Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Dat Jezus Christus krachtens geboorte jood is..." (VI)

Bekijk het origineel

„Dat Jezus Christus krachtens geboorte jood is..." (VI)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vervulling van de wet en de Torah van Israël
Wanneer we er ernst mee maken, dat in het Nieuwe Testament de scheidslijn, die Gods verkiezing van Abraham door de mensheid heeft getrokken, nl. tussen Israël en de volkeren, wel wordt doorbroken, maar niet uitgewist, dan raakt dat ook onze visie op de wet. Immers, wie Israël zegt, heeft het over het volk, dat de Torah van sabbat tot sabbat leest en daar ook ernst mee maakt voor de praktijk van de levenswandel. Het is de Torah, die scheiding maakt tussen Israël en de volkeren. Wie met dit gegeven in het achterhoofd het Nieuwe Testament leest, merkt dat daarin steeds de vraag aan de orde is hoe het tot een daadwerkelijk leven naar Gods wil zal komen. Het is dan ook veelzeggend, maar tegelijk onbegrijpelijk, dat men wel beweert dat Paulus een „wetsvrij evangelie" verkondigd heeft. Nu heeft men in de gereformeerde traditie scherp gezien, dat dat niet juist is, en onderstreept, dat de wet niet afgeschaft, maar vervuld is. Toch is daarmee de vraag niet beantwoord, waarin dan de blijvende geldigheid van de Torah gelegen is. Moeten we de sabbat houden, en ons laten besnijden? Nee, dat moeten we niet. Maar hoe dan wel? Vaak hanteert men de volgende oplossing: men verdeelt de Torah, zoals de HERE die aan Israël gegeven heeft, in (1) een maatschappelijk of burgerlijk, (2) een ceremonieel of cultisch en (3) een ethisch deel. Het cultische (o.a. de offers en de reinheidsvoorschriften) zou dan in en sinds Christus achterhaald zijn, het burgerlijke moesten we vertalen voor onze eigen samenleving - Luther bestempelde de Torah als „der Juden Sachsenspiegel", zeg maar: de joodse adat -, en alleen het ethische deel: de Tien Geboden bleef als voor ons geldig over. Maar in de Bijbel komen we die „verdeelsleutel" niet tegen! In feite was het al gauw de natuurlijke wet, die we met behulp van onze rede kunnen vaststellen, die men als de eigenlijke zag, en zo vormde het algemene dus weer de maatstaf.
Nee, zo mogen we niet - eigenmachtig - de Torah van Israël opdelen volgens een criterium, dat niet zozeer aan de Schrift als wel aan onze rede ontleend is.

De Torah in de Bergrede
Wanneer we vragen naar een criterium, dat ons helpt te verstaan wat de vervulling van de wet concreet inhoudt, en dus ook wat Gods wil voor ons vandaag is, doen we er goed aan te luisteren naar hetgeen Christus Zelf ons leert in de Bergrede, waarin Hij ons laat zien hoe Hij omgaat met de geboden, zoals die golden in zijn dagen. In Mattheüs 5 zwakt Hij de geboden van de Torah niet af; geen tittel (haaltje) of jota (de kleinste letter) zal vergaan. Evenmin verinnerlijkt Hij de geboden, zodat ze los komen te staan van ons werkelijke leven en alleen betrekking hebben op onze innerlijke motivatie. Nee, Christus radicaliseert de geboden, d.w.z. het gaat Hem om het geschieden van Gods wil in ons leven in alle concreetheid, maar dan voortkomend uit een door de genade van God in Christus vernieuwd hart. Christus gaat niet voorbij aan Israël om een algemeen-geldige religieusmorele code te geven. Integendeel - het gaat Hem erom, dat de wet van God, aan Mozes gegeven, tot zijn doel komt in het leven van Israël.
Het nieuwe van Christus' boodschap is dat krachtens de vervulling van de Wet in zijn levensweg, zijn lijden en opstanding, er door de Heilige Geest in mensen een nieuwe gezindheid ontstaat. Daarom kan Jezus zijn wetsonderricht samenvatten in de „gulden regel": „wat gij nu wilt dat de mensen u doen, doet gij hun aldus: want dit is de wet en profeten" (Matth. 7:12). Maar we mogen nu niet doen alsof de concrete geboden er niet meer toe doen! De nieuwe gezindheid blijkt daarin dat men Gods weg ten leven nu ook daadwerkelijk betreedt! De opstellers van de Heidelberger Katechismus hebben dat ook gezien: in het stuk van de ellende concentreren zij de Wet op het liefdegebod: „dat leert ons Christus in een hoofdsom". Maar dat is niet het enige, wat zij over de Wet te zeggen hebben: in het gedeelte over de dankbaarheid komen dan de Tien Woorden aan de orde!
Dat de wet is vervuld kan daarom niet betekenen, dat zij heeft afgedaan. Nee, het wil zeggen: nu kan de wet pas echt tot zijn recht komen. Zoals de apostel Paulus zegt: de wet komt tot zijn bedoeling in hen, die niet naar het vlees, maar naar de Geest wandelen. Maar kan het dan niet zo zijn, dat je wandelend naar de Geest je met vreugde houdt aan de door God gegeven Torah? Wat zou de gemeente in Jeruzalem en ook Jacobus anders bezield en bewogen hebben?

De muur doorbroken
Toch kan ik me indenken, dat we er moeite mee hebben het zo te zien. Daarom wil ik ingaan op tegenwerpingen, waarvan ik me zou kunnen voorstellen dat lezers die tegen mijn betoog zouden willen inbrengen. Een eerste bezwaar zou kunnen zijn dal in Ef. 2 dan toch maar staat, dat Christus de wet „in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft"!
Inderdaad, maar prof. Versteeg heeft er in zijn colleges van gezegd, dat het daar gaat om de wet als scheidsmuur tussen Israël en de volkeren. „In Israël stond de wet in een bijzonder verband. De HERE wilde zijn volk bij de verbondsgemeenschap bewaren. Voor Israël is de grote vooronderstelling van de wet: de genade. Maar voor de heidenen droeg de wet een ander karakter. Voor hen betekende de wet een scheiding. Zij waren immers vreemd aan de verbonden der belofte". Het gaat in Ef. 2 dus om die bepaalde functie van de wet, zoals die was gegeven met de beperking van de kring van het verbond tot Israël. Heidenen hadden geen toegang tot de tempel; de wet was a.h.w. een onzichtbare muur, een omheining, die hen weghield van het Heilige der Heiligen - op straffe des doods. Die muur heeft Christus door zijn kruisdood doorbroken. Heidenen hebben door Christus toegang tot de Vader en mogen delen in Gods genade, als huisgenoten Gods en medeërfgenamen. Maar als we goed luisteren naar dit hoofdstuk, dan wordt er niet gezegd, dat Israël de Torah niet meer zou dienen te houden. Nee, wie het Nieuwe Testament aandachtig leest, kan tot geen andere conclusie komen dan dat de joodse christenen naar de tempel zijn blijven gaan en zich ook overigens aan de Torah van Israël hebben gehouden, terwijl de niet-joodse Christusgelovigen zich moesten houden aan de zogenaamde Noachidische geboden, zoals we die in Handelingen 15:20 vinden. Daarom werden de gelovigen uit de heidenen niet besneden en hielden zij de sabbat niet. Maar - zoals we gezien hebben - hield Paulus zich wèl aan de Torah - inclusief besnijdenis!

Jezus - de levende Torah?
Een tweede tegenwerping zou kunnen zijn: verwijderen we ons door zo de nadruk te leggen op het leven naar Gods wet - voor de jood in het houden van de Torah en voor de niet-jood in het doen van de geboden van Handelingen 15 - toch niet van Paulus' boodschap van de rechtvaardiging van de goddelozen? Dat is een wezenlijke vraag. Vandaag wordt door sommigen Paulus' brief aan de Romeinen wel zo uitgelegd, als zou het de apostel slechts zijn gegaan om Christus als Torah voor niet-joden. Christus staat dan niet als de voor onze zonden Gekruisigde en Opgestane in het centrum, maar als levende Torah - ter navolging. Het hoeft geen betoog, dat daarmee de boodschap van Paulus - en van het Nieuwe Testament als geheel - ernstig wordt vertekend. Maar we moeten wel goed luisteren naar wat Paulus dan wèl wil. Bewust of onbewust lezen velen de Bijbel door de bril van een eenzijdig verstane Reformatie, en zien overal dat joden - wat ze ook zeggen - door werken der wet gerechtvaardigd willen worden. Stellig - dat komt voor. Het Nieuwe Testament laat daar geen twijfel over bestaan. Het is zelfs een diepe drijfveer in ons aller leven! Maar er zit toch nog iets anders achter het joodse vasthouden aan de Torah. Het is het besef, dat de HERE de Wet gegeven heeft als uitdrukking van het heel bijzondere verbond dat Hij met Israël heeft. We moeten er daarom niet altijd meteen achter zoeken, dat men de verkiezing wil verdienen. Het is uitdrukking van dankbaarheid - de synagoge kent het feest „Vreugde der Wet"! Tot in de Nazi-kampen toe vastte men op Grote Verzoendag, weigerde men niet kosjer voedsel enz., omdat men zich met vreugde hield aan Gods geboden! Denkt u maar aan de vreugde over Gods wet en het onophoudelijk zoeken naar de betekenis ervan waarvan psalm 119 getuigt! Prof. Boertien zegt ergens, dat de wortels van de farizese beweging ten tijde van het Nieuwe Testament en het rabbijnse jodendom in de eeuwen erna hun wortels hebben in onder andere déze psalm! Alleen als we deze dingen op ons in laten werken, kunnen we begrijpen, dat er in de gemeente van Jeruzalem „ijveraars voor de wet" een legitieme plaats hadden, zonder dat dat op gespannen voet stond met het evangelie van Gods genade in Christus! Tegen deze achtergrond moeten we ook verstaan, dat men er in Jeruzalem (lees Handelingen 15!) problemen mee gehad heeft, dat Christusgelovigen uit de volkeren zich niet lieten besnijden. Wie uitgaat van een algemene, voor iedereen geldende wet, beneemt zichzelf het oog voor deze heel eigen kijk op en omgang met de wet in Israël, en in de jonge christenheid. Het gevaar is dan groot, dat we bij Paulus zoiets als een „wetsvrij evangelie" menen te vinden, en zo onszelf het zicht benemen op het eigen, bijbelse karakter van de vervulling van de Wet door Christus.

Jezus-als-messias-belijdende joden en de Torah
Het gaat hier dus niet om zuiver-historische vragen. Anders gezegd: we houden ons hier niet slechts bezig met een betreuren van gemiste kansen. Nee, het is nog altijd van actueel belang. In de christelijke gemeente zijn er immers Jezus-als-messias-belijdende joden, die vaak een moeilijke, onbegrepen en daarom eenzame positie innemen. Zouden we hen niet liever steunen en aanmoedigen om hun jood-zijn gestalte te geven in een leven naar de Torah uit dankbaarheid - zodat zij niet tussen wal en schip vallen, maar zelfs een brug kunnen vormen tussen kerk en synagoge?!
Zij kunnen de synagoge laten zien, dat het evangelie van Christus niet een afscheid van de Torah betekent, en dus een afscheid van het jood-zijn. Onze omgang met deze groep is een test-case voor de mate waarin wij het spreken van het Nieuwe Testament over de blijvende betekenis van Gods verbond met Israël, en ook van de Torah daarin, hebben verstaan.

Tenslotte
In deze artikelen ging het steeds over twee dingen: Christus en de Wet. Het is belangrijk, dat we die twee in ons denken en leven dicht bij elkaar houden. Want er is een verband tussen Christus en de joodse wet. Christus is gestorven opdat de heerschappij van de zonde gebroken zou worden - en dat heeft de wet niet gekund! Dat houdt dan ook in, dat een belijden van Christus ook zichtbaar wil worden in ons leven. Dat geldt van ons allemaal. Maar het geldt zeker ook van de theologie. Theologie, die zich geen rekenschap geeft van de verwerking van haar beweringen, is geen goede leer. Israël weet dat. Terecht heeft br. Koole zorg geuit over een vermenselijking van Jezus, waarbij zijn God-zijn wordt ontkend. Ik wil er geen enkele twijfel over laten bestaan, dat er dan geen enkele grond meer is voor een ontmoeting tussen kerk en Israël - er blijft ons niet-joden dan niets over dan ons bij de synagoge aan te sluiten en het Nieuwe Testament tot een vergissing te verklaren! Nogmaals - ik ben die mening niet toegedaan. Maar - en dat heb ik in deze artikelen willen laten zien - die tendens keren we niet door nog eens onze belijdenis met grote nadruk te herhalen. Bijbels gezien is er een andere weg: onszelf loslaten en voor Gods aangezicht vragen hoe en waar een verkeerd (antisemitisch of anderszins) zuurdesem ons heeft beïnvloed. Om tegelijk - in een echte eenheid van leer en leven - Hem na te volgen, die „in de eerste plaats voor Israël uit de doden is opgewekt" (Hand. 3:26) en die de apostelen de opdracht heeft gegeven de volkeren te leren onderhouden al wat Hij in de door Hemzelf vervulde Torah van Israël aan zijn leerlingen bevolen heeft (Matth. 28:19).

G.C. den Hertog

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1992

De Wekker | 16 Pagina's

„Dat Jezus Christus krachtens geboorte jood is...

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1992

De Wekker | 16 Pagina's