Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een vraag over „de opname der gemeente" (II, slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een vraag over „de opname der gemeente" (II, slot)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dit tweede artikel wil ik de beantwoording van de vraag, die mij werd gesteld over „de opname van de gemeente" afsluiten.
We zagen al, dat er wonderlijke constructies worden gemaakt om uit iets dat er niet staat, nl. tussen Openbaring 3 en 4 in, af te leiden, dat „de gemeente" ondertussen van de aarde moet zijn opgenomen. Onze aandacht wordt dan gevraagd voor 1 Thess. 4:13-18.
De apostel spreekt hier over de wederkomst van Christus of, zoals hij het hier zegt, dè komst des Heren. In het Grieks staat daar het ook bij ons wel bekende woord „parousia". De vraag van de gemeente in Thessalonika was blijkbaar, of degenen die in Christus ontslapen zijn, ten achter staan, in het nadeel zijn, vergeleken met de levenden, wanneer de Here komt. Dat kon er op lijken. Er was een sterke verwachting van de spoedige komst van de Here. De eerste brief aan de Thessalonicenzen is waarschijnlijk de oudste brief die we in het Nieuwe Testament hebben. We kunnen die leggen naast de gebeurtenissen uit Handelingen 17. Die verwachting leefde zo sterk, dat in de tweede brief (2 Thess. 2) de apostel een correctie moet aanbrengen op die verwachting. En zoals de gemeente van die tijd geneigd was om haar dagelijkse werk er maar vast bij neer te leggen (1e brief, 4:10-12 en 5:23; 2e brief, 3:6-15), zo zijn wij in onze tijd juist integendeel geneigd om ons leven op aarde en ons dagelijkse werk of onze vakantie zó belangrijk te vinden, dat we de wederkomst van onze Here naar een verre toekomst verschuiven. De apostel is juist zo bezig om ons dagelijkse bestaan zó sterk te verweven met ons leven met en uit Christus, dat het ons niet vreemd zal zijn om Hem te ontmoeten. Het leven van de christen op aarde en de verwachting van de wederkomst van Christus zijn geen twee heel verschillende dingen; ze hebben beide onlosmakelijk met elkaar te maken. We mochten daar wel veel meer bij stilstaan en er in ons dagelijkse bestaan rekening mee houden. Zouden nu de reeds gestorven gelovigen bij de komst van Jezus tekort komen? Neen, zegt de apostel, ze zullen juist vooraan staan. En hij gebruikt nu een voorbeeld, dat voor de mensen van die tijd direct duidelijk was. Dat komt door het gebruik van het woord „parousia", komst, aankomst, aanwezigheid. Een speciale betekenis had het woord in de oudheid om aan te geven, dat een hoogwaardigheidsbekleder, een keizer, een stadhouder, in een stad werd binnengehaald en er zijn intocht hield. Men ging hem dan vast tegemoet om hem welkom te heten en hem met blijdschap en eerbetoon de stad binnen te halen. En dan was hij er temidden van zijn volk.
Welnu, daarmee vergelijkt Paulus de komst van Christus. Trompetgeschal kondigde de komst van de koning aan. Hier is een aartsengel de heraut die roept dat dè Koning er aan komt. Het bazuingeschal laat horen dat het moment, waarop zo lang werd gewacht, gekomen is. De gestorven gelovigen mogen opstaan en vooropgaan. Zij waren niet in het nadeel, integendeel, zij mogen de Koning het eerst begroeten. Daarop mogen degenen die op dit moment nog in leven zijn ook komen; als wij dat zijn, zullen wij alleen maar volgen, maar ook dat is hemels heerlijk: de Koning is er! Het is een kwestie van een ogenblik. De Here tegemoet in de lucht, zoals men de aardse keizer binnenhaalde. Dan gaan wij niet slechts „naar de hemel", maar de Koning komt naar ons toe „op de aarde" en dan zullen hemel en aarde verenigd zijn tezaam. En zó zullen wij altijd met de Here wezen. Er staat niet: bij de Here in de hemel wezen, als een bepaald vóórstadium ergens tussen Openbaring 3 en 4 in, maar: mèt de Here wezen, zoals de aardse koning temidden van zijn onderdanen leefde en de onderdanen samen met hem waren.

Het ging de apostel dus absoluut niet om een beschrijving van een bepaalde fase of periode waarna er nog een heleboel gebeuren moest. Het ging hem erom de gemeente van toen te troosten bij hun vraag, wat er toch wel met de reeds gestorvenen zou gebeuren, en om hen aan te sporen tot een zodanig leven, dat dat passen zou wanneer Jezus inderdaad komt, let maar op hoofdstuk 3:13 en 5:23.
Ook in 1 Cor. 15:50-58 schrijft Paulus over dezelfde dingen. En als al deze ontzaglijke dingen gebeurd zijn, dan zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning. Definitief. Dan is er niet nog eens iets anders dat we ertussenin moeten lezen of ontdekken. Het gaat over de éne definitieve wederkomst van onze Here Jezus Christus.
Daar knoopt de apostel dan bij aan door te zeggen, evenals in 1 Thess. 3 en 5: Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende dat uw arbeid niet vergeefs is in de Here.

Ik sluit me tenslotte aan bij de kritiek, die drs. W. Steenbergen (ik vermeldde zijn artikelen uit 1979 en 1980) op deze leer van „de opname" gaf:
1) Er wordt een scheiding gemaakt tussen Israël en de gemeente. Dat is een ernstige zaak, want de Schrift ziet Israël en de nieuwtestamentische gemeente juist als een eenheid. De gemeente is niet compleet zonder Israël en Israël komt slechts in Christus tot zijn bestemming. De eenheid van oud en nieuw verbond, de eenheid van de Schrift, wordt op het spel gezet. En, zo voeg ik er aan toe, dat is in deze kringen niet vreemd. Het is al een heel oude dwaling, die in het Doperse en het groepsdenken de eeuwen door is gezien: de eenheid van de Schrift wordt verbroken. Bovendien zou er een verschil zijn tussen bemoediging en aansporing voor de tijd vóór en de tijd ná de opname. Het gaat er juist om, dat we altijd waakzaam zijn en moed grijpen.
2) Er wordt afbreuk gedaan aan de taak van de christenen in de samenleving van vandaag. Politiek en maatschappelijk bezig zijn komt dan immers pas weer aan de orde in het „duizendjarig rijk", als de gelovigen met Christus zullen regeren.
Met ds. Steenbergen eindig ik: De leer van „de opname der gemeente" behoort niet tot de schat van de kerk der eeuwen, heeft een duistere oorsprong, berust op het misverstaan van een Schriftwoord en heeft tot gevolg een onverantwoord bijbelgebruik en gebrek aan visie op de roeping van de gelovigen in de wereld. Juist omdat onder de aanhangers van deze leer vele oprechte broeders en zusters zijn, die ons beschamen door hun vroomheid en evangelisatie-ijver, zou een diepgaand gesprek tussen deze gelovigen èn christenen uit de reformatie dringend nodig zijn.

Ik hoop, hiermee de gestelde vraag enigszins te hebben beantwoord.

K. Boersma

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1992

De Wekker | 16 Pagina's

Een vraag over „de opname der gemeente

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1992

De Wekker | 16 Pagina's