Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Deze vaste grond (Leer ons bidden X)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Deze vaste grond (Leer ons bidden X)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kan men bidden zonder te hopen op verhoring?
De Schrift leert, dat dit niet in orde is. „Gij ontvangt niet, omdat ge kwalijk bidt". „Wie tot God komt moet geloven dat Hij is, en dat Hij een Beloner is van degenen die Hem zoeken". God openbaart zich als degene die aan een ieder mild en overvloedig geeft en die nimmer een verwijt maakt. Er is een vaste grond voor de verhoring van het gebed. Onze catechismus geeft als een van de belangrijke kenmerken van het gebed aan, „dat wij deze vaste grond hebben, dat Hij ons gebed, niettegenstaande wij zulks onwaardig zijn, om des Heren Christus' wil zekerlijk wil verhoren, gelijk Hij ons in zijn Woord beloofd heeft". Men bidt in het geloof op een vaste grond.

Het is alsof de catechismus de formulering heeft overgenomen, zoals Calvijn die in zijn Institutie heeft gegeven. Ondanks het feit, dat wij worden terneer geworpen en tot ware ootmoed gebracht vanwege onze zonde, is er niettemin een vaste hoop op de verhoring. Het vreemde van de zaak is, dat we hier te maken hebben met ogenschijnlijk tegengestelde gevoelens. Men gevoelt de toorn van God en tegelijk, op hetzelfde moment, is er het vertrouwen op zijn gunst. „Het schijnen wel tegenstrijdige zaken, wanneer men het gevoel van de rechtvaardige wraak van God verbindt met een zeker vertrouwen op zijn gunst. Maar toch stemmen deze uitnemend met elkaar overeen, wanneer zij, die door hun eigen zonden terneer gedrukt zijn, door Gods goedheid alleen opgericht worden". Elkaar onderling uitsluitende gevoelens komen tegelijkertijd in hetzelfde mensenhart voor. Zij die door het gevoel van hun zonde terneer gedrukt zijn worden door Gods goedheid alleen weer opgericht. „Boetvaardigheid en geloof zijn bondgenoten, die door een onverbrekelijke band met elkaar verbonden zijn". De een verschrikt ons. De ander maakt ons blij. Maar deze twee gevoelens komen tesamen in het gebed.

Niet alleen in de Institutie (III,20,11), ook in zijn verklaring van de Psalmen lezen we hetzelfde. Ik citeer een stukje uit Calvijns verklaring van Ps. 56: „Weliswaar zijn vrees en hoop aandoeningen, die zo tegenovergesteld zijn, dat men niet zou denken, dat zij in een en hetzelfde hart kunnen wonen. Maar de ervaring leert ons, dat wanneer de hoop waarlijk en levendig heerst in de mens, het juist dan is, dat het hart gedeeltelijk door vrees wordt aangegrepen". Voor Calvijn toont de hoop juist dan haar kracht, doordat wij ons vertrouwen op God stellen.

Hopen tegen de wanhoop in
Calvijn bedoelt niet die rust en vrede, die geen aanvechting meer kent. „Ik bedoel niet een vertrouwen, dat het hart vrijwaart van elk angstgevoel en het streelt met een zoete en volmaakte rust. Want volstrekt rustig te zijn is het deel van hen bij wie alles naar wens verloopt. Zij worden door geen zorg beroerd, door geen verlangen verontrust en door geen vrees gekweld. Maar voor de vromen is het een uitstekende prikkel om God aan te roepen, wanneer zij door hun nood gepijnigd worden en door de grootste onrust gekweld, zodat zij bijna alle moed verliezen bij zichzelf, totdat het geloof hen juist op het goede moment te hulp komt. Want temidden van de benauwdheid licht voor hen Gods goedheid helder op, zodat zij weliswaar door het gewicht van de aanwezige rampen vermoeid zijn. Zij zuchten. Ze worden zelfs door de vrees voor nog grotere rampen terneergeslagen en gekweld. Maar toch vertrouwen zij op Gods goedheid".

