (vaak al officieel) aangeduid als - en natuurlijk gebruiken we daarvoor weer een Engels woord - „partner".
En wat doen de kerken hiertegen? Vroeger moest openbare schuldbelijdenis worden gedaan, indien de bruid al in verwachting was. Maar nu is men vaak al blij, als twee samenwonenden tot een burgerlijk huwelijk besluiten. En aan een kerkelijke inzegening behoeft geen openbare schuldbelijdenis meer vooraf te gaan.
Nu in toenemende mate het samenwonen in zwang raakt en zwangerschap daarna meestal de aanleiding is voor een huwelijkssluiting, rijst de vraag, of de kerk zich alleen met deze ene samenlevingsvorm dient blijven bezig te houden. Ds. Hoogendoorn heeft in De Wekker al uiteengezet, dat de kerken inzake het ongehuwd samenwonen altijd een zekere mildheid hebben betracht. De Bijbel spreekt immers wel over monogamie en bloedschande, maar de verplichting tot het sluiten van een burgerlijk huwelijk is eerst ontstaan toen de staat overnam wat aanvankelijk door de kerk geschiedde. Toen groeide een nieuwe rechtsorde, die echter thans geleidelijk plaats maakt voor een andere orde: de keus tussen huwen of samenwonen wordt aan de burger overgelaten. Samenwonen was nooit verboden; het werd vroeger door de overheid slechts bemoeilijkt. Dat blijkt weinig effect te hebben gehad, zodat de overheid de samenlevingsvorm geheel heeft vrijgelaten.
Gelet op die situatie komen de kerken voor de vraag te staan, of zij een man en een vrouw, die van elkaar houden en die ten overstaan van God en Zijn gemeente willen beloven, dat zij elkaar nimmer zullen verlaten en heilig met elkander zullen leven, nog moeten verplichten tot een door de rechtsorde vrijgelaten (en ook niet af te dwingen) keus en niet genoegen mogen nemen b.v. met een notariële akte waarin de verbintenis rechtelijke en erfrechtelijke gevolgen van een samenwoning worden geregeld.
Toegegeven zij, dat het uit elkaar gaan in geval van samenwoning eenvoudiger is dan de verbreking van een burgerlijk huwelijk, waar een rechter aan te pas moet komen. Maar als men in een kerkdienst de hierboven aangegeven beloften heeft afgelegd, moet de kerk zich dan met de juridische gevolgen van het niet nakomen daarvan bezig houden? De kerk staan zwaardere dan juridische middelen ter beschikking, t.w. de uitsluiting uit de gemeente van Christus.
De wijziging van de kerkorde van de Remonstrantse Broederschap gaat veel te ver, omdat nu ook wordt toegestaan een zegenbede uit te spreken als twee homo's of lesbiennes willen gaan samenwonen en ook verder niet de beperkingen worden gesteld die aan een burgerlijk huwelijk zijn verbonden, t.w. monogamie en geen bloedverwantschap tot aan de tweede graad. De samenwoningsmogelijkheden worden op die manier teveel verruimd. Maar als de kerk een liturgisch formulier vaststelt, te bezigen bij het geven van de kerkelijke zegen aan hen die aan de huidige (Bijbelse!) vereisten voor een burgerlijk huwelijk voldoen, maar die om een of andere, de kerk overigens niet regarderende reden willen gaan samenwonen zonder tot een burgerlijk huwelijk te komen, dan zou dat misschien de voorkeur verdienen boven de huidige situatie waarin de kerk vaak geen raad weet met ongehuwd samenwonende leden of met het inzegenen van een huwelijk van hen die al geruime tijd samenwonen en „de bijslaap zonder beloften" - aldus ds. Hoogendoorn - reeds lang verrichten. Een voor God en Zijn gemeente afgelegde belofte van liefde en trouw heeft meer waarde dan het ja-woord ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Persoonlijk prefereer ik verre eerst het burgerlijk ja-woord en dan de kerkelijke belofte.
Maar het afleggen van die belofte te weigeren als een niet door de overheid opgelegde (en ook niet te sanctioneren) verplichting niet is nagekomen, is een ander uiterste. Hetgeen niet wegneemt, dat een kerkeraad er goed aan zal doen, op de wenselijkheid van het aangaan van een burgerlijk huwelijk te wijzen. In elk geval moet de openbaarheid van welke samenlevingsvorm ook vaststaan, zodat ieder kan nagaan, of aan de Bijbelse vereisten daarvoor is voldaan.

Verplanke

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1991

De Wekker | 12 Pagina's

Burgerlijk en/of kerkelijk huwelijk? (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1991

De Wekker | 12 Pagina's