Het beeld dat Calvijn hier van de gelovige tekent, laat ons ook iets zien van zijn eigen ziel. Men stelt zich Calvijn dikwijls voor als een ongevoelig mens. Zijn „poker face" (zo was onlangs ergens te lezen), verraadt geen enkel meedogen. Hij is hard. Hij is koelbloedig. Hij kent geen gevoel. Zou hij ooit angst gekend hebben?

Dit beeld van Calvijn is volstrekt in strijd met de werkelijke reformator. Een klein en angstig mens. Maar ondanks dit: een gelovig en vertrouwend mens. In dit vertrouwen valt aan de gelovige, ook al verkeert hij in de grootste moeilijkheden, een zekerheid ten deel, waar door hij hoopt op uitkomst en verlossing.

Midden in de nood: hopen op God
„Zowel uit het ene als uit het andere gevoel moet bij de vrome mens het gebed voortkomen. Het bevat beide en het stelt beide ook voor: namelijk dat hij zucht onder de tegenwoordige rampen en dat hij zich vreselijk angstig maakt voor nieuwe rampen. En toch vlucht hij tegelijk tot God. Hij twijfelt daarbij allerminst, of diens hand is gereed om hem te helpen. Het is immers niet te zeggen, hoezeer God door ons wantrouwen vertoornd wordt, als wij van Hem een weldaad vragen, die wij niet verwachten te zullen ontvangen. En daarom is niets zozeer in overeenstemming met de aard van het gebed dan deze regel, die voorgeschreven en vastgesteld wordt: men stormt maar niet zo naar voren, maar men volgt het geloof, dat voorop gaat" (Inst. III,20,11). Slechts het gelovige gebed is het legitieme gebed.

Calvijn heeft daarmee het vaste vertrouwen in het gebed niet rationeel doorzichtig gemaakt. Iemand die de dingen met zijn verstand wil verklaren kan onmogelijk het geheim van het gebed beleven. Dit betekent vanzelf niet, dat bidden iets irrationeels is: de moderne mens doet het niet meer.

Het gebed ontspringt aan het hart van het evangelie zelf. Eérst moet ons de mildheid van God gepredikt worden. Op grond van die prediking van het evangelie, dat niets anders is dan de aankondiging van de vriendelijkheid van God, komt het tot een gebed. Gods goedheid wordt ons in de prediking van het evangelie op een vertrouwelijke manier voor ogen gesteld. En op die enige grond kan het begin van het geloof geleidelijk voortschrijden tot de vaste zekerheid, die midden in de nood leert vertrouwen. Ondanks alle aanvechtingen en wanhoop, ja daar dwars tegenin, houdt het geloof vast aan de betrouwbaarheid van Gods gepredikte goedertierenheid.

Het is goed deze grond in het oog te houden: alleen de belofte van God doet ons hopen. En wel de belofte, die centraal staat in het evangelie, nl. de belofte van Gods goedheid in Christus. Daarnaast onderstreept Calvijn echter even sterk, dat dit een kwestie is van bevinding. Daarom begrijpen de tegenstanders ook niets van dit gebed. „Wanneer zij ook maar een beetje verstand hadden van dit ware gebed, zouden zij stellig begrijpen, dat God niet recht kan worden aangeroepen zonder dit sterke gevoel van Gods welwillendheid. Niemand kan echter de kracht van het geloof goed doorzien, dan alleen degene, die haar in zijn hart op de manier van de ervaring gevoelt. Wat schiet men er daarom mee op met dit soort van mensen te disputeren, die overduidelijk te kennen geven, dat ze nog nooit iets anders gehad hebben dan een lege of ijdele verbeelding" (III,20,12). Een kwestie van ervaring is het derhalve: in één hart vrees en vrede. Tegelijk angst en hoop!

Maar de angst doet ons hopen. En de vrees drijft ons tot God om alleen op Hem te vertrouwen terwille van Christus. In Hem ligt de enige grond voor het gebed.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1991

De Wekker | 12 Pagina's

Deze vaste grond (Leer ons bidden X)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1991

De Wekker | 12 Pagina